Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1820
(1820)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOnderzoek naar den zin en de wettigheid van het Decreet van 24 Januarij 1812, betrekkelijk de instandhouding der Substitutiën, ten behoeve van den premier appelé. Door Mr. H.J. Dijckmeester. Te Tiel, bij C. Campagne, Jr. 1819. In gr. 8vo. 89 Bl. f :-15-:Het voor ons liggend Regtsgeleerd geschrift verdient, onzes inziens, zoo om de aangelegenheid van het onderwerp, als om de goede behandeling daarvan, allezins de aandacht van hen, die de wetenschap der Regtsgeleerdheid, of als Regters, of als Praktizijns, beoefenen. Bekend is het, tot hoe zeer uiteenloopende gevoelens de uitlegging van het Decreet van 24 Januarij 1812 aanleiding heeft gegeven. De Heer dijckmeester stelt die verschillende gevoelens in den loop van zijne Verhandeling voor, doet somtijds tusschen dezelve eene keuze, of slaat eenen hem geheel eigenen weg in. - Het eerste, en wel het wijdloopigste, deel van dit Onderzoek, bl. 7-68, bepaalt zich tot betoog der stelling: ‘Dat door de invoering van het Fransch Burgerlijk Wetboek, op den 1 Maart 1811, de fideïcommissaire substitutiën, welke, vóór dien dag, met den dood van den testateur bekrachtigd waren, vernietigd, en de fideïcommissaire of bezwaarde erfgenamen van den band van fideïcommis ontslagen zijn.’ Deze stelling wijkt geheel af van de gevoelens van andere Schrijvers, die dit onderwerp hebben behandeld; en de Schrijver legt hier een gevoelen aan den dag, dat hij met regt het zijne noemen kan. In de transitoire questiën is het een vaste erkende regel: dat verkregene regten niet mogen geschonden of miskend worden. Maar | |
[pagina 217]
| |
wat zijn verkregene regten? Ziedaar de zwarigheid, waarop men gedurig stuit. De Heer meijer bepaalt, ‘droits acquis, ceux qu'une personne civilement existante possédait irrévocablement, soit purement, soit à tenue, soit sous une condition quelconque même incertaine, suspensive ou resolutoire.’ Princip. sur les quest. transit. p. 35; waarmede geheel overeenstemmen de beginselen van chabot de l'allier, Quest. transit. I. p. 377 sqq. Volgens die stelling, is een verkregen regt al het zoodanige, dat niet door menschelijke bepalingen kan herroepen worden, al hangt de existentie van hetzelve van voorwaarden af. Zijn die regten voorwaardelijk, dan is het, in dien zin, een verkregen, een eigen regt, om die verwachting op het vervullen der voorwaarde te bezitten; het is een verkregen regt, om dat regt, dat wij verwachten, te verkrijgen, als het bestaat. Men heeft een verkregen regt, om die hoop te voeden. Volgens dat stelsel, zijn zeker de fideïcommissaire substitutiën, vóór de invoering van het Code met den dood bekrachtigd, in hare volle kracht blijven bestaan, zelfs na de invoering van dat Wetboek. De Heer dijckmeester grondt het tegengestelde gevoelen op deze stellingen. Dat het zoo even bijgebragte wel geldt in contracten, maar niet in regten, die uit een testament hunnen oorsprong erlangen, zoo als fideïcommissaire substitutiën. Hij brengt bij de bepaling van het Romeinsche regt: ‘In stipulatione conditionali spectatur dies contractus, contra in legates dies, quo conditio existit.’ Rec., de gegrondheid van deze bekende stelling niet ontkennende, gelooft echter, dat dezelve tot geheel verkeerde gevolgtrekkingen zou aanleiding geven, indien men dezelve in dien zin tot de beslissing van transitoire questiën, tot de bepaling van jura quaerita wilde overbrengen. Bij deze beslissing late men de onderscheiding van dies nec cedit nec venit, van dies cedit, van dies venit achterwege. Men onderzoeke, niet, op welken tijd iemand eene aktie kan instellen, maar men zie, op welken tijd aan iemand een regt, of een regt van verwachting op een regt, onherroepelijk (dat is: door geene menschen-willekeur te veranderen) is gedevolveerd. Op dien tijd is aan iemand een jus quaeritum verkregen. Dit nu zal in contracten zijn de tijd der overeenkomst, en in testamentaire dispositiën de tijd van het overlijden van den erflater;Ga naar voetnoot(*) want | |
[pagina 218]
| |
op deze tijden kunnen de gemaakte bepalingen niet meer door menschen-willekeur herroepen worden.Ga naar voetnoot(*) Wij zouden dus de toepassing van den aangehaalden regel uit het Romeinsche regt voor niet juist houden. Daarenboven wij stemmen gaarne toe, dat de legataris eerst het direct regt op het legaat, de aktie tot bekoming van het legaat, verkrijgt, tijdens de voorwaarde vervuld wordt. Doch de verwachting, dat die voorwaarde zou vervuld worden, konde hem niet ontnomen worden. Dat regt, om dat legaat, conditione existente, te verkrijgen, is dadelijk op zich zelf een verkregen regt, alhoewel hij het legaat zelf eerst naderhand ontvangt. Dus heeft de fideïcommissair gesubstitueerde een verkregen regt van verwachting, dat hem door geen menschen-willekeur kan ontnomen worden. Al wat de Schrijver bijbrengt tot betoog, dat conditionele regten, uit testamenten te verkrijgen, eerst verkregene regten zouden zijn conditione | |
[pagina 219]
| |
existente, zoo als hij uit Art. 1040 en 1053 Burg. Wetb en eene conclusie van den Heer daniels tracht te betoogen, dit alles bewijst slechts, dat men over zijne eventueele regten op erfmakingen of legaten niet mag beschikken, of dezelve alieneren, dan wanneer zij werkelijk vervallen zijn; dat, tot verkrijgen van eenig regt uit een testament, vereischt wordt, dat men in wezen zij, als de voorwaarde vervuld wordt, om deze natuurlijke reden, dat de testamentaire dispositie eene gunst aan zeker bepaald persoon heeft willen toekennen, hetgene in contracten het geval niet is. Wij gelooven dus, dat de interpretatie, die de Heer meijer geeft van de wet van 25 en 14 October 1792, allezins juist is, daar hij door den tijd der ouverture van de fideïcommissen verstaat het overlijden van den testateur; terwijl de Heer dijckmeester hierdoor meent te moeten verstaan den tijd van het overlijden van den bezwaarden erfgenaam, bl. 21-26. Gaarne stemmen wij toe, dat vóór dien tijd de gesubstitueerde geene aktie heeft, en zijn regt niet kan overdragen; en dit is het alleen, dat Art. 1040 en 1053 en de conclusiën van den Heer daniels, bl. 26, vaststellen; doch het regt, om existente conditione het bij fideïcommis vermaakte te verkrijgen, bestaat reeds van den tijd van den dood des testateurs. Laat ons dit staven met de woorden van merlin, die door den Schrijver zelven, bl. 27, aangehaald worden: ‘Eh quoi, celui qui est institué sous une condition, n'acquiert-il pas, par le décès du testateur, le droit de recueillir l'hérédité, en cas que la condition vienne à manquer, si elle est négative, et à s'accomplir, si elle est affirmative? - Sans doute, par le décès du testateur, l'héritier conditionnel est investi du droit irrévocable de succèder, en cas que la condition négative de son institution vienne à faillir de son vivant, en cas que de son vivant la condition affirmative de son institution vienne à s'accomplir.’ De Schrijver wil het niet wagen, dien beroemden man te wederleggen, en brengt tot dat einde 's mans conclusiën en een arrest van het Hof. van Cassatie bij, bl. 30-43, over de vraag: of het jus devolutionis (volgens hetwelk, een der echtgenooten overleden zijnde, de achtergelatene kinderen op de onroerende goederen van den overblijvenden echtgenoot een vast regt verkregen, zoodat deze over dezelve niet kon beschikken, maar die kinderen van dat vroeger huwelijk alleen in dezelve kon- | |
[pagina 220]
| |
den succederen) nu nog kracht had, na de invoering der wet van 8 April 1791, Art. 1, § 3, waarbij hetzelve werd afgeschaft, wanneer reeds een der echtgenooten vóór de publicatie dier wet was overleden. - Merlin concludeert tot het negative, en het Hof van Cassatie heeft dat gevoelen bekrachtigd. Hierdoor heeft, volgens meening des Schrijvers, merlin zich zelven wederlegd. Rec. zoude van een ander oordeel zijn. Wanneer over het regt van succederen uit een testament gehandeld wordt, dan zijn er droits irrévocables, uit eene menschelijke, niet meer veranderlijke bepaling gesproten. Zoo versta men de eerst aangehaalde plaats van merlin. Doch de questie over het jus devolutionis hangt niet af van eene zoodanige, niet meer veranderlijke beschikking; maar het geheele jus devolutionis hangt bloot af van de wet, die hetzelve toestaat. Chabot de l'allier loc. cit. zegt zeer juist: ‘Il y a aussi des droits réels, (in tegenoverstelling van personels) qui, sans conventions expresses, sont établis et acquis en vertu et par la seule autorité des lois alors existantes.’ Nu behoort het jus devolutionis tot de zoodanige, ‘qui n'ayant d'existence que par l'autorité des lois qui les ont établis, ne peuvent conserver de force et de valeur, qu'autant que ces lois conservent elles-mêmes de l'autorité, et la loi nouvelle qui abroge les unes abolit conséquemment les autres.’ Id. loc. cit. Hier was dus eene geheel andere reden aanwezig, die noodwendig tot eene andere decisie moest leiden. Merlin is dus zich zelven zeer consequent gebleven, en het is er verre van af, dat hij zich zelven zou wederleggen. Zeker is het, dat wij de considerans, in het arrest voorkomende, bl. 40, waar de vergelijking met fideïcommis gemaakt wordt, voor onjuist houden. Men schijnt daar de geheel verschillende gronden van beide regten miskend te hebben. Wij stemmen gaarne den Schrijver, bl. 44-48, toe, dat de woorden van Art. 896. Burg. Wetb. ‘les substitutions sont prohibées,’ niet alleen voor alsnu het instellen van fideïcommissen verbieden, maar ook nietig doen zijn alle zoodanige fideïcommissaire substitutiën, als, of tijdens de invoering van het Wetboek nog niet door den dood des testateurs bekrachtigd waren, of die op zulke personen zouden moeten devolveren, die tijdens die invoering nog niet in wezen waren, (want de persoon, die een jus quaeritum zal hebben, moet civilement existant zijn à l'introduction de la nouvelle loi. Meijer, op. cit. p. 34.) (Het overige hierna.) |
|