Mannen, Wapenen, donderende Kanonnen; in het kort, alles, wat geschikt is om menschen te moorden, om Steden te verwoesten; en nu, Marschvaardig zynde, wacht men slegts naar het bevel om voort te rukken!
De Man zegt zyne tederminnende Vrouw en lieve Kinderen, de Minnaar zyne Zielsyriendin, de Jongeling zyne waardige Ouders, en de Vriend zynen Vriend, vaarwel! ja, mooglyk het laatst vaarwel, daar het gonzend lood binnen korten tyd, misschien, hun het lieve leeven zal ontneemen. Met welk eene aandoenelyke tederheid, geeft elk den zynen den laatsten hartelyken liefdekusch-, arm in arm gestrengeld, en,...... dan, laat los, het bevel is gegeeven, en het Leger, met zyne duizenden, trekt voort, onder het gerommel der Trommelen, en allerleie Krygs-Muzyk; eindelyk, men koomt ter plaatse zyner bestemming, daar, waar het Tooneel des Oorlogs zal zyn, en nu rust men, men houd Halte van zynen afgelegden Marsch!
Thans tragt men op eene heimelyke wyze kennis te krygen van den staat en omstandigheden van zynen Vyand, waar naar het nootlottig tydstip word bepaald tot het aangaan van den dag des stryds.
Alles, dus in staat van vegten gesteld, in gelederen geschikt, in pelottons verdeeld, word de veege Trom geroerd, en het lang gewagte woord, Geeft acht, maakt elken Krygsheld oplettend, daar het, als een donderslag, door de gantsche legerbenden heenen rolt, terwyl het woord Vuur het Tooneel als in eens ontsluit, en alles in rep en roer stelt; de rook van het vuur der Musketten, der balderende Kanonnen, verduistert het licht der Zonne, terwyl deszelfs gedonder het gehoor verdooft. Dan de Soldaat en de Ruiter, de Voetknegt en hy die het snuivend Ros berydt, vegten, niet tegenstaande dit alles, als verwoeden; het moedige Paard zelf belacht de vreeze, en wordt niet ontsteld, het keert niet weder van wegen het zwaard; in het volle geklank der bazuine, zeit het heach, en riekt den krygh van verre, den donder der Vorsten, en het gejuich! en, naar dus verscheidene aanvallen te vergeefs gedaan te hebben, nadert men elkanderen meerder van naby, het Zwaard koomt uit de scheede, men betwist elkanderen den grond waarop men staat; opeengestapelde lyken worden eenen weg voor hunne voeten, en eindelyk wordt de een des anderen overwinnaar; de sterke jaagt den zwakken naar, daar de laatste zyn heil zoekt in de vlugt, terwyl de overwinnaar thans, zoo hy meent, voldaan zynde, aan zyne Legerschaare toeroept, het voor hun zoo aangenaame woord, Halt! en, groote buit gemaakt - duizenden ontzield, de Helden gekroond met lauwren, blaast men nu Triumf.
Beschouwt nu dit met bloed geverwde Tooneel, aanziet zoo veele stervenden, verminkten en gewonden, die hunne mede-