| |
De ongelukkige bedelaar.
Eene waare Geschiedenis.
(Vervolg en Slot van bl. 531.)
Om dezen tyd was de Oorlog met Frankryk, na den dood van karel den zesden, reeds uitgebarsten. De vyanden stroomden van alle zyden in het onverdedigd Land, en kwamen al spoedig ook in het Dorp daar jacob woonde. Zyn Stal was met schoon Vee, zyne Kisten en Kasten met voorraad en schoon Linnen, gevuld; alles wierd een buit van den vyand, die in den beginne streng plunderde. Een dronken Soldaat zette jacob's Vrouw de bloote sabel op de borst; eischte geld van haar; en jacob gaf, om haar te redden, al het geld dat hy nog bezat.
Maria werdt ziek van de schrik, en toen de vyanden uit het Dorp trokken, begroef de schreijende jacob zyne trouwe echtvriendin, die, uit gebrek aan behoorlyke hulp, die men
| |
| |
haar niet had kunnen leveren, gestorven was. Zy stierf - het geen hem, by het verhaal, nog veel fmart deedt, - op een bos stroo; want de vyanden hadden zyne bedden medegenomen.
Zyn grootst geluk, zyn eenige vreugde, de arme moederlooze Kinderen, gaven hem nu stof tot de grootste droefheid. Hy kon haar zonder traanen niet aanzien; en wanneer zy, schreijende, de Moeder van hem begeerden, dan meende hy zinneloos te worden: Daar zyn Huishouden zo niet bestaan konde; daar negen kleine Kinderen alle opzicht noodig hadden, en de dienstmaagden dezelve niet behoorlyk bezorgden; zo ging hy dikmaals uit, om eene nieuwe Moeder voor zyne Kinderen te zoeken. Geen Meisje echter beviel hem; geene zo schoon, als zyne maria was, kwam hem te vooren. Eindelyk leerde hy 'er een kennen, die reeds over de dertig jaaren oud was, die by een Priester als Keukenmeid diende, en die in haar dienst omtrend tweehonderd guldens verzameld had. Deze was schoon, beloofde eene goede Moeder voor zyne Kinderen te zullen zyn, en hem, met haar geld, in zyne Boerdery en Veehandel te willen ondersteunen. Dit alles bewoog den armen jacob, om haar spoedig ten huwelyk te verzoeken. Zonder nadere kennis, zonder vooraf met eenige goede Vrienden raad te neemen, trouwde hy ras daar op, nadien zyne hulpelooze Kinderen eene nieuwe Moeder noodig hadden; en zyn geheele broodwinning, zonder spoedige ondersteuning, geheel verlooren zoude geraakt zyn.
In het begin van zyn Huwelyk, merkte hy reeds, dat deze Vrouw geene maria zoude worden. Toen hy vervolgens, door anderen, vernam, dat zy, in zyn afzyn, de Kinderen vreeslyk sloeg, toen bloedde zyn hart in stilte: en wanneer zyne nieuwe Huisvrouw, vyf maanden na den trouwdag, van een' Zoon beviel, toen zag hy eerst dat hy bedrogen was, en, voor een weinig geld, de Hoer van een ander in zyn bed had genomen. Hy, die anders alle zyne Kinderen met een Vaderlyk hart beminde, kon deeze vreemdeling, die men hem op zulk eene schandelyke wyze verkogt bad, niet aanzien. En schoon de Vrienden zyner Vrouw, als mede de Priester, hem van het tegendeel wilden overtuigen, zo gelukte hen dit toch niet; komende het dikmaals tot zeer hevige verwytingen, welke zyne Vrouw echter meestal wist te ontwyken.
By geluk stierf dit Kind na weinige maanden. Jacob droeg het, zonder traanen, ten grave. Daar hy, op het Kerkhof komende, het nog niet met gras begroeide graf van zyne maria in het oog kreeg, weende hy zeer, en zeide tot de omstanders, op dat men zyne traanen op geen verkeerd voorwerp zoude duiden: ‘Zulk een Vrouw, als daar rust, zal nooit weêr geboren worden!’ Daar zyn huisselyk geluk hem ontvlood, en het bovendien Winter was, zo bleef hy weinig
| |
| |
in huis; maar zette zynen Veehandel met dubbelen yver voort, welke hem dan ook veel voordeel aanbragt. Een jong Officier lag, geduurende dezen geheelen tyd, by hem te huis; moetende zyne Vrouw voor dezen kooken en wasschen. Beiden was jacob aangenaam, om dat zy, by die meerdere bezigheid, minder acht sloeg op het gedruis en geschrei der Kinderen, welke daar door ook, by de minste kleinigheid, niet zo erbarmelyk geslagen wierden.
Toen de Lente naderde, en de Legers weder naar het veld trokken, kwam hy eens in de schemering naar huis. Zyne Kinderen sprongen, voor de eerstemaal, weêr vrolyk om hem heenen; klaagden echter van honger; maar verheugden zich ongemeen, dat hunne kwaade Moeder heen was gegaan, en niet te rug wilde komen. Jacob stond verbaasd; hoorde echter daarop van de Meiden, dat zyne waarde Huisvrouw, waarlyk, twee dagen te vooren, met den jongen Officier was uitgetrokken, en hem tot bericht had nagelaaten, dat hy zich geenszins over haar moest bekommeren, nadien het met haar wel gaan zoude, alzo zy nu de Keukenmeid van een jongen Officier was geworden; daar zy by hem toch alleen maar Kindermeid geweest was. Dit bericht overviel hem; maar het smerte hem niet. Hy was 'er zelfs wel te vreden mede, nadien hy geene Vrouw konde beminnen, die zyne verdenking, ook in dit geval, zo sterk bevestigde. Zy had veel van hem medegenomen, byna meer als zy hem had aangebragt; maar hy telde dit niet, nadien hy, in zynen Handel, veel meer dan dit weder gewonnen had. Daar hy nooit meer trouwen wilde; ook, zo lang zyne ongetrouwe Vrouw leefde, niet trouwen konde, zo zogt hy eene oude trouwe Huishoudster, die hy spoedig vond; en die, door een gepast en naauwkeurig opzicht, zyn vertrouwen, en, door haare byzondere vriendlykheid, het hart der Kinderen, zodanig won, dat zy deze Huishoudster haare tweede Moeder noemden, en haar even zo zeer beminden en eerden. Kort daar na werdt het Vrede; hy was zeer verlegen dat zyne Vrouw terug zoude komen, maar zy kwam niet; ook heeft hy naderhand nimmer iets meer van haar gehoord.
Toen de Zevenjaarige Oorlog uitberstede, was zyne oudste Dochter vier-en-twintig, zyne jongste vyftien, jaaren oud. Zyne beide Zoonen waren hunne Moeder maria gevolgd, en rustten aan haare zyde in het graf. De telkens aanwakkerende Handel, welke hy nu ook in Koorn dreef, hadt hem tot een ryk man gemaakt. Hy bezat twee Boeren - Bruikers, en nog agtduizend guldens in baar geld. Zyne Dochters, die zo schoon als haare Moeder waren, en zyn geheel Huishouden bestuurden, hadden reeds verscheiden Minnaars gehad. Het was echter nog tot geen huwelyk gekomen; want dan beviel de Minnaar niet aan den Vader, en dan weer niet aan de Dochter; en daar zy in 's Vaders huis het zo goed hadden, en zusterlyk
| |
| |
met elkander leefden, zo toonden zy geen grooten lust voor het Huwelyk te bezitten. Intusschen zou het eindelyk ernst geworden zyn, zo dat de twee oudste op het punt van trouwen stonden; zelfs had men de geboden reeds laaten gaan; wanneer men sterk begon te werven; veele jonge opgeschootene Manspersoonen als Soldaaten, en onder deze ook de beide Minnaars van jacob's twee oudste Dochters, wegnam. De Meisjes weenden zeer, lieten zich evenwel troosten, en beloosden tot den Vrede te zullen wagten. In den Winter kreeg het Dorp veel volk ter inkwartiering. Het wemelde overal van vyanden, die evenwel den eigendom der Boeren niet aanraakten, en wezenlyk oorzaak waren, dat jacob's Koophandel vermeerderde. Hy was geduurende dien tyd weinig thuis; zag slechts nu en dan zyn Huishouden na, en verheugde zich telkens, dat, ofschoou hy twintig Soldaaten in quartier had, echter alles heel geregeld en vreedzaam toeging. Met het Voorjaar begon de Veldtogt weder; in het Dorp was het eenzaam; jacob bleef langer thuis; bezorgde zyne Landeryen; en moest van sommige oude Vrouwen, nu en dan eenige schimpschooten hooren, die hem krenkten, nadien zy de eer van zyne Dochters raakten. Toen hy op die praatjes weinig acht scheen te slaan, verspreidden dezelve zich hoe langs hoe meer door het Dorp; en een oude Boer verzekerde hem eens hoog en duur, dat alle zyne Dochters, geene van dezelve uitgezonderd, een onkuisch en ergerlyk leven leidden. ‘Niet ik, voegde hy 'er by, maar het geheele Dorp zegt het; en het gedrag van uwe Dochters, en vooral eenige telkens meer zigtbaar wordende tekens, bewyzen het ten duidelykste.’
Jacob stond geheel verslagen over dit bericht. Zyne onbepaalde liefde voor zyne Kinderen had hem ook een onbepaald vertrouwen ingeboezemd. Hy konde, noch wilde, het gezegde gelooven. Wanneer hy echter, in haast thuis gekomen zynde, elke Dochter afzonderlyk ondervraagd, en deze openhartig bekend hadden, dat zy verleid waren; toen steeg zyne smert boven alle verbeelding. Hy vloekte op zyne doode Vrouw, dat zy hem zulke Kinderen gebaard, en op zich zelven, dat hy die gevoed had: en van dat oogenblik af ontweek hem alle zegen en geluk. Zyn eertyds vrolyk huis werdt een huis vol traanen en jammers. Wanneer hy zyne Kinderen aanzag, vraagde hy dikmaals, als wanhoopend, in zich zelven: waaröm hy zo bitter gestraft wierdt? Waaröm, onder zeven Kinderen, hem geen één goed Kind was ten deele gevallen! Om geene schande en schaamte te ondergaan, waagde hy het niet om buiten de deur te komen, en binnenshuis beklemde het gezicht op zyne verlooren en weenende Kinderen zyn hart nog veel meerder. Hy, het niet langer kunnende verdraagen, nam zyn stok in de hand, om een Leeraar in de nabuur- | |
| |
schap te bezoeken, welke hem, als een zeer waardig Man, nu en dan met de gronden van den Godsdienst vertroost had. Toen hy in 't midden van het Dorp kwam, speelden eenige Jongens aan het water. ‘Kyk! Kyk! riepen zy elkander toe: daar gaat de Vader van de zeven Hoeren.’ Deze gezegden joegen hem in zyn Klaaghuis te rug. Des avonds kwam de Amptsbode met het vreeslyk bevel, dat hy des morgens vroeg, met zyne Dochteren, voor het Amptsgericht moest verschynen. Het geval was daar ook reeds ruchtbaar geworden, en de Bode verzekerde hem, bovendien, dat zy allen zeer streng gehandeld zouden worden.
Zonder een enkel woord van troost tot zyne Kinderen te spreeken, want hem ontbraken woorden en troost, ging hy in zyne Kamer; opende de geldkist, en lag de volle zakken stilzwygend op eene tafel, welke in de Kamer stond. Toen hy de geheele Kist had leeg gemaakt, riep hy zyne Dochters tot zich, en zeide: ‘Ziet daar, de gansche rykdom van uwen Vader! - Om u gelukkig te maaken heb ik dit verzameld. Ik wil aan het zweet en de moeite niet denken, die het my gekost heeft; want verwytingen kunnen de zaak toch niet veranderen. Ik wil u dit medegeeven op den weg der ellende dien gy thans moet bewandelen; en kan myn zegen u eenig nut doen, ook deezen zal ik u medegeeven. Wy zyn voor het Amptsgericht gedagvaard. God weet welk eene verschrikkelyke straf u en my daar wagt; want het geval is ongehoord, is verschrikkelyk. Wilt gy zien, hoe men uwen armen onschuldigen Vader martelt en vreeslyk slaat? Wilt gy dat?’
De dochters. ô God! neen! ach! neen!
Jacob. Wilt gy met hem, in het zwart boetgewaad, met de brandende kaars, aan de Kerkdeur staan, en u van elk laaten bespotten, en in het aangezicht spuwen?
De dochters. Neen! neen! Eerder sterven! Eerder dood!
Jacob. Neemt dus elk uw deel, en gaat nog dezen nacht zo verre gy komen kunt. Trekt uwe verleiders na! Mogelyk hebben zy medelyden met u; mogelyk kan dit geld hen van den Dienst koopen, en zy met u nog gelukkig in hun land leeven. Hier op deed hy haar nederknielen, deed een gebed voor haar, en voor hem, en zeide vervolgens: ‘Nu, gaat! gaat! ik heb gedaan wat ik konde; meer kan ik niet doen! Geen afscheid, want dit kan myn hart niet verdraagen......
De dochters. Maar wat zulk gy doen? Vader! Wat zal 'er van u worden?
Jacob. Zo dra gy weg zyt, volg ik u na. Weest niet bezorgd, ik vind overal myn brood; want ik ben in vreemde landen bekend. Gaat, Gods zegen zy met u! Bid voor my! (Hy wilde naar zyn Kamer gaan, de Dochters omringden hem.)
| |
| |
Alle. Ach! Vader! eerst uwe vergeeving!
Jacob. Ik vergeef u alles! Gaat in vrede! Gaat heen, bid ik u, op dat ik ook wegkome!
Nu liep hy in zyn Kamer, sloot de Deur agter zich toe, en leedt daar de wreedste kwellingen. Hy hoorde, hoe het gewemel zyner kinderen van tyd tot tyd verminderde, en weende bitterlyk. By het telkens zagt open en toe doen der Huisdeur, zwol zyn hart, en hy kon niet meer schreijen; hy wierp zich wanhoopend op den grond, en voelde, hoe, by elken slag van de deur, een Kind meer van zyn hart werdt afgerukt. Toen alles stil was, trad hy uit zyn Kamer. Twee zakken met geld lagen nog op Tafel, de vyf overige waren weg. Hy vermoedde, derhalven, dat 'er nog twee van zyne Dochters in huis moesten zyn; daar hy evenwel niet langer wilde wagten, als hebbende een afgryzen voor de schande des naderenden morgens, zo beval hy haar aan de bescherming der Voorzienigheid; bluschte het licht uit, en sloop, gelyk een Dief, naar den Stal, alwaar hy zyn Paard zadelde, en voortjoeg. Toen hy het Kerkhof voorby reed, hoorde hy een luid geschrei. Het was maaneschyn; ook wemelde 'er iets op maria's graf; anders zou hy mogelyk gevloden zyn; maar nu ylde hy daar heen. Hy vond 'er zyne oudste en jongste Dochter. ‘Kinderen,’ zeide hy, ‘uw weenen baat niets. Waarschynlyk behoort het geld aan u, dat nog op tafel ligt; gaat heen en haalt het.’
De dochters. Houd het, Vader! gy hebt het noodiger.
Jacob. Ik heb genoeg, en heb niet meer noodig. Haalt het, anders verryken Vreemden 'er zich mede. - Wat doet gy hier?
De dochters. Wy bidden onze Moeder om vergiffenisse!
Jacob. (Zeer ontroerd.) Maria vergeef het haar, zo als ik gedaan heb! ...... Vaar wel! Zo na komen wy nooit weer by elkander. Kunnen wy niet naast elkander rustea, zo zullen wy elkander toch eens wederzien!
Hy bragt zyne twee Dochters nu van het Kerkhof af, en nam nogmaals afscheid van haar. Zy beloofden hem het geld te zullen haalen, doch zy hielden haare beloften niet; want men vond haar den volgenden dag (zo als hy naderhand verstond) aan den Dyk, by het Dorp, dood liggen. Zy eindigden haar leven uit berouw, en waarschynlyk daarom, om dat zy verleidsters van de overigen geweest waren, die alle eerst door haar voorbeeld, en gesprekken, tot dien val gekomen waren. Dit hadden zy te vooren aan haaren Vader bekend. De overige vyf waren, waarschynlyk, haare verleiders gevolgd; maar haar noodlot bleef den Grysaart geheel onbekend: nimmer heeft hy iets van haar gehoord. Mogelyk leeven zy nog, zeide hy, mogelyk zouden zy gaarne haar brood met my deelen, indien zy wisten dat ik nog leeve.
| |
| |
Jacob bereikte, in denzelfden nacht, de grenzen nog, leefde daar zonder eenig oogmerk, of iets te doen; want hy vond nergens rust, nergens vreugde. Hy had omtrend twee duizend guldens medegenomen, had in het land, daar hy naar toe ging, nog veele schulden te vorderen, die hy ook alle ontving; maar daar hy niets verdiende, telkens van de eene plaats naar de andere trok, zyn kommer door den drank trachtte te verdryven, en eindelyk een volslagen Dronkäart wierdt, zo moest zyn geld ook telkens verminderen. Tien jaaren daar na liep hy reeds, van de eene plaats tot de andere, bedelen.
Hy deed zulks lang. In Munchen werdt hy door het gerecht opgevat, en, als een buitenlander, op de grenzen van zyn Vaderland overgeleverd, van waar hy tot in zyn Dorp gevoerd werdt. Hy ging gaerne daar heen, wyl hy daar wel voor straf vreesde, maar ook de rest van zyn Capitaal daar hoopte te vinden. Hy bedroog zich echter in beide gevallen. Zyn vlucht werdt niet eens aangeroerd; de straf, op de misdaad zyner Dochters gesteld, was door de Wetten vernietigd, en kon derhalven nu zo veel te minder aan den Vader voltrokken worden. Maar toen hy naar zyne agtergelaatene goederen onderzoek deed, bewees men hem duidelyk, dat hy geen penning te eischen had. Zyne twee Landboeven waren, in den beginne, door anderen bestuurd; maar toen, in den zwaaren Oorlog, by de groote duurte, de Bestuurders van dezelve niet langer met die zorg belast wilden zyn, toen wierden de beide Boerderyen aan den meestbiedenden verkogt. Daar zy echter zeer verwaarloosd waren, en 'er verscheidene belastingen van betaald moesten worden, zo werden zy voor een geringen prys verkogt, met welken de schulden betaald wierden.
Iemand, zonder geweeten, had de twee zakken geld, welke de twee ongelukkige Dochters hadden laaten liggen, heimelyk weggenomen; want toen het Gerecht de goederen van jacob opschreef, werdt 'er geen penning gevonden; en hy moest zich nu ook in het Dorp, in het welk hy eens de ryksle Boer geweest was, met bedelen ophouden.
Eenige medelydende Boeren bouwden hem eene kleine Hut, in welke hy nog woonde. In het begin kreeg hy veele aalmoesen; maar wanneer men, in het vervolg, zyn gezicht gewoon was geworden, kreeg hy weinig. Het graf van zyne maria kon hy ook niet meer bezoeken, want een ander rustte reeds op haare plaatse, en haar gebeente lag, onder duizend anderen, in het Knekelhuis. De twee Zelfmoordsters waren agter den muur van het Kerkhof begraven; en een hek van doornen stond op haar Graf. Zomtyds plukte hy 'er eenige wilde Roozen af, en wanneer hem de doornen staken, dan dacht hy: ‘myne Kinderen deeden ook zo.’
Nog heden voelde hy zyn lyden en jammer, in al deszelss sterkte. Geen tyd was vermogend genoeg geweest,
| |
| |
om deze te lenigen. Dan alleen voelde hy (volgens zyn getuigenis) nog iets van het menschelyk vergenoegen, wanneer hy eenigzins beschonken was: maar heete, bittere, traanen weende hy dikmaals, wanneer hy, voor iemands deur bedelende, deze of soortgelyke uitdrukkingen moest hooren: ‘Ha! daar is de Vader van de Hoeren; geef hem een stuk brood.’
Ik voelde (dus eindigt de Heer spies zyn Verhaal,) den nadruk van deze verwytingen, in al haare kragt: ik wilde hem alles geeven wat ik by my had; doch hy weigerde het. ‘Had ik zo veel geld, zeide hy, dan zou ik my zeker dronken drinken, en dan konde de dood my, in myne dronkenschap, verrassen! En hoe zou het dan met myne hoop, met myn toekomstig geluk, hier namaals, staan? Als ik honger heb, dan zal ik aan uwe deur kloppen! Voor heden ..... ô God! mogt ik zeggen voor altoos! heb ik genoeg!’
De Voorzienigheid verhoorde zynen wensch; want twee weeken daarna overleed hy, in de armen van den waardigen Leeraar, die, op myn verzoek, hem als Vader had aangenomen. |
|