plaats, namelijk, willen wij eenige (geenszins alle) woorden en spreekwijzen opgeven, die wij op deze wijze nimmer hoorden gebruiken; schoon het daarom niet uitgemaakt is, dat zij nergens alzoo voorkomen.
Rju, vrij wat, vrij veel, zagen wij nooit met zoo of veel verbonden, - jamk, dikwijls, nooit zonder bijgevoegde ontkenning (net of naat jamk) - johnmiel nooit voor avondeten, wel jimmet, - meiwitten, voor geweten, in het geheel nooit, - heeg en dreeg niet dan in zamenstelling met zitten, voor vrij en veilig, - schien alleen voor rein, nooit voor fraai.
Ook zouden wij een alleen dan ien spellen, als het een getal beteekent, anders en, - en alleen oaf voor af, niet voor of, omdat men op de uitspraak en niet op de afkomst moet letten, - desgelijks opfied en niet opfet voor opgevoed, - lea in smatte, niet leed in smarte, - kroonje, niet kroone, - droktme en dergelijke zijn ons mede vreemd, behalve uit gysbert japiks. Wijders komt ien dy naat ljeuwt, voor een ongeloovïge, ons stijf voor, - zoo ook minnenijdig, - heersucht, waarom niet hjae- of hjaersucht? - voor goden zagen wij, in allen gevalle, ook liever godden, - nin ien schijnt ons min gemeenzaam dan nin biet, nin minske, enz. - bij planke mis schijnt de vergeten, - of foarballe, meest van vogel-verjagen gebruikt, voor in ballingschap zenden mag gebezigd worden, zij daargelaten.
Onze tweede aanmerking is, dat shakespeare's tekst ons toeschijnt niet altijd volkomen wèl verstaan en gelukkig overgebragt te zijn. Wij willen slechts een enkel voorbeeld aanvoeren, en wel uit het allereerste tooneel van julius cesar:
Engelsch. ‘Mar. You, Sir; what trade are you? Cob. Truly, Sir, in respect of a fine workman, I am but, as you would say, a cobler. Mar. But what trade art thou? Answer me directly. Cob. A trade, Sir, that I hope I may use with a save conscience; which is indeed, Sir, a mender of bad soals.’