meermalen ook de lachspieren in beweging brengt, niet volkomen getroffen heeft; dat zijne karrikaturen wel eens wat heel erg overdreven zijn, en hij zich vrij druk met de nabootsing van het Amsterdamsche Joden-accent bezig houdt. Niet, dat wij dit alles stellig afkeuren; integendeel, het laatste deed ons somtijds schateren van lagchen; maar, schoon het aardig, boertig, grappig en onderhoudend zij, luimig is het eigenlijk niet. Wij zouden er ook niet eens van gesproken hebben, wanneer de vermelding van luim, op den Titel en in de Voorrede, zoo iets niet deed verwachten. Men moet de genres niet verwarren.
De Titel spreekt van Tafereelen. Er is er echter slechts één, de Neef van Curaçao getiteld, en grootendeels, wat den aanleg betreft, naar het bekende Tooneelspel, de Neef van Guadeloupe, gevolgd, (door het zien van welk stuk ook de held tot het spelen zijner rol aanleiding krijgt) namelijk de terugkomst van een' rijken Westindier tot zijne familie in het vaderland, doch vermomd, om hare genegenheid hemwaarts te toetsen. Behalve eene rijke, kwezelachtige en schijnheilige Nicht, (in het schetsen van zulke karrikaturen vindt christemeijer veel behagen, en hij slaagt er doorgaans wèl in, blijkens zijne Fortepiano) zijn de hoofdpersonen een belangrijk jong Meisje, eene Predikantsdochter, het saartje burgerhart van deze tweede Jufvrouw hofland, en die haar ook ontloopt, maar, door een' zamenloop van toevalligheden, in de handen eener eerlooze koppelaarster valt, uit welke zij echter weder, bijkans wonderdadig, gered wordt, haren Neef, den straks genoemden rijken Westindiër, en haren Minnaar terugvindt, waarop alles met huwelijken eindigt. Deze op zichzelve eenvoudige handeling wordt nu door eene menigte bijgevalletjes en kluchten verlevendigd, die gedeeltelijk met de Geschiedenis niets te maken hebben, (b.v. het protest van den wissel bij den kleermaker knuppelbusch door den Notaris sperwer, die er naderhand nog eens met de haren bijgesleept wordt) doch op zichzelve gansch niet onaardig zijn. Hier en daar loopen er echter wel eens onwaarschijnlijkheden onder, zoo als het, in de gegevene omstandigheden, zeer onnatuurlijke gesprek over liberalismus of antiliberalismus van den Notaris en den Boekhouder ossepoot met den kleermaker en diens Huishoudster, en de harangue
van dien Notaris tot het gemeen, (bl. 26-44) hetwelk ons volstrekt hors de saison en eene der zwakste plaatsen in het boek toeschijnt. Het is,