| |
Aanmerkingen over het lang leven en de ontbinding der zintuiglyke lighamen; getrokken uit het Werk van den Heer William Smellie, getyteld: Philosophy of Natural History.
(Medegedeeld door den Heer reinier arrenberg, te Rotterdam.)
(Vervolg en Slot van bl. 551.)
By menschen en viervoetige dieren, vind men eenige evenredigheid tusschen de groeijing en de levensjaren; doch by het gevogelte is de groei en het vermogen van voortteeling veel schielyker, schoon zy evenredig langer leven. Sommige soorten van Vogels van de Gallinaese orde kunnen van derzelver ledematen gebruik maken, zoo dra zy uit het ei komen, en in een maand, of vyf weken, daarna gebruiken zy reeds hunne vlerken. Een Huishaan heeft, vier maanden oud zynde, reeds het vermogen om voort te teelen; doch krygt zyn vollen groei eerst binnen het jaar. De kleiner Vogels verkrygen hare volkomenheid in vier of vyf maanden. Zy groeijen schielyker en teelen vroeger voort dan de viervoetige dieren, en niettemin leven zy evenredig veel langer. In
| |
| |
menschen en viervoetige dieren is de levenstyd zes of zevenmaal meer dan die van hunnen groei. Volgens dien regel zou een Haan en een Papegaai, die binnen het jaar derzelver vollen groei hebben, niet boven de zes of zeven jaren moeten leven, doch de natuur stoort zich niet aan onze regels: zy schikt hare werkingen niet naar onze begrippen, of naar onze dikwils zeer verwaande gevolgtrekkingen; maar tot instandhouding der byzondere soorten, en tot handhaving van de algemeene balans van het groot stelsel der levende schepsels. De Ravens, schoon binnen een jaar in staat om voor zich zelven te zorgen, hebben somtyds meer dan een eeuw geleefd. De Graaf de buffon onderrigt ons, dat 'er Ravens, in verscheiden plaatsen van Frankryk, dien buitengewonen leeftyd bereikt hebben, en dat zy, ten allen tyde en in alle landen, voor langlevende Vogels gehouden zyn.
‘Arenden, zegt de Heer pennant, zyn opmerklyk wegens hunne langlevenheid, en het vermogen om een langen tyd zonder voedsel te kunnen bestaan. Een gouden Arend, dien de Heer owen holland negen jaren lang gehad heeft, was twee-en-dertig jaren in het bezit geweest van den Heer, die 'er hem een geschenk van deed; maar hoe oud hy was, toen deze laatste hem uit Yrland kreeg, is onbekend. Diezelfde Vogel leverde een bewys van de andere opmerking; want, door een verzuim van de dienstboden, bleef hy een-en-twintig dagen zonder eenig voedsel hoegenaamd.’ De Pelikaan, die, gedurende de regering van Keizer maximiliaan, te Mechelen in Braband gehouden werd, was, naar het algemeen gezegde, tagtig jaren oud. ‘Het geen men van den ouderdom der Arenden en Ravens verhaalt, (zegt de Heer willoughby) gaat alle geloof te boven; doch het is egter zeer zeker, dat deze Vogels ongemeen lang leven.’ Duiven heeft men gezien, die twintig en twee-en-twintig jaren leefden; zelf leven de kleiner Vogels zeer lang in evenredigheid van den tyd harer groeijing, en van het maaksel van derzelver lighamen. Goudvinken en Cysjes leven dikwils, in kooijen, vyftien, twintig en zelf drie-en-twintig, jaren.
Visschen, welker gebeente meer kraakbeenig is dan dat van menschen en viervoetig gedierte, hebben langer tyd noodig om derzelver volkomen groeijing te verkrygen, en zeer velen van dezelven leven uitermaten lang. Ges- | |
| |
ner meldt van een Karper in Duitschland, die hy wist dat honderd jaren oud was. Buffon berigt, dat hy, in de vyvers van den Graaf de maurepas, Karpers gezien heeft, die honderd en vyftig jaren oud waren, en dat zulks op de allervoldoenste wyze bewezen werd: hy maakt ook gewag van eene andere, die hy onderstelde twee honderd jaren oud te zyn. Twee manieren geeft men aan de hand om van de jaren der Visschen verzekerd te wezen, naamlyk uit de ringen der schubben en uit de overdwarsche doorsnyding van derzelver ruggegraten. Wanneer de schubben van een Visch door het Microscoop onderzogt worden, bevind men dat die bestaan in een aantal van ringen, de een binnen den ander, gelykende eenigzins naar de ringen, welke men ziet by de overdwarsche doorsnyding der boomen, waar uit men derzelver jaren kan berekenen. Op dezelfde wys kan men het getal van de jaren der Visschen opmaken uit het getal der ringen van hare schubben, rekenende voor ydere ring een jaar van deszelfs bestaan af. De jaren van buffon's Karper werden genoegzaam bevestigd door het getal der ringen. De ouderdom der Visschen, die geen schubben hebben, kan men zeer naauwkeurig weten door het scheiden van de geledingen van derzelver ruggegraten, en door dan terstond de ringen te tellen, die men op derzelver oppervlakte vind. Beide deze manieren kunnen egter bedriegen; doch het zyn de eenige, die men tot heden toe heeft kunnen ontdekken. Het lang leven der Visschen word aan verscheiden oorzaken toegeschreven. De hoofdstoffe, waar in zy leven, is eenparig, en minder onderhevig aan toevallige veranderingen dan de lugt van onzen dampkring: haar gebeente, het welk van een kraakbeeniger aart is dan
dat der landdieren, laat zich onbepaalder uitbreiden; derzelver lighamen, in plaats van de stramheid van den ouderdom, 't welk de natuurlyke oorzaak van den dood is, vroegtydig te gevoelen, groeijen veel langer dan die der landdieren.
Wat den ouderdom der Kruipende Dieren belangt, hier omtrent weten wy zeer weinig, waarschynlyk uit hoofde van de belangloose natuur dezer dieren; doch twee Brieven, geschreven door den Heer j. arscott, wonende te Tehot in Devonshire, betreklyk den ouderdom van eene Padde, verdienen eenige opmerking: deze Brieven zyn gezonden aan Dr. milles, Deken van Exeter, welke dezelven, in het jaar 1768, aan den Heer pennant
| |
| |
heeft medegedeeld. ‘Het is my zeer aangenaam (schryft de Heer arscott) in staat te zyn, om u eenige byzonderheden te kunnen mededeelen, welken de opmerking van den Heer pennant waardig zyn, betreklyk de Padde, die zoo veel jaren by ons geleefd heeft, en van welken wy zoo veel hielden. Eenige jaren vóór dat myne vriendschap met dezelve begon, had men ze dikwils voorby de deur van onze zaal zien loopen, wanneer myn Vader zich altyd verwonderde over hare grootte; ook heb ik 'er nimmer een gezien, die zoo groot was: deze Padde kwam ons sedert alle avonden bestendig een bezoek geven, en dit duurde meer dan dertig jaren lang: door haar gestadig voedsel voor te werpen, maakte ik dit dier zoo tam, dat het altoos op de kaars aanliep, en my dan sterk aankeek, zoo lang tot dat ik haar opnam en op de tafel zette, daar ik ze gemeenlyk voedde met allerlei insecten. Gy kunt u ligtelyk verbeelden, dat eene Padde, zoo algemeen veracht (schoon het een van de allerminst beledigende dieren is) van welken men zoo veel werks maakte, en die men zoo veel vriendschap bewees, noodwendig de nieuwsgierigheid verwekte van allen, die gewoon waren in ons huis te verkeeren, om haar het voedsel te zien voeren; zoo dat zelf Vrouwen de vrees, die haar, door derzelver zoogsters, voor een Padde was ingeboezemd, overwonnen, om het te zien.’
In den tweeden Brief, schryft de Heer arscott, ‘ik kan u niet regt zeggen, hoe lang myn Vader reeds vóór my aan de Padde kennis heeft gehad; maar dit weet ik wel, dat hy 'er altyd van sprak als van de oude Padde, die hy al zoo veel jaren gekend had, zoo dat ik 'er wel voor kan instaan dat zy zes-en-dertig jaren was. Wat deszelfs einde belangt, ik stel vast, dat zy nog in leven zoude geweest zyn, ware 'er geen tamme Raaf oorzaak van haar' dood geworden; want dezelve, op een morgen, aan den mond van het hol der Padde ziende, verjoeg ik haar; doch bevond, dat zy de Padde reeds een oog uitgepikt en zoo gehavend had, dat zy, schoon ze nog een jaar daar na leefde, egter niet weder tot haar vorigen stand konde komen, en veel moeite had om haar voedsel te vinden, by gebrek van het eene oog. Vóór dit toeval had zy alle tekenen van eene volkomene gezondheid.’
De meeste Insecten leven gemeenlyk, vooral na der- | |
| |
zelver laatste gedaante-verwisseling, zeer kort; doch haar soort word steeds in stand gehouden door derzelver wonderbare vrugtbaarheid. Die Dieren, welker deelen een langen tyd van verharding vereischen, bezitten ook een evenredigen graad van langlevenheid. De Insecten groeijen en hunne lighamen verharden veel schielyker dan by andere Dieren. Zeer velen van dezelven verkrygen de volkomen groei in weinige dagen; de loop van derzelver leven is diensvolgens tot een korten tyd bepaald. Sommige soorten van Vliegen leven in een verstysden staat, gedurende den Winter, en herleven zoo dra de warmte van de Lente of den Zomer aankomt. De vliegende Haft, van welke 'er verscheiden soorten zyn, leven zelden boven één dag, en sommigen maar een enkel uur; doch, om derzelver soort in stand te houden, heeft de Natuur zorg gedragen, dat tienduizenden van de mannelyke en vrouwelyke genoegzaam op het zelfde oogenblik van gedaante zouden verwisselen; ware het anders, de mannelyke en vrouwelyke zouden geene gelegenheid hebben om te paren, en het geslacht welhaast uitgestorven zyn. Andere soorten verwisselen onregelmatiger van gedaante, en leven verscheiden dagen. Hier is de wysheid der Natuur verwonderlyk; zy verlengt het bestaan van deze dieren om geene andere reden, dan om de beide sexen gelegenheid te geven van te paren, en derzelver soort te vermenigvuldigen. Byën en Vliegen van allerlei soort, na lang in het water gelegen te hebben, en schynende volstrekt dood te wezen, herstellen in het leven als zy genoegzaam warm gemaakt worden, of men hunne lighamen bedekt met assche, kalk of zand, 't welk de overtollige vogten uit derzelver zweetgaten opslorpt. Reaumur heeft zeer veele proeven gedaan om verdronken beesten te doen herleven. Hy vond, dat sommigen herleefden na negen uren onder water geweest te zyn; doch hy erkent, dat zeer velen van dezelven, in het vierde gedeelte van dien
tyd, wezenlyk dood waren, zonder dat eenige hitte of opslorpende poeijers hen weder in het leven konden brengen. De redeneringen van evenredigheid en overeenstemming zyn dikwils bedrieglyk, maar leiden ons menigmaal tot nuttige waarheden. De Vliegen van allerlei soort, na in het water geworpen te wezen, en alle tekenen van een wezenlyken dood gegeven te hebben, kan men doen herleven door derzelver lighamen te bedekken met eenige opslorpende stoffe, zonder zelf den bystand
| |
| |
te hebben van eenige meerdere hitte dan die van den gewonen dampkring: zouden derhalven de gewone manieren, die men gebruikt ter herstelling van verdronken menschen, niet nog kunnen vermeerderd worden door hunne lighamen met warmen asch, of kalk, te bedekken? Het is waar, het maaksel van een Vlieg en van een Mensch is, in de daad, zeer verschillende; doch in hopelooze gevallen, waarin alle andere middelen feilen, moet men niets onbeproefd laten, of eenige overeenstemming verachten.
De Planten verschillen niet minder in den tyd van derzelver bestaan dan de Dieren. Verscheiden Planten vergaan jaarlyks, anderen zyn twee en driejarig; doch de langlevenheid en grootte van sommige Boomen is verwonderlyk. Wy zyn, door den Heer evelyn, onderrigt, dat, in sommige Engelsche Eikenboomen, wanneer dezelven doorgezaagd worden, drie en zelf vierhonderd ringen duidelyk te onderscheiden zyn. Yder jaar komt 'er een nieuwe ring in den stam der Boomen, en door het tellen dier ringen, kan men zich van den ouderdom der Boomen verzekeren. Met betrekkinge tot de grootte der Boomen kan men zeggen, dat sommige vervaarlyke lighamen zyn. Dr. hunter merkt op, in zyne aantekeningen op evelyn's Silva: ‘dat geene der Eikenboomen, waarvan de Heer evelyn gewag maakt, kan halen by een boom, die nog in wezen is te Cowthorpe, by Wetherby, op een Landgoed van Lady stourton. De dikte van dien boom is byna ongelooflyk. Op drie voet van deszelfs top heeft hy de dikte van 48 voeten in den omtrek, en onder aan den grond die van 78 voeten. De hoogte is, in deszelfs tegenwoordigen kwynenden staat, (in 1776) omtrent 58 voeten, en de voornaamste tak is 48 voeten lang, van den stam af gerekend. Wanneer wy ze by dezen vergelyken, schynen alle de andere boomen kinderen van denzelven te wezen.’
Uit al het bygebragte, blykt het, dat alle Dieren, zoo wel als de Planten, een zekeren tyd van bestaan hebben, en dat derzelver ontbinding eenpariglyk veroorzaakt word door eene trapswyze verharding en opdrooging van die deelen, waarin derzelver bestaan gelegen is. Geene kunst, geene geneesmiddelen, zyn in staat om deze werking der Natuur te doen vertragen. Het is diensvolgens wyslyk en pligtmatig gehandeld, wanneer yder
| |
| |
mensch zich met alle mooglyke gerustheid en gelatenheid onderwerpt aan den onweerstaanbaren loop der Natuure. Het zy 't leven kort of lang, gelukkig of ongelukkig, is, het is voor ydereen het zelfde, als dat noodlottig tydstip nadert. Menschlievendheid, kundigheid, deugd en goedwilligheid, zyn onze eenigste wezenlyke genietingen, en behooren daarom vlytig aangekweekt te worden.
Met betrekkinge tot de Dieren in het algemeen, is de werklyke during van derzelver leven zeer verschillende; doch de vergelykende kortheid, of langheid, hangt, waarschynlyk, byzonder in Dieren, af van de vlugheid of loomheid der denkbeelden, die zy hebben, of van den indruk, die dezelven op hunne zinnen maken. Eene vlugge agtereenvolging van denkbeelden, of indrukken, maakt het leven geëvenredigd lang. 'Er is gelyklyk een verband of samenhang tusschen de vlugheid, of traagheid, van denkbeelden en den omloop van het bloed. Een man, wiens pols flaauw en traag gaat, is doorgaans stomp en ongevoelig, maar indien zyn pols, door wyn of andere prikkelende middelen, word aangezet, zal zyne gevoeligheid verlevendigd worden, zoo wel als den loop van zyne denkbeelden. In alle jonge Dieren geschied de omloop van het bloed schielyker dan na dat zy hunnen vollen groei verkregen hebben. Jonge Dieren zyn diensvolgens weeldrig, vrolyk en gelukkig; doch wanneer zy hunnen vollen groei hebben, word de beweging van het bloed flauwer, en zy in al hun doen bedaarder, trager en zwaarmoediger. Eene andere omstandigheid verdient ook nog opmerking; te weten, dat de omloop van het bloed trager of driftiger is in evenredigheid van de grootte der Dieren. In lyvige schepsels, zoo als de mensch en de viervoetige dieren, is de beweging van het bloed flauw, en zoo is ook evenredig de opvolging van derzelver denkbeelden. In kleiner soorten, als muizen, kleine vogels en eekhoorntjes, geschied de omloop zoo schielyk, dat de pols van derzelver slagaderen niet kan geteld worden, en zulke Dieren doen ons verwonderd staan over de schielykheid van hunne bewegingen, over hunne levendigheid en derzelver uittermate blymoedigheid van gestel.
Reaumur, condillac, en veel andere Philosophen, houden de geduurzaamheid voor een betreklyk denkbeeld, gegrond op de bewustheid van gewaarwording en gevoel. Zeker is het, dat de natuurlyke maat van tyd enkel af- | |
| |
hangt van de agtereenvolging onzer denkbeelden. Indien het mooglyk was, dat het verstand zich een dag, een week of een maand, met een enkel denkbeeld konde bezig houden, zoo zouden alle deze gedeelten van den tyd niet anders schynen te wezen dan zoo veel oogenblikken. Het is hierom, dat een Philosooph langer leeft in éénen dag, als een dommerik of een Wilde in een maand, die hy in werkeloosheid en in gebrek van denkbeelden doorbrengt.
Dit onderwerp zal ik met nog eene enkele aanmerking besluiten. Indien het waar is, gelyk men, ten minsten voor een gedeelte, weet dat zoo is, dat alle soorten van Dieren, hoe ook de wezenlyke geduurzaamheid van derzelver leven wezen moge, door eene trage of schielyke opvolging van denkbeelden, en mooglyk ook door een vergelykend gevoel van derzelver genietingen, even lang leven, en eene evenredige maat van byzonder geluk genieten, opent zulks eene wonderbare beschouwing van de groote goedwilligheid der Nature. Om alle de gedeelten van dezen aardkloot met dierlyke wezens te vervullen, heeft zy de aarde, lugt en de wateren, ryklyk bevolkt. De veelvuldige Inwoners dezer elementen zyn, even als de werklyke during van derzelver leven, wonderbaarlyk verschillende, en door eene verscheidenheid van gedaante, of grootte, door de schielykheid der denkbeelden, of door het gevoel van vermaken, en mooglyk ook door andere bykomende omstandigheden, heeft zy aan het geheel een byna evenredig gedeelte van geluk toegekend. |
|