nooit gekend hebben. Is dit betamelyk? - Is dit Vorstelyk? - moeten uwe wenschen, uwe begeerten, zich zo wyd uitstrekken, dat zy, om vervuld te worden, de Levens van zo veele duizenden uwer Inwoonderen vorderen? - Zyn de Levens zo veeler duizenden dan by u ligt geacht, - van zulk een onbedenkelyk geringe waarde - te meer, daar gy boven dit alles nog zo vaak geleerd hebt, dat de oorlogen de schatkisten tot den bodem toe leeg putten? - de Inwoonders dood arm maken? terwyl, na het sluiten van den Vrede, meestal het veroverde van weêrzyde word te rug gegeven; of zo 'er door den Overwinnaar nog iets behouden word, is het dikwils van zo eene geringe waarde, dat het gewis niet verdient daarvoor een enkelen droppel bloed te storten. - ô! Gy Vorsten der aarde, denkt vry dat het bloed uwer Ingezetenen zo dierbaar, zo kostelyk, is als het uwe, en gedenkt daarom ook, dat, daar Gy en uwe Inwoonders eenen gemeenen Schepper hebt, Gy voor Hem ter verantwoording zult moeten komen, en wee uwer dan, zo Gy u niet zult kunnen verantwoorden!
Heeft niet eene kwalyk geplaatste eigenliefde den grootsten invloed op onze verkeerde handelingen?
De Luiaard gaat met eenen langzamen tred; doch met rasse schreden haast hy tot zyn bederf.
Voor den mensch is 'er geen zwaarder, geen moeilyker, werk, dan zich zelven in 't ongelyk te stellen. - Zich te veroordeelen, is het zwaarste wat wy ons kunnen opleggen; al begaan wy ook met de daad de grootste dwaasheden, wy zullen ze niet dan met de grootste moeite bekennen, om dat wy nooit of zelden dat vermogen op ons zelven kunnen oefenen, om ons zelven te veroordeelen.
Hoe verkeerd redeneren wy vaak, en onze verkeerde redeneringen storten ons vaak in veele ongelegenheden, en berokkenen ons niet zelden onoverkomelyke en zeer drukkende rampen. Een mensch kan zich nergens veiliger op verlaten, dan op de getrouwe Leidsvrouw, de Rede; deze moet hy gehoorzamen, deze alleen moet hy volgen.
Hy, die doof is voor de stem der onderdrukten, begaat eene onverantwoordelyke misdaad, en heeft te dugten, dat men ook zal doof zal zyn, als hy in ongelegenheid komt; maar hy, die de stem der verdrukten hoort, heeft grooten loon te wagten.
C. v.d. G.