overzetting van denzelven in de volkstaal, waarbij men wel niet minder van de beste hulpmiddelen gebruik maken, maar dezelve zoo niet ten toon spreiden moet, als b.v. in de lange Noot op bl. 171, 172.
Wij keuren het zeer goed, dat de Heer ten brink het gedurige ἔΦη en Φάναι weggelaten, en aan de personen zelve, bij wijze van zamenspraak, hunne redenen in den mond gelegd hceft. Hier, en op meer plaatsen, toont de Hoogleeraar, dat hij, zonder tot het ongepaste moderniseren der Ouden te vervallen, zeer goed weet te geven en te nemen, en de spreekwijzen en wendingen der Grieksche taal met dergelijke Nederduitsche, te verwisselen. Dus heeft hij, naar ons inzien allergelukkigst, het εῖ μὴ τι δαιμόνιον εἴη. (Iste Boek, 3de Hoofdst. bl. 47.) vertaald door: menschelijkerwijze gesproken, namelijk: zoo er geen beletsel van den kant der Godheid is. Misschien zou men ook kunnen zeggen, volgens de spreekwijze, die men nog wel onder ons hoort: zoo het God belieft; maar dit had minder in den zamenhang gevoegd. Zou de wijze sokrates, of liever de vrome xenophon, hier niet nog een blijk vertoonen van het aloude volksgeloof, dat zoo menigmalen bij herodotus voorkomt, dat de Goden nijdig zijn op het ongestoorde geluk der menschen?
Wij zullen nu verder in geene bijzonderheden treden: in een Werk van zoo vele verdiensten zou het vitzucht verraden, angstvallig naar feilen te zoeken. Wij hebben eenige stukken der Vertaling met het Oorspronkelijke vergeleken, en doorgaans getrouwheid en juistheid met ongedwongenheid en kennis aan den aard onzer taal vereenigd gevonden; zoodat wij dit Werk, als den Vertaler van xenophon's Krijgstogt van Cyrus geenszins onwaardig, en door deszelfs inhoud nog meer algemeen nuttig, gerustelijk aan onze Lezers kunnen aanbevelen, als een der beste huisboeken, waaruit men leeren kan, hoe verre de onverlichte Rede het in deugd en Godsdienst kan brengen, (zoo de God en Vader aller menschen niet misschien zich meer bepaaldelijk dezen edelen Griek hebbe aangetrokken, hem voorgelicht, en eenen waren Schutsgeest, een δαιμὁνιον, toegezonden, die zijne ziel verlichtte, en hem in de waarheid leidde.)
Mogt een onzer veelvuldige Taalgeleerden ons ook eens op een der vele voortreffelijke zedekundige slukken van plutarchus vergasten; een schat, die thans voor de onge-