Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 317]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Over de Gaaf der Talen op het eerste Christlyke Pinksterfeest, door J.G. Herder, Schryver van de Zamenspraken en Verhandelingen over den Geest der Hebreeuwsche Poësie. Uit het Hoogduitsch vertaald, door A. van Waasdyk, Christenleeraar te Delft. In den Haag, by J.C. Leeuwestyn, 1803. In gr. 8vo. 87 bl.Deeze, voor eenige jaaren, in 't Hoogduitsch uitgekomen Verhandeling is in een Nederduitsch gewaad gestoken door den Eerw. van waasdyk. Ofschoon dit gewaad zich door het echt inlandschGa naar voetnoot(*) niet overal evenzeer kenmerke, moet echter het onderzoeklievend gedeelte onzer Natie verheugd zyn, dat hy zynen tyd wel heeft willen besteden aan deeze Vertaaling; wanneer zy, namelyk, vooreerst, berust in de stellige uitspraak, volgens welke, in het Voorbericht, haar gemeld wordt, ‘dat het onderwerp deezer Verhandeling, in ons Land, nog weinig, of in 't geheel | |
[pagina 318]
| |
niet, doordacht en bearbeid is;’ - en, ten anderen, wanneer zy, naa de leezing deezer Verhandeling, bevindt, dat zy, ten aanzien van dit onderwerp, tot hier toe jammerlyk gedwaald heeft, nevens zo veele vroegere en laatere beroemde Schriftverklaarders, en nevens zulk' eene verbazende menigte Kerkleeraaren, die, zonder door te denken en dit onderwerp te bearbeiden, jaarlyks over hetzelve predikende, de algemeen heerschende dwaalbegrippen versterkt hebben. U allen dan, die lust tot onderzoek, maar tot nog toe over dit stuk niet doorgedacht hebt, en even min door uwe Landgenooten voorgelicht zyt, vertrouwen wy eenen wezentlyken dienst te zullen bewyzen, met een beknopt verslag van den inhoud deezer Verhandeling. Het hoofddoel is, de grove en oude dwaling te bestryden: ‘dat 'er op den Pinksterdag een eigentlyk wonder gebeurd zy, 't welk openbaar werdt in de plotslyke mededeeling van niet aangeleerde, vreemde taalen (bl. 1).’ Zulk eene mededeeling moet men, volgens herder, in zich zelf onmogelyk achten. - Het verhaal van Lucas is, voorts, wel eenvoudig; schynt echter geheel duister te worden door het byvoegzel: En anderen spottende zeiden, zy zyn vol zoeten wyns. ‘Want (vraagt de Heer herder, bl. 4.) waar is de Wynberg vol zoeten wyns, waarop men vreemde, ongeleerde [niet aangeleerde] talen plotslings leert? Waar hy zyn moge; oud en jong zou tot denzelven heênvloeijen.’ - Tot meerder bevreemding, worden deeze spotters in opmerking genomen. Petrus verdedigt zich zelven en zyne medegenooten, en hy spreekt tot de spotters als tot redelyke voor overtuiging vatbaare menschen. - Daarenboven, de Jooden en Joodengenooten, die opgenoemd worden, schoon onder Parthers enz. geboren, woonden te Jerusalem, waren ingezetenen van Jerusalem, en zullen zekerlyk te Jerusalem geen Parthisch enz. gesproken hebben. - De Apostelen behoefden ten minsten niet noodwendig, om van hun verstaan te worden, Parthisch enz. te spreeken. - Ook worden zy, Jooden, door Lucas, niet naar taalen, maar naar Provintien genoemd; want Parthisch, Medisch, Persisch, waren dit wel onderscheiden taalen? - Lucas wilde alleen Jooden noemen. - Zy, Parthers enz., hoorden de Apostelen spreeken, in hunne eigene taalen, waarin zy, Parthers enz., geboren waren; dat is: niet in de Parthische, maar in de Jood- | |
[pagina 319]
| |
sche, welke alleen hunne taal was, die zy ook te Jerusalem, waar zy woonden, spraken, ofschoon zy dan onder Parthers enz. geboren waren. - Zy spraken de groote werken Gods, dat is, Heilige zaaken, en dus, vooral in het orthodox Jerusalem, in de Heilige of Joodsche, en geenzints in de Parthische of Lybische enz. taale. - Eindelyk was het uitwerkzel slechts verwonderingGa naar voetnoot(*), by dezulken, die 'er niet mede spotteden; terwyl zy Christenen worden op de Redenvoering van Petrus, in de gewoone verstaanbaare taal voorgedraagen. Van het wonder geschiedt ook geene melding in het vervolg. Geen spoor is 'er ook in de Handelingen der Apostelen aanwezig, dat Petrus en zyne medgezellen veele of alle taalen gesproken hebben. Hunne Brieven doen dit niet blyken; maar wel, dat de gewoone Joodsch-Grieksche ook hunne taal geweest zy, die lieden van hunnen stand leezen en spreeken konden. En in de Hand. der App. komt nog tweemaalen de Gaaf der Taalen voor. Cornelius en zyne familie ontving dezelve. Met wien sprak zy in haar huis vreemde taalen? wie kon haar beoordeelen? dat huis was toch geen hof van veele Natien! Met wien spraken de twaalf Leerlingen van Joannes vreemde taalen te Ephesen? ‘'Er was niemand tegenwoordig, dan Paullus.’ (Bl. 12.) - Zo dat uit dit alles waarschynlyk wordt, dat men Lucas niet recht verstaat, wanneer men zyn zeggen, met tongen, met andere tongen spreeken, door eene plotslyke mededeeling van niet aangeleerde, vreemde taalen, verklaart. Hierop treedt de Heer herder in de tweede Afdeeling, in een uitvoerig onderzoek: wat de Jooden onder uitgieting van den H. Geest verstonden; welke gaven zy, naa voorafgegaane voorbeelden, verwachtten; en hoe deezen zich in de Christelyke Kerk thans vertoonden. - Dit onderzoek leidt hem tot het besluit, dat het spreeken der Apostelen, naar dat hun de Geest gaf uit te spreeken, zo veel zegge als: Zy verkondigden de gelukkige vervulling aller Profeetiën, den zoo lang gehoopten, thands aanbrekenden, nieuwen, gulden tyd, den tyd der verkwikking en rust. (Bl. 18.) - Zo ook: Naa de prediking van Petrus, dat van deezen Christus alle | |
[pagina 320]
| |
Profeeten getuigd hadden, werdt de Familie van Cornelius vervuld met den H. Geest; zy spraken met tongen, en maakten God groot. De Leerlingen van Joannes, die ook zulke verwachtingen hadden, spraken thans in tongen, en profeteerden, naa dat zy hoorden, dat de beloofde, de voorlang reeds verwachtte geest dáár ware. (Bl. 23.) In de derde Afdeeling gaat de Heer herder voort, ter opheldering der spreekwyzen, verdeelde tongen, als van vuur, die van hun gezien werden, en zich op een iegelyk hunner nederzetteden; het spreeken met andere taalen, en het hooren spreeken in zyne eigene taale de groote werken Gods. - Lucas verhaalt de nieuwe Wetgeeving, met omstandigheden en beelden, uit de oude Wetgeeving, welke op Pinxteren herdacht werdt, ontleend. Gelyk toen bazuinengeklank gehoord werdt, zo spreekt Lucas van een gedruis als van wind; - gelyk 'er toen onweder was, zo ook thans vlammen vuurs, doch geen blixemen, maar zacht, vreedzaam zweevende vlammen; - gantsch Israël vergaderde toen, hier ook de Menigte; en dit was een zinnebeeld van de Wetgeeving voor alle volken, voor alle tongen en taalen. - Van dit alles, van gedruis, wind, vlammen vuurs, zichtbaar zich op de Apostelen zettende, is dus niets eigentlyk gebeurd; dit te stellen, zou even veel zyn als het vertellen van sprookjes, met het verhaal van Lucas strydig; neen, alles is slechts zinnebeeldige taal, beeldspraak. Van hun werden gezien enz. is de aankondiging der verschyning in 't zinnebeeld; Het zat op een iegelyk hunner, het einde derzelve. De tongen verdwynen op hun, en 't gevolg is daar: Zy werden vervuld met den H. Geest enz., of gedoopt met geest en vuur; want men verwachtte den Geest onder deeze kentekenen. (Bl. 33, 34.) En overeenkomstig deeze opvatting worden in de vierde Afdeeling de onderscheiden plaatzen in de Brieven van Ap. Paulus, nopends de gaaf der taalen, uitlegging enz., verklaard; terwyl in de laatste Afdeeling verscheidene aanmerkingen voorkomen, over den geest der vryheid, welken wy thans moeten bezitten, en die ons niet alleen van het Levitische, maar ook, naar den wil en het verstand, van elk slaafsch juk des bygeloofs en der onzedelykheid heeft vry gemaakt; onder welks invloed wy verborgen neiging tot bedrog zouden verraaden, indien wy de schemering meer dan het licht | |
[pagina 321]
| |
beminden, en, by voorbeeld, die Wondergaven der Kerk voor eeuwig onontbeerlyk wilden achten. ‘Wat zou ik (schryft daarom de Heer herder bl. 77.) door een Wonder leeren, dat ik niet door Rede en Schrift veel klarer zou leeren? Veelmeer bidt myne Rede in de zesde bede: Verlos my, ô God! van Wonderen.’ Wy hebben, by de leezing, herleezing, en bepeinzing van dit Stuk van den beroemden herder, de schriftuurlyke uitdrukkingen in den geest van den toenmaligen tyd zoeken op te vatten, en ons met 's Mans wyze van voorstelling en redeneertrant, waarin over 't geheel meer dichterlyks dan koelzinnig en geleidelyk betoogends doorstraalt, poogen gemeenzaam te maaken; doch wy hebben daardoor nog niet verkregen dien geest der vryheid, dat wy ons veroorlooven, aan de verklaaringen van herder het zegel der goedkeuringe te hangen. Indien 'er alleen toegezegd ware aan de Apostelen, dat zy met nieuwe tongen zouden spreeken; wy zouden dit, even gelyk het treeden op scorpioenen enz., Marc. XVI:17, als in prophetische taale uitgedrukt, willen opvatten, in dien smaak, waarin herder alles wil opgevat hebben; en niemand zou, dunkt ons, met recht, aan eene wonderdadige mededeeling van de gaaf der vreemde taalen gedacht hebben. Al het geen, echter, nu, in de Hand. en Brieven der App. vermeld is omtrend die gave, laat zich, onzes achtens, volgens herders opvatting, niet oplossen. Het bestek eener Recensie gedoogt slechts eene en andere aanmerking.
1. Gaat 's Mans verklaaring door, dan kunnen wy ons van de eerste Christen-Gemeenten, waarin men in tongen sprak, geen ander denkbeeld maaken, dan van wezentlyk krankzinnigen, die zichzelven zo min als anderen konden stichten; welk laatste, evenwel, door Ap. Paulus aan eenen spreeker in eene vreemde taale toegekend wordt. Dat de Heer herder 't zich ook zo moet voorstellen, blykt klaar uit de omschryving, welke hy (bl. 56.) geeft van 's Apostels woorden: Indien de geheele Gemeente byeenvergaderd ware, en gy allen met tongen spraakt, en eenige ongeleerden of ongeloovigen inkwamen, zouden zy niet zeggen, dat gy uitzinnig waart? ‘Dat het hiermede zoo is, weet ieder, die in 't openbaar of byzonder dergelyke in den geest | |
[pagina 322]
| |
verrukten gezien heeft. De vertrokkene oogen, de de enthusiastische gebaren, de na een plotslyk stilzwygen uitgestootene, dikwyls herhaalde, enkelde woorden, de meestal overdrevene gelykenissen, wonderbaar zamengestelde beelden, harde uitroepingen en energien, (waarover de spotter lagcht, en waarby de koele niets gevoelt) welke gewaarwording verwekken zy in ons? welk ander oordeel maaken zy mooglyk, dan het geen de verstandige Paullus velt: “gy zyt uitzinnig!” daar zulk een toestand by meenigeen' werklyk aan krankzinnigheid grenst.’ - Was deeze dan eene dier gaven, om welke te ontvangen de Apostelen te Jerusalem verbeiden moesten, die zy op den Pinxterdag toonden te bezitten, en welke aan de eerste Christgelovigen, in alle gemeenten, medegedeeld werden, waardoor ieder zich zelven konde stichten, en waarvoor Paulus God dankte, wyl hy in meer tongen - dat is dan (als nader aan de krankzinnigheid) in meer geestverrukkingen - sprak, dan alle andere Corinthische Christenen? Tot welk eene ongerymdheid worden wy alzo, door deeze opvatting, vervoerd! Daarenboven, welk eene wildheid en onnaauwkeurigheid in het uitleggen dier plaats! want, waarom zegt Ap. Paulus: indien 'er ongeleerden (ιδιωται) of ongelovigen inkwamen -? Moesten het dan juist ongeleerden of ongelovigen zyn, die deeze Geestverrukten voor krankzinnigen zouden aanzien? Naar de bovengemelde omschryving van herder zelven, weet ieder, geleerde of ongeleerde, gelovige of ongelovige, ieder weet dit, die ooit zulk een gezelschap Geestverrukten bygewoond heeft. Alleen, derhalven, uit die byvoeging, maar inzonderheid uit het geheele verband blykt, dat, wil men den Apostel geen onzin doen schryven, hy hier bedoelt het spreeken van eigentlyke vreemde taalen, of voortbrengen van spreuken (apophtegmata) in dezelve. Wanneer 'er alleen in vreemde taalen gesproken werdt (zonder dat 'er iemand was, die het vertolkte) dan zou een ongeleerde, dier taalen onmagtig, zulk' eene vergadering als een gezelschap van krankzinnigen kunnen beschouwen, vooral wanneer elk voor zich, zonder beurten te houden, en allen te gelyk op die wyze door den Geest spraken; iets, hetgeen tegen de orde zou stryden, waartoe Paulus hen wilde terug brengen. | |
[pagina 323]
| |
Daarenboven wordt door den Heer herder de gave der Uitlegginge gelyk gesteld met die der Profetie. - ‘Die propheteert, sticht de gemeente. Zeer natuurlyk, (zegt herder) de openbare Redenaar spreekt voor anderen, en is dus meerder, dan die met de tong, (dat is, in geestverrukking) spreekt, ten zy dat hy 't ook uitlegge, op dat de gemeente daarvan stichting ontvange.’ (Bl. 52.) - En bl. 51: ‘Verscheidenen spraken (op den Pinxterdag) in tongen, Petrus lag, in eene zamenhangende redevoering, hunne spreuken alleen uit.’ - Uitleggen (διερμηνευειν) is dus, by herder, verklaaren, verduidelyken, en niet enkel vertaalen, vertolken. Ap. Petrus zegt wel, (2 Petr. I:20.) dat geene Prophetie der Schrift is van eigener Uitlegginge, dat is, verklaaringe, oplossinge; maar 'er staat ook 't woord ἰπίλυσις. Aquila en Priscilla leiden Apollos den weg Gods bescheidenlyker uit (Hand. XVIII:26;) Paulus leide den Joden te Rome het Koningryk Gods uit (Hand. XXVIII:23); maar in beide plaatzen wordt gebruikt ἰκτίθεςαι, uiteenzetten, verklaaren. 'Er is slechts ééne enkele plaats, Luc. XXIV:27, waar Διερμηνεύω in den zin van verklaaren voorkomt; terwyl het anders overal aanduidt, 't geen geschieden moest, om de vreemde taalen, voor ongeleerden, of dezulken, die dezelve niet verstonden, verstaanbaar te maaken; en alzo 't gevoeglykst, om de gaaf van de uitlegging der taalen van de gaaf der Profetie te onderscheiden, door vertolken overgezet wordt; gelyk hetzelve Hand. IX:36 geene andere betekenis hebben kan; even als het woord ἑρμηνεὺω en μεϑερμηνεὺω in 't N.T. in geenen anderen zin, dan van overzetten, vertaalen, kan genomen worden, - Tabitha, welke overgezet zynde is gezegd Dorcas, en zo allen, zie Joan. I:39, 43. IX:7. Hebr. VII:2. Matth. I:23. Marc. V:41. XV:22, 34. Joan. I:43. Hand. IV:36. XIII:8.
2. ‘γλωσσα λαλειν heet (volgens herder) vol geestverrukking spreeken. γλωσσαις λαλειν αποϕθεγγεσθαι, vol hooge ge geestverrukking spreeken. Ετεραις, καιναις γλωσσαις λαλειν, nieuwe Prophetien, Godspraaken en derzelver uitlegging voortbrengen. ιδια διαλεκτω λαλειν, deeze Godspraaken, voorspellingen en lofzangen alzo voordraagen, dat de hoorende zich van geestverrukking voelt wachgesleept, en | |
[pagina 324]
| |
zyne eigene oplossing, zyne eigene verwachtingen, in haar geestlyk waarneemt.’ (Bl. 47.) Wy zullen eens mede veronderstellen, dat ετεραις, καιναις γλωσσαις λαλειν in den styl des Bybels, kunne betekenen, (gelyk herder wil) nieuwe Godspraaken en derzelver uitlegging voortbrengen. Daaruit volgt dan, dat de Apostelen op den Pinxterdag, die ετεραις γλωσσαις spraken, nieuwe Godspraaken en derzelver uitlegging voortbragten; maar hoe strookt dit nu met hetgeen de Heer herder bl. 51 schryft: ‘Verscheidenen spraken (op den Pinxterdag) in tongen, Petrus alleen lag in eene zamenhangende redevoering hunne spreuken uit -?’ Maar gering is deeze onnaauwkeurigheid, welke echter met goede Uitlegkunde onbestaanbaar is, - gering is dezelve, in vergelyking van 't geen men verduwen moet, wil men herder byvallen in zyne verklaaring van de spreekwys ιδια διαλεκτω λαλειν. Hy redeneert aldus: γλωσσαις λαλειν heet vol hooge geestverrukking spreeken. διαλεκτος en γλωσσα worden onderling verwisseld; dus heet ιδια διαλεκτω zo veel als ιδια γλωσσα; en derhalven, in den prophetischen styl, is ιδια διαλεκτω in zyne eigene wys van uitlegging, in zyne eigene oplossing. (Bl. 37, 45 en 47) Zonderlinge Uitlegkunde voorwaar! waarin men zich, zo als de Logici zouden zeggen, een Argument van vier termen veroorlooft. Want διαλεκτος en γλωσσα worden by de Heilige en Ongewyde Schryvers alleen in zo verre nu en dan verwisseld, als zy genomen worden in de betekenis van taal, spraak; doch nimmer in eenen overdragtelyken zin. En wy leezen daarenboven by Lucas: ‘Hoe hooren wy hen een iegelyk in ons eigen dialect, waarin wy geboren zyn?’ Wordt het nu niet spooreloos, dit, waarin wy geboren zyn, of geheel over 't hoofd te zien, of derwyze te verklaaren, dat het zeggen moet: ‘Hooren wy hen niet derwyze spreeken, dat wy onze eigene oplossing, onze eigene verwachtingen, waarin wy geboren zyn, geestlyk waarneemen?’
3. Waarom niet by de oude opvatting gebleven? Wy zullen de zwaarigheden, deswegen in de eerste Afdeeling gemeld, kortelyk aanstippen. α. ‘Zulk' eene plotslyke mededeeling van vreemde taalen is onmogelyk.’ - Waarom onmogelyker dan het wonderdadig genezen van doofstommen? om nu van | |
[pagina 325]
| |
andere wonderen niet te spreeken. Of wil misschien de Heer herder zoverre zyne bede uitgestrekt hebben: ‘Verlos my, ô God, van wonderen!’ (bl. 77.) dat alle wonderen uit de geschiedenis des N.V. wech moeten? Dan zouden wy hem liever raaden, die geheele geschiedenis voor een verdichtzel te verklaaren: dit kost minder moeite, en is in zyne soort wel zo edelmoedig. β. ‘Het bericht van Lucas, anders geschiedkundig duidlyk en eenvoudig, schynt duister te worden door de spotterny, die tevens daarin zelfs als weerlegging waardig vermeld wordt.’ - Ons hindert die duisternis niets; wy vinden het niet vreemd, dat spotters, de tongvallen, waarin gesproken werdt, niet verstaande, zulk' eene aanmerking maakten, en het enkeld woord van weerlegging belangryk genoeg ter hunner beschaaming. γ. ‘Zy, die by Lucas genoemd worden, woonden allen in Jerusalem, ofschoon onder Parthen, Elamiten enz. geboren, en zullen te Jerusalem geen Parthisch enz. gesproken hebben. Lucas wilde alleen Jooden noemen; en dat die Jooden, te Jerusalem woonende, uit vreemde Volkplantingen herkomstig, de Apostelen in hunne eigene taale hoorden spreeken, kan toch niet betekenen, dat zy Parthisch enz. spraken; maar hunne taale wil zeggen Joodsche taal; gelyk Romeinsche Volkplantelingen, van hunne taal sprekende, waarin zy geboren zyn, niet kunnen bedoelen de taal der Colonie, waarop zy geboren zyn, maar moeten meenen hunne oorspronkelyke moedertaal, en dus den Romeinschen tongval.’ - Wy merken hier op aan, dat, indien Lucas alleen Jooden heeft willen noemen, die bestendig te Jerusalem woonden, en niet dan Joodsch spraken, en de Apostelen alleen in de Joodsche taale de werken Gods hoorden verkondigen, 'er geene reden ter waereld te geeven is, waarom Lucas dan van deeze Jooden, als van Uitlandsche Jooden enz., gewag maake. Waarom zegt hy niet alleen: ‘de menigte kwam te zamen,’ enz. -? Een eenvoudig Leezer moet in die aanwyzing van Lucas juist de reden vinden van de verwondering, die elk Hoorder betuigde, toen hy, 't zy een Parther, 't zy Arabier, 't zy Lybier enz., de Apostelen hoorde spreeken, juist met dien tongval, waarin hy geboren was; te meer, daar hy ze kende voor | |
[pagina 326]
| |
Galileërs, die ten minsten niet konden verondersteld worden, die tongvallen door oeffening magtig geworden te zyn. - Daarenboven weet ook de Heer herder wel, dat κατοικεω gebruikt wordt om aan te duiden een verblyf voor zekeren tyd. Dit was anders naa te zien in 't Lexicon van schleusner, 't welk by hem, blykens zyne eigene citatien, bekend en in agting is. - Dat er van Joodengenooten melding is, schynt ook vergeeten te zyn; want anders kon de veronderstelling zo algemeen niet aangevoerd worden, dat alle de Toehoorders Jerusalemsche Ingezetenen niet alleen, maar ook van Joodschen oorsprong, wat de geboorte betreft, waren. Maar of waren 'er geene Joodengenooten, en dus eigentlyke Vreemdelingen, wat het vleesch aangaat, vermeld, dan nog is 't eene ongegronde veronderstelling, dat Jooden, onder Parthen enz. geboren, van hunne taale, waarin zy geboren zyn, spreekende, de Joodsche zouden bedoelen. Wanneer wy gaan na America, en wy schryven hier aan Hollanders, dat wy daar spreeken de taale, waarin wy geboren zyn, dan meenen wy ons Nederduitsch; - maar wanneer onze nakomelingen, aldaar geboren, of hunne naneeven, berichtten, dat zy spraken de taale, waarin zy geboren werden, dan kan men zulks niet verstaan dan van de landstaale, die dáár heerscht. Welk Jood, nu, onder ons geboren, zou kunnen berichten aan iemand, dat hy hier gemeenlyk sprak de taal, waarin hy geboren was, en daarmede de zuiver Hebreeuwsche of Heilige taale bedoelen? Hy zou schryven: In den handel en wandel spreek ik hier de taal, die ik van der jeugd aan geleerd heb, en die hier te lande onder ons in gebruik is, of die, waarmede ik met elk Hollander te recht kan, - of, de taal, waarin ik geboren ben; maar in de Synagoge hoor ik de Heilige taal, die wy hier tot godsdienstig gebruik leeren. δ. ‘Dat de Apostelen, als Jooden, in 't Parthisch enz. zouden gesproken hebben de groote werken Gods, in 't orthodox Jerusalem, is ongerymd.’ - Verondersteld dat 'er nimmer dan in de Heilige of Hebreeuwsche taale over godsdienstige zaaken gesproken werdt by gewoone gelegenheden, dan moest juist het wonderdadig spreken in niet aangeleerde vreemde taalen te meer verwondering baaren; - en waarom zou zulk eene uitzondering ongerymd zyn, daar het tot een teken, | |
[pagina 327]
| |
een σημειον. dienen moest van 't geen met de uitstorting van den H. Geest bedoeld werdt? ε. ‘Zo de Apostelen alle vreemde taalen geleerd hadden door onmiddellyke mededeeling, zouden hunne schriften 'er anders uitgezien hebben.’ - Eene aanmerking zonder kracht tegen die opvatting van het Pinxterwonder, volgens welke de gaaf der taalen enkel, gelyk andere gaven, diende, om, daar 't noodig was, 't gezag des Christendoms, op eene zinnelyke wyze, te bevestigen, en opmerking te baaren. De gaaf der taalen was byzonder ten teken voor de Ongeloovigen, gelyk ons Ap. Paulus geleerd heeft. ζ. ‘Met wien sprak de familie van Cornelius vreemde taalen?’ - Zotter tegenwerping is 'er nergens in de Verhandeling gemaakt. Zullen wy herder behoeven te herinneren, hoe dat σημειον vooral ten behoeve van Petrus en die met hem waren geschiedde? - ‘Paulus was, zegt hy, ook alleen by die twaalf discipelen van Joannes tegenwoordig, toen zy de gaaf der taalen ontvingen.’ - Zwaare tegenwerping! want, al ware het dat herder toen te Ephesen was geweest, en ons dus, met grond, kon verzekeren, dat Paulus alleen, nevens hem, by die twaalf discipelen was tegenwoordig geweest, zou dezelve nog geen aasje weegen. Dan, 't wordt tyd, deeze Recensie af te breeken. Over andere even losse als willekeurige onderstellingen, in deeze Verhandeling voorkomende, raakende het zinnebeeldige van 't bericht aangaande 't windgedruis, verdeelde vuurvlammen, enz. zullen wy niet spreeken. - Als deeze wyze van Schriftverklaaren (zullen misschien veelen onzer Landgenooten zeggen) het waare licht verspreidt, dan moet de vroegere duisternis onbeschryflyk duister zyn, en alle onnozele, onnadenkende Uitleggers en Predikers, die zich aan de oude opvatting vasthouden, in eenen stikdonkeren nacht rondwaaren! - Misschien zullen veelen nog blind genoeg zyn, te verklaaren, dat dit nieuwe licht meer verduistert dan verheldert, en dus den naam van licht onwaardig is! - Ja misschien zuchten zy by zich zelven: Novaturiendi pruritus! Quo non mortalia pectora cogis! en voegen 'er, in een melancholiek oogenblik, by: Verlos ons, waare Wysheid! van zulke Verhandelingen en Vertaalingen! |
|