een kind spreekt. Deze Franken maken vele horden, geenszins eene groote natie, als wij, uit, Zie daar zijn b.v. de Moskovieten, een onrein ras, hetwelk nooit den abdest verrigt, varkensvleesch eet, door vrouwen geregeerd wordt, en met voorgespannene honden rijdt. Tusschen deze en ons wonen de Nemse-Giaurs, of Duitsche ongeloovigen, die niet weten, wie hun Sultan is, en wien zij gehoorzamen. Dan volgen de Kaaskoopers (alias, Nederlanders), van welke wij volstrekt niets weten, dan dat zij dukaten slaan. Achter deze schijnt het land der Franken in vele eilanden uit te loopen, op welke het zonderlingste ras van alle, de Inglits (Engelschen), wonen. Deze onreine honden worden door eenen Divan geregeerd, die ieder jaar zes maanden lang twist en scheldt, om gedurende de andere zes maanden alles te laten loopen, zoo als het wil.’ - Dit, en hetgeen verder voorkomt, levert het bewijs op, dat alles naar het leven geteekend is.
‘Het boek,’ met deze woorden van het Voorberigt, bl. III, sluiten wij de aankondiging van dit goed geschreven en goed vertaalde werk, ‘dat u hier aangeboden wordt, kon zeker niet beter van pas verschijnen. Wie toch wenscht thans niet met Konstantinopel en de Turken, waarop aller oogen gevestigd zijn, wat nader bekend te worden? Aan dezen wensch kan men, door deze tafereelen te lezen, voldoen. Onbevredigd zal men het boek, vertrouw ik, niet uit de hand leggen. Meer niet tot aanbeveling.’
Minder gunstig moet ons oordeel zijn over het werk van lischke. Het maakt, ja, aanspraak op zeer geringe verdienste. Doch wij moeten, hoe ongaarne ook, schier alle verdienste aan hetzelve ontzeggen. Indien de verwachting aangaande Morea en deszelfs Bewoners maar eenigzins bevredigd was geworden, zouden wij over dit werkje, als een boek van den dag, minder streng zijn. Doch nu alles oppervlakkig is behandeld, nu de titel spreekt van de nieuwste bronnen, uit welke de berigten in dit werkje zijn geput, en de Voorrede uitdrukkelijk zegt: De nieuwste bronnen dienden den Schrijver bij het opstellen tot leidraad, nu moeten wij rondborstig verklaren, dat lischke de nieuwste bronnen of niet heeft gekend, of niet heeft weten te gebruiken. Hoe onoordeelkundig deze Schrijver zijne bronnen heeft geraadpleegd, zal wel blijken uit het volgende staaltje, voorkomende bl. 112: ‘Indien hij (de Sultan) de vermaning (door den Mufti) ver-