waar uw oog, dat nimmer sluimert, het onbegrensd Heeläl doorziet.
Staatige Nacht, hoe vertoont gy aan my het blaauw gewelf, ryk met gouden stippen vercierd, en te gelyk de pragt, Majesleit en Heerlykheid, die de nooit volroemde Schepper aan elken stillen Nacht schonk.
Komt hier, verdwaalden, verdoolden, die de Godheid nergens in zyne Werking aanschouwt: ziet den luister, ziet de Schoonheid, die de staatige Nacht u biedt, en leest zyne Grootheid, leest zyne Almagt, zelfs in den bleeken glans der Maan, daar elk der tintelende Starren u zyne aanbiddelyke Wysheid verkondigt.
Maar, gy edele Sterveling, vriend der Godheid, gy slaat het staarende oog vol erkentenis, vreugde en eerbied, naar den helderen Hemel op, naar dien Hemelboog, vercierd met Zonnen, in wier vrolyk schitterend licht duizenden Waereldbollen wentelen; en uwe boezem gloeit door het vuur der zuivere dankbaarheid. - Looft dan de Grootheid van den Schepper der Natuur, by elken stillen Nacht. - Looft Hem, die, door zyn geduchte Magt, de duisternis op de Aarde roept, en - het wordt Nacht. - Nacht, waar in alles sluimerend wacht op de komst van het glansryk Zonnevuur, en heeft de blyde dageraad het Nachtgordyn weggeschooven, wen natuur, in schoon gewaad, het vrolyke oog bekoort, laat dan Liefde tot uwen God, gulle dankbaarheid aan uwen Beschermer, het geurig, vrolyk, morgenoffer uwer zielen zyn!
Waak op, myn Ziel! wil uwen Schepper eeren!
Gelooft zy God! men loov' den Heer der Heeren!