Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828
(1828)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 168]
| |
Willem van Nassau, Treurspel, gevolgd naar het Fransch van Arnault. Door A.L. Barbaz. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1826. In kl. 8vo. XVI en 88 bl. f :-70.In de geheele Vaderlandsche Geschiedenis zal men bezwaarlijk een meer geschikt onderwerp vinden voor het Treurspel, dan den dood van den Vader des Vaderlands, met hetgeen dien dood kort is voorafgegaan en opgevolgd. Zulk eene menigte van verschillende en voor het Tragische zoo sterk sprekende karakters ontdekt men in de nabijheid van onzen willem den Eersten, dat derzelver getrouwe teekening alleen voldoende is, om ook bij Neêrlands late nageslacht eene geestdrift gaande te maken, voor welke men het niet zoo tonderachtig of Fransch gestel van den meer koelen en bezonnen Nederlander niet ligt zou oordeelen vatbaar te zijn. Zulk een geheel Nederlandsch onderwerp begeert voor Nederlanders eene Nederlandsche behandeling. De voortreffelijkste behandeling door eenen Franschman blijft altijd Fransch, en roert den echten Nederlander bij zulke onderwerpen nooit. Dit is ons geloof, en wij schamen ons over hetzelve niet. Dit Treurspel heeft ons in dat geloof nog meer bevestigd. De Heer barbaz, met zijnen Schrijver ingenomen, verklaart, bl. IX: ‘De beroemde Fransche Dichter - arnault - heeft zich, door het tegenwoordige stuk, eene nieuwe eerekroon verworven; en, inderdaad, hetzelve is met zó veel beleid samengesteld, en met zó veel kracht en pit van stijl geschreven, dat het wel de overzetting waardig was, bijzonder ook om deszelfs betrekking op onze vaderlandsche geschiedenis. - De karakters van willem den Eersten, van Prins maurits en oldenbarneveld, als ook van filippus den Tweeden, zijn er meesterlijk in aangekondigd(?) en bewaard.’ (Wat hiervan zij, zullen wij bij eene enkele proeve nader aanwijzen.) ‘Ondertusschen heeft de Opsteller’ (bl. X) ‘zich eenige afwijkingen van de geschiedenis en dichterlijke vrijheden moeten veroorloven, zonder welken (het is reeds honderdmalen gezegd)’ - juist uitgedrukt: gezegd, niet bewezen - ‘niet eene historiëele daad tot een tooneelstuk kan worden ingericht.’ Dat moge nu waarheid zijn voor Franschen, die niet enkel in het Treurspel zich met zulke vrijheden zoe- | |
[pagina 169]
| |
ken te helpen; bij Nederlanders is het gelukkig zoo ver nog niet gekomen, dat men een' balthazar gerards als een beklagenswaardig slagtoffer van priesterlist zou kunnen en, om te behagen, zou moeten voorstellen. Vereischt het de kunst, dat de gerards van arnault alleen op het tooneel mag verschijnen; de Nederlander verfoeit die kunst, welke gebiedt den booswicht op te tooijen, en jegens zulk eenen snoodaard medelijden op te wekken: de gerards der Geschiedenis blijve dan van het tooneel. Zoo als arnault hem schildert, stelt gerards het karakter van willem den Eersten eenigzins in de schaduw. Zoo liefderijk was onze held, dat hij hem naderende huichelaars weldeed en ondersteunde; maar hij was ook te zeer Zwijger, om den eersten landlooper den besten tot Geheimschrijver aan te stellen. Zoo onnoozel was willem nooit, of hij peilde allen diep, die zich in zijne nabijheid eenigen tijd ophielden. Men leze het geheele karakter van gerards in dit Treurspel, en men zal zich gemakkelijk overtuigen, dat de wijsheid van willem afneemt, hoe fraaijer de boosheid van gerards in een Fransch kleed gestoken wordt. Een Franschman, die uit vele dingen een spel maakt, moge hier medelijden koesteren; een Nederlander, die zich maar iets uit de vaderlandsche geschiedenis herinnert, blijft altijd gerards en de Jezuiten verfoeijen, en zal niet nalaten, gerards, ook in dat Fransche kleedje op het tooneel - uit te fluiten. Dit is hier nog niet, zoo als in Madrid, verboden. Dit vreemde voortbrengsel, dat ook bij deze vertaling vreemd voortbrengsel blijft, zullen wij niet van het begin tot het einde beoordeelen. Wij bepalen ons slechts tot de twee laatste tooneelen, om te zien, of dit stuk den lof verdient, dien de Heer barbaz aan hetzelve zoo uitbundig toezwaait. Het slot verdient althans dien lof niet. Het doodelijk schot was gevallen. Gerards komt binnen. In verwarde woorden belijdt hij den gepleegden moord. Niemand gelooft deze belijdenis. Hierop verschijnt maurits.
Tiende Tooneel.
oldenbarneveld.
Uw Vader?....
maurits.
Hij genaakt, door eedle zucht gedreven,
Om bij deez' heldenrei zijn' laatsten snik te geven.
| |
[pagina 170]
| |
(Is dit de natuurlijke taal van den jeugdigen, opvliegenden maurits, oogenblikkelijk na den gepleegden moord aan zijnen voortreffelijken Vader? Het gevoel van den Lezer beslisse!) Tegen gerards, met een' wenk om hem weg te voeren. Hoe! moorder! zoud gij weêr verschijnen voor zijn oog?
gerards.
'k Ben moorder op deze aarde, en martlaar daar omhoog.
Men leid hem weg. (Barbaz vertaalt hier mat en krachteloos; de werking der oogen zou nadrukkelijker zijn, bij fiksche uitvoering van het volgende: Ik ben een moorder hier, - een martlaar daar omhoog.)
Laatste Tooneel.
Willem verschijnt, leunende op sint-aldegonde, en door zijn' Schildknaap ondersteund. (Dit geheele tooneel beleedigt het menschelijk gevoel. Het is valsche smaak, iemand op het tooneel te laten komen, om te sterven. Vooral is het wansmaak, wanneer een willem de Eerste met een Fransch bon mot den adem uitblaast. Zijne eigenlijke woorden: o God, wees mijne ziel en dit arme volk genadig! behelzen voor het Nederlandsch gevoel oneindig meer van het echte tragische, dan al deze winderige en waterige verzen van arnault.)
willem, gezeten.
o Bloem van Neêrlands raad, van Neêrlands oorlogsscharen!
Mijn vrinden! Welk een vreugd (?) mag mij uw weêrzien baren!
Ik derf geen bed van eer, nu ik den doodsnik gees,
Met vaandlen overdektGa naar voetnoot(*), en in uwe armen sneef.
Mijn bloed zal voor altijd een moordziek hof bevlekken....
Ik hoopte nóch mijn land tot eenig nut te strekken....
Rampzalig volk! in mij wil u de dwang verslaan;
Doch gij vermoogt gewis een' nieuwe boei te ontgaan....
| |
[pagina 171]
| |
Zweert mij zijn dierbaar heil: dus word mij wraak gezworen.
Zo u altoos mijn naam tot eendragt aan mag spooren;
Als Barneveld nóch spreekt als waardig hoofd des raads;
Als weêr een Nassau 't heir gebiên zal in mijn plaats;
Vreest dan de vorsten niet, braveert Madrid en Romen....
Zij derven de eer.... u word niets dan één man ontnomen.
Na eene korte tusschenpoos.
Mijn kracht vergaat.... de dood perkt mijne loopbaan af....
Wat troost gevoelt mijn hart! ik vind in Delft mijn graf....
'k Vergeef ondankbren.... Nooit was mijn ontwerp misdadig....
God! wees dit arme volk en mijne ziel genadig!
Hij bezwijkt. De ontroering is algemeen.
(De vier laatste regels zijn van den Vertaler. Wij onthouden ons van elke oordeelvelling over de weinige kracht dezer woorden. Ook daarop zou veel zijn aan te merken. Doch, al waren zij zoo kernachtig en vol pit, als zij dit nu niet zijn, welk eene uitwerking kunnen zij dan hebben op de aanschouwers en hoorders, die natuurlijk van die lange rede des stervenden bijna niets moeten verstaan, indien de rol van willem zoo goed uitgevoerd wordt, als zulk tooneelmatig sterven dit toestaat? Wij gelooven, dat de hoorders aan al dien Franschen wind niets zullen hebben. Doch laat ons voortgaan.)
maurits.
o Onherstelbre slag!
(Is dit dan de natuurlijke taal van dien Prins?)
sint-aldegonde.
o Ramp, die 't zwaarste drukt!
Ja, de eerste, die mijn oog een' tranenvloed ontrukt!
Algemeene stilte.
(Op het tooneel. Maar ook onder de aanschouwers?)
oldenbarneveld, met verheffing.
Hij moog' gewroken zijn!... o Nassau, ons onttogen!
Ofschoon uw moed ons hier niet langer zweeft voor de oogen,
Dat uw geheugend beeld, ten gids der oorlogsliên,
In 't midden van den strijd zich voor hunn' geest doe zien!
Zijn gordel, rood van bloed, siere onze legervanen.
De sjerp van Prins willem word door hem aan eene der banieren vastgehecht.
(Een Fransche inval, strijdig met het echt Nederlandsche karakter van oldenbarneveld, in zulke omstandigheden. | |
[pagina 172]
| |
De tonderachtige Franschen vliegen misschien in brand, door dergelijke aardigheden. De Nederlander blijft dan te veel mensch, om zoo aardig te zijn, of door zulke aardigheden in vlam te kunnen gezet worden.) Dit teeken onzer woede, en schrik der Kastiljanen,
Getuige eens gruwelstuks, dat wraak van ons verwacht,
Drijve ons ter slagting heen naar 's vijands oorlogsmagt!
‘Voor vrijheid en Oranje!’ o Volk! laat dit na dezen
Uw leus tot strijd en eer en overwinning wezen.
Geheel anders zou de uitwerking zijn, indien willem gestorven was voorgesteld, niet op het tooneel gezeten, maar met gloeijende woorden, zoo als men dat van eenen maurits verwachten kon. Het gebed van willem kon dan aanleiding hebben gegeven aan den jeugdigen held, om zich plegtig, in dit statig oogenblik, te wijden aan het vaderland. Diep geroerd door zijn groot verlies, zou hij juist nu, zoo als in andere omstandigheden hannibal, zeer gepast haat aan de dwingelandij hebben gezworen, ook uit liefde voor zijnen Vader, dien men verraderlijk had vermoord. Dit zou leven hebben gegeven aan dit geheele slot, en oldenbarneveld, in naam des volks sprekende, had nadrukkelijk hiermede kunnen instemmen. Men had dan de taal van Vorst en volk bijeen. Dit zou, bij de voorstelling, nog werken op Nederlanders, wien de liefde voor Vorst en vaderland in het hart zit, en niet, zoo als bij de meeste Franschen, alleen op de tong. Maurits is hier bij arnault blootelijk figurant. In den strijd voor het vaderland is nooit eenig Vorst van Nassau figurant geweest; zekerlijk nooit maurits. Andere volken, ook de Franschen, kunnen het ons niet nazeggen, dat de vrijheid van het vaderland door het bloed zijner Vorsten meer dan eens verzegeld werd. Arnault zoo wel als barbaz had wel aan het Latijnsche plaudite een plaatsje mogen ingeruimd hebben. Doch wij zetten het hier niet. |
|