school den knecht, den handwerksman opleveren en vormen; en het algemeen en hooger onderwijs in iedere burgerschool, voor hen, die betalen; zoo min kostbaar te maken als mogelijk is, door toelagen aan onderwijzers, en het houden van de onderwijzers bij hunnen pligt, is inderdaad eene zaak van zeer groot belang. Eene school, waar het kind betaalt, moet in allen gevalle, wat het wetenschappelijk onderrigt betreft, praeferent blijven boven de beste armenschool, of men keert de orde in de maatschappij om, en benadeelt den man, die zijn eigen brood eet, en
zich zoo lang mogelijk van het ontvangen van aalmoezen onthoudt, in zijn dlerbaarst belang, het belang zijner kinderen. Est moâus in rebus, sunt certi denique fines, cet. Sapienti sat. - De 2de afdeeling behandelt de leerwijze. § 1. In het lezen, schrijven, rekenen, en zingen. § 2. De schoolorde en de onderwijzers. § 3. Het materiele der schoolinrigting, enz. Ten slotte wordt de plattegrond voor zulk eene school geschetst, de noodige aanwijzingen daarbij gegeven, en tevens het modèl van een dagof weekregister der school. Gedurig wordt bij alles op de Bell-Lancastersche scholen het oog gehouden. Gaarne nemen wij te dezen des schrijvers opwekking over: ‘Erkennen wij dan nogmaals het goede, dat in de Bell-Lancastersche schoolinrigting gevonden wordt; achten wij derzelver stichters hoog, en stemmen wij toe, dat zij den dank verdienen der gansche Britsche natie, dewijl zij den grond gelegd hebben, om het volksonderwijs, aldaar zoo diep gezonken en verwaarloosd, te verbeteren en te spraak te brengen: - doch gevoelen wij ook onze eigene waarde; zijn wij er trotsch op, dat onze schoolverbetering, de vrucht van zoo veel jaren arbeids, de hunne overtreft in alles, waar het aankomt op de gezonde begrippen van een volksonderwijs; wenschen wij, dat het betere onder ons, uit overdrevene zucht tot navolging, of uit verkeerd begrip en verkeerde toepassing, niet verwisseld worde met het ondoelmatige, dat wij, reeds voorlang, trachten te weren of uit te roeijen, en dat Vorst en volk nog lange mogen wedijveren in de verbetering van het onderwijs en de opvoeding der jeugd.’
Dit ééne nog: het onderwijs, de gelegenheid daartoe voor de armenkinderen, kome hoe langer hoe meer overal op eenen vasten voet; maar dat wij inmiddels het oog in dezen vestigen op het verzuim onder den Franschen dwang: wij konden misschien wel steden en plaatsen aanwijzen, waar,