Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEenige leevensbyzonderheden van den heer George Forster; met aanmerkingen over zyn character.George forster zag het eerste leevenslicht te Nassenhuben, niet verre van Dantzig, waar zyn nog leevende Vader, johan reinhold forster, ten dien tyde, het Leeraar ampt by de Gereformeerden bekleedde. Twaalf jaaren oud zynde stak hy over na Engeland. Omtrent negentien jaaren bereikt hebbende, zonder eens bevorderd te worden, begaf hy zich, nevens zynen Vader, op 't Schip van den grooten Land- en Zeeöntdekker | |
[pagina 601]
| |
Capitein cook, om dien beroemden Man op deszelfs tweede Reize rondsom de Wereld te vergezellen. Eene Vrugt van deeze vierjaarige Reize door Vader en Zoon hebben wy in de Waarneemingen over de Aardrykskunde, de Natuurkunde, den Aart en Zeden der Menschen; door johan reinhold forster, Leeraar in de Regten, Geneeskunde en Wysbegeerte, Hoogleeraar in de Natuurkunde te Halle, Lid van verscheide Geleerde Genootschappen, te Petersburg, Londen, Madrid, enz. enz. verzameld op zyne Reize rondsom de Waereld, naar de Hoogduitsche Vertaaling, en met de Aanmerkingen van zynen Zoon en Reisgenoot, george forster, Hoogleeraar in het Carolinum te Cassel, in drie Deelen, in 't Jaar 1787, enz. uitgegeeven by a. loosjes pz. te Haarlem. Een Werk, 't welk een schat van kundigheden bevat, bezwaarlyk elders in het bestek van drie maatige Boekdeelen in 8vo. te vindenGa naar voetnoot(*). Geen weg van spoedige bevordering zag de jonge forster zich in Engeland open. Hy beproefde, of hy dien ook beter in Frankryk zou gebaand vinden. Schoon hy, als een Liefhebber en Kenner der Natuurlyke Historie, aldaar welhaast in kennis geraakte met de grootste Mannen in dat Vak, de Heeren de buffon en daubenton, bleef het geluk hem wangunstig in voordeelige bevorderingen te bezorgen. Zyne behoeftige omstandigheden bewoogen hem, het hem opgedraagen Hoogleeraarampt in de Natuurlyke Historie te Cassel aan te neemen. Van Cassel werd onze forster na de Universiteit van Wilna, in zyn Vaderland Poolen, verplaatst. Hier gezeten, ontving hy, van de Alleenheerscheresse aller Russen, den gunstigen voorslag, om, op voor hem zeer voordeelige voorwaarden, andermaal eene Reize rondsom den Aardkloot te onderneemen. Deeze Tocht bleef agter, uit hoofde van den toenmaaligen uitgeborsten Turkschen Oorlog. Eene mislukking, die zeker zynen onderneemvollen en weetgierigen geest kwelde; dan eenigen troost vondt hy gewis daar in, dat de Keurvorst van Maintz, met roem bekend als een Bevorderaar der Weetenschappen, en uitsteekende in Godsdienstige Verdraagzaamheid, het oog op | |
[pagina 602]
| |
zyne bekwaamheden vallen liet, en hem aan het hoofd der Universiteit te Maintz plaatste. Te Maintz bevondt zich de Hoogleeraar forster, wanneer de Fransche Generaal custine die Stad vermeesterde. De Aanhangelingen der Republicainen vaardigden hem na Parys af, om eene Vereeniging van Maintz met Frankryk te bewerken: dan het geluk diende hem op deezen nieuwen loopbaan niet; het herwinnen dier Stad door de Pruissen verydelde het doel zyns Gezantschaps te eenemaal. Een ander plan vervulde zynen arbeidzaamen geest. Eene Reis na Thibet en Indostan hadt hy voor te onderneemen, zo ras de tyden rustiger zouden worden: om tot dezelve zich toe te rusten, was hy bezig met het leeren der Oostersche Taalen. Dan te midden van deezen arbeid greep hem een geweldige scorbutieke Koorts aan, en sleepte hem, op den eifden van January 1794, te Parys, uit dit leeven, in de kragt zyner jaaren, welke hy slegts tot negen-en-dertig gebragt hadt. Veele zyner Papieren zyn verlooren geraakt. Een zyner laatste Werken bestaat in de Ansichten von Niederrhein, von Braband, Flandern, Holland, England, und Frankreich, waar van eene Nederduitsche Vertaaling by plaat, te Haarlem, het licht ziet, onder den Tytel: Reisen van george forster, in den Jaare MDCCXCGa naar voetnoot(*). Het waren deeze Beschouwingen van den Neder-Rhyn, enz. die den Vryheer adolph knigge op zyne Reize uit Lotharingen na Neder-SaxenGa naar voetnoot(†) een aangenaam onderhoud verschaften, en waarover hy dit oordeel velt: ‘Dit meesterstuk, zo wel, wat de wyze van voorstelling, en de heerlyke uitdrukking, als wat het gewigt der aanmerkingen, betreft, is andermaal een geschenk van den voortreffelyken Schryver aan het publiek; het is geheel zynen Auteur waardig, die de zeldzaamste vrymoedigheid, onbevooroordeeldheid des verstands en liefde tot de waarheid, met kragt, vuur, verhevenheid en waardigheid van uit- | |
[pagina 603]
| |
drukking, verbindt. Wy hebben gewis weinige Schryvers, die den moed gevoelen, om, zo vry van alle vooroordeelen, en uitzigten, te zeggen, het geen de behoefte van den tyd vordert. Maar wie zal daar nevens ook den edelen en wyzen Keurvorst niet bewonderen, die zo klaar, zo juist, zo groot, denkt, dat hy de onömgekogte, maar hartstogtlooze, waarheid geenen angstigen dwang oplegt, en niet duldt dat kortzigtigheid en laage cabaalen den mond des braaven mans snoeren, die zyn Schryvers-ampt volgens zyn geweeten vervult, maar dat hy denzelven tegen allen onwaardigen overlast beschut? Men staat verbaasd over forster's werkzaamheid, wanneer men de som der Werken optelt, die sedert eenige jaaren, deels als vertaalingen, deels als eigen arbeid, uit zyne pen gevloeid zyn; pas kan men begrypen hoe hy tyd genoeg gevonden heeft om alleen het werktuiglyk deel des afschryvens ten einde te brengen. En evenwel zyn deeze Werken zo beschaafd, als of hy met ieder van dezelve een halven leeftyd zwanger gegaan had.’ De Vryheer knigge moet den Heer forster van zeer naby gekend, en zyne lotgevallen geweeten, hebben; hy geeft 'er ons eene schets van, die blyk draagt van zyn deelneemend hart, en welke wy niet schroomen uit zyne bovengemelde Brieven over te neemen. Zulke trekken verspreid in Brieven, waar ze alleen toevalliger wyze voorkomen, verdienen afzonderlyker bewaard te worden; en het is uit deezen hoofde dat wy dit gedeelte afschryven. ‘Het aandenken aan mynen vereeuwigden Vriend, wiens dood ik u onlangs meldde, volgt my nog overal. Wel ben ik aan scheiding van allerlei soort gewoon, en by het voorneemen, om na een ander Waerelddeel te gaan, is het toch buitendien onzeker, of ik niet van alles, wat my in Europa lief en waardig is, voor altyd afscheid neemen moet; ook kan ik my naauwlyks meer bedroeven, wanneer de dood eenen goeden oprechten man van de knevelaaryen deezer waereld bevrydt; maar ik had toch gaarn den goeden *** nog éénmaal in dit leven aan myn hart gedrukt. De weg, dien hy van zyne jeugd af bewandelde, was met geene roozen bestrooid. Thans aan het einde zyner loopbaane, hadt hy eindlyk, zo 't scheen, een beter uitzicht voor zich; daar hadt hy nu zekerlyk nog wel eene | |
[pagina 604]
| |
kleine wyl zo kunnen voortslenderen - maar het heeft zo niet moeten zyn, en dewyl alles goed is, zo mag dan dit ook goed weezen! Myn Vriend diende in zyne jongelingsjaaren aan het Hof. Doch dit was de grond niet waarop zulk een plant tieren konde; ook werd hy van vleijers, dat om zich vreetend, verderflyk en onvrugtbaar, onkruid, zo nedergedrukt, dat hy hun eindlyk het veld ruimde. Zedert deezen tyd beproefde hy, op menigerlei wyze, om het tooneel der burgerlyke Maatschappy weder in vrede en met eere te betreeden, niet zo zeer uit ydelheid om eene blinkende rol te speelen, als wel uit zugt tot bedryf en uit verlangen om anderen nuttig te worden. Dan 'er zyn menschen, op wier handelingen een ongelukkig noodlot rust. Wat zy ook onderneemen, en hoe zy 't ook aanleggen mogen, het mislukt, wordt verworpen, gemisduid en berispt. Men duldt zelfs niet dat zy in 't heimlyk goed doen. Alle hunne treden worden bespied, nagegaan, en, zo 't mogelyk is, ten kwaade uitgelegd. Waar de handeling zelf zodanig eene uitlegging tegenspreekt, daar tast men de beweegredenen aan, en waar dit beide onmogelyk is, daar begraaft men de gedagtenis der goede daad in een diep stilzwygen. Zo ging het ook met mynen Vriend, byna zyn gansche leeven door. Aan alle plaatzen stiet hy, met zyn leevendig open Character, tegen koude, nydige en boosaartige, menschen aan, die hem tegenwerkten, lasterden en vervolgden. Zyne zwakke zyden werden ontdekt, zyne kleine overylingen als misdaaden uitgebazuind; daartegen zweeg een ieder van zyne edele trekken en van zyne ontelbaare goede handelingen. Zyne dienstvaardigheid, zyne liefderyke uitgaven, misbruikten de schelmen. Hy, die slechts voor anderen leefde, en zich nooit tweemaal zeggen liet waar hy helpen konde, werd van alle zyden met bidden en afvorderingen bestormd; maar door iederen liefdedienst kreeg hy eenen vyand te meer. Met schandelyke ondankbaarheid werd hy beloond, en zag hy zich al eens uit onvermogen gedwongen om te weigeren, dan schreeuwde elk over zyne onbeleefdheid, en alles, wat hy voorheen goeds gedaan hadt, werd voor huichelaary en ydelheid uitgekreeten. Hy liet elk zynen gang gaan; maar over hem wilden alle dwaazen en domkoppen meesters en voogden zyn. | |
[pagina 605]
| |
Tradt hy van den gemeenen weg, om een eenzaam en onschadelyk bypad te gaan, dan wees het graauw van alle Classen hem met vingeren naa. Voegde en schikte hy zich naar alle gewoonten en Convenientien, zo verkreeg hy daarom niet meer; niemand wilde het opmerken, en zyne talenten konden hem de tydlyke voordeelen niet aanbrengen, welke het ellendigste penseel in den slaap toevielen. In gelukkige omstandigheden drongen schaaren van zogenaamde Vrienden zich aan hem op, die zichzelven, door hunne ongemeene verknogtheid aan hem, eere hoopten te geeven. Liep het hem tegen, dan gleeden deeze hoopen van vleijers zagtlyk af, of verkogten hem geheel aan zyne vyanden. Maar trok zich eenmaal iemand ongebeden zyner vermaardheid aan, dan wierp hy hem deezen pligt der geregtigheid, als een overgroote weldaad en opoffering, voor. Eindelyk moede van deezen eeuwigen kamp tegen boosheid, domheid, nyd en ondankbaarheid, trok hy zich in eene dwanglooze eenzaamheid te rug. Wel bleef hy hier ook niet onbeschimpt, en zyn glorie was reeds zyne misdaad (want zo ras hy slegts eene plaats verliet, en dáár niemand meer in den weg stondt, liet elk hem geregtigheid wedervaaren) maar zyne gemoedsrust werd ten minsten minder daar door gestoord. - De dienstvaardige Vrienden, die, om zich by hem daar door te doen gelden, hem slegts zelden het goede, maar zeer vlytig het kwaade, dat van hem gezegd werd, overbragten, vaardigde hy met eenen lachenden mond af, en ging zynen weg voort. Echter was hy geen Menschen vyand geworden; zyn hart bleef nog altoos warm en deelneemend. Dat edel hart voelde al de pyn,
Die andren bang deedt zwoegen,
En deelde in schuldelooze vreugd
Met ongeveinsd genoegen.
Hy weende om 't menschdom, dat, helaas!
Zo jammerlyk ontäarde;
Maar juichte ook op het bly gezigt
Van echte menschen-waarde.
Hy hieldt het voor zyn hoogste pligt,
En schoonst vermaak, zyn leeven,
Voor 't heil der aarde en waarheids-licht,
Met vreugde weg te geeven.
| |
[pagina 606]
| |
Hy lenigde en verdreef zo graag
De zorg uit droeve harten,
Geen eerlyk man badt hem vergeefsch
Om hulp of troost in smarten.
Zyn woord bleef hy op 't strengst getrouw,
Steeds werkzaam, zacht, bescheiden,
Van ydel, dwaas, vooroordeel vry,
Getroost in bitter lyden.
Trof hem veeläl der boozen haat,
Geduldig, zonder klaagen,
“Laat ons,” sprak hy, “ze zyn slechts zwak,
Hen broederlyk verdraagen.”
En deedt een edele yvergloed
Al eens zyn' boezem blaaken,
't Was om, bevryd van snood geweld,
Een korte rust te smaaken.
Doch reikte een vyand hem de hand,
Dan was hy 't leed vergeeten,
Zyn hart verzoend; hy wilde nooit
Geleden onregt weeten.
Nu rust dat goede zachte hart
In 't graf, bevryd van zorgen;
De traan der smert verdween, als dauw
Op eenen Lente-morgen.
Maar de armoê, vaak door hem verkwikt,
Kan nauw heur kaaken droogen,
En vriendschap tuurt op 't dierbaar graf
Met neêrgeslagene oogen!’
|
|