Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 509]
| |
Negende brief.Gloucester, Sept. 1792.
myn heer!
Naardemaal ik, zints mynen laatsten Brief, verscheide uitstappen in de nabuurschap van Gloucester gedaan heb, waarop de nieuwsgierigheid dikwyls verdrukt, of ten minsten de voldoening daar aan afgebrooken werd, door de gezellige bekoorlykheden van Landvermaaken, moet gy van my het geregeld verslag eens Aardryksbeschryvers niets verwagten; ik kan niets meer doen dan u belooven eenige weinige aanmerkingen, welke de gelegenheid my deedt opzamelen, zo veel eene bykans onophoudelyke verscheidenheid van aangenaame voorwerpen wilde gehengen. Zints myn jongste schryven ging ik uit met onzen Vriend Mr. T - en diens Zoon. om een Toertje te doen in Herefordshire, eene Landstreek der kennisneeming van de Reizigeren wel waardig, niet min ter oorzaake van de ryk- en vrugtbaarheid, dan van wegen de veelvuldige schoone gezigten, welke het oplevert. Wy verlieten Gloucester in den morgenstond, en toogen de Westpoort uit, de éénig overgebleevene Poort van deeze oude Stad. Van de brug, op welke wy ons toen bevonden, hebt gy, ter rechterhand, een zeer uitgestrekt veld met Vee bedekt, en doorsneeden van de Severn. Aan de slinkerhand vormt deeze Rivier eene soort van Eiland, Olney of Alney geheeten, waar men zegt, dat een Tweegevegt gehouden werd tusschen edmund, Koning van Engeland, en canutus, Koning der Deenen, om het lot te beslissen des Koningryks, door bloedige Oorlogen vaneen gereeten: dit eindigde in eene verdeeling des Koningryks; vermids geen der vegtende Partyen | |
[pagina 510]
| |
de overwinning behaalde. De Inwoonders van Walton, eenige mylen ten Noorden van Gloucester gelegen, beweeren, dat dit gevegt voorviel op Oleneay, een Eiland in dien oord. Het komt my, op dit pas, niet gelegen, dit geschil uit te maaken; en misschien ware het droevig dit te beslissen; daar die twist het gesprek, als het in de Landdorpen aan 't kwynen zou slaan, kan leevendig houden. Omtrent twee mylen van Gloucester kwamen wy te Highnam Court, de Plaats waar zich Sir john guise, Bart. onthoudt, en welke wy bezogten. Het Huis is een eenvoudig, doch, in zommige opzigten, een fraai Gebouw, naar de tekening van inigo jones. De vertrekken zyn ruim; de grond is in den tegenwoordigen smaak aangelegd. Het Perk is zeer uitgestrekt, en heeft eenige verrukkende gezigten op het omliggende land. - Weder op den weg komende, en rondziende, stonden wy niet weinig versteld, wanneer wy bevonden, dat het gezigt op het Huis belemmerd wierd door de ongunstige ligging der Kerke; een voorwerp op zichzelve niet ongevallig; doch zeker daar geplaatst, zonder te letten op het genoegen des Reizigers, die 'er door beroofd wordt van een der beste gezigten op het Huis. Ik moet hier in 't algemeen aanmerken, want ik bevind my buiten staat om tot byzonderheden af te daalen, dat 'er veele goede Schilderyen voorhanden zyn te Highnam Court. De Voorzaat van den tegenwoordigen waardigen Eigenaar, de Generaal guise, schonk die Verzameling van Schilderstukken, welke men zien kan in Christ - church Collegie, Oxford. Met dit te doen beroofde hy zyne Familie niet zeer veel. Hy was een welbetaalende Verzamelaar van Schilderyen; doch 'er zyn weinige Kunstkenners, die zyn smaak niet in twyfel getrokken hebben. Van Highnam reeden wy door een met hout begroeide en schilderagtige landstreek, waar het oog onthaald wordt door eene verscheidenheid der aangenaamste voorwerpen; 't welk eene aandoening te wege brengt op eenen geest, aan zulke voorwerpen niet zeer gewoon, die zich beter laat gevoelen dan beschryven. ‘Het Landleeven,’ gelyk een bevallig Schryver opmerkt, ‘boezemt eigenaartig gevoelens van Goeddaadigheid in: door, by aanhoudenheid, de giften der Natuure te ontvangen, wordt de Ziel uitgebreid, en de Menschen ongevoelig gewoon om dezelve rondsom zich te verspreiden.’ - 'Er | |
[pagina 511]
| |
zyn weinige Menschen, geloof ik, op welken Landgezig ten geene zedelyke uitwerking te wege brengen, voor een poos misschien; want zigtbaare voorwerpen kunnen niets meer doen. En, indien de zodanigen, wier Leevensstand hun steeds gelegenheid verschaft om Landgezigten te beschouwen, daar door luttel aangedaan worden, dan mogen wy, met reden, vermoeden, dat de misslag schuilt in groote onaandoenlykheid, of in een verkeerden smaak. De Kerk van Churchham, of Church-hill, welke wy aan onze slinkerhand lieten leggen, is zonderling, uit hoofde van de Zitplaatzen, of Banken, vóór den tyd der Hervorming in gebruik; het zyn laage open Banken, waarin de Kerkgangers, zonder eenige onderscheiding, plaats neemen. - Veele ongelegenheden zouden voorgekomen of vermyd worden, indien de Zitplaatzen in alle Kerken, op die wyze, waren ingerigt; maar ik weet niet hoe men dit zou kunnen overeenbrengén met den Familie - Trots op 't Land, en met den nog belachlyker Kerkpraal, om Gestoelten, den Landtrots leevendig houdende, in de Kerk in de Hoofdstad te hebben: waar zy veelal, geduurende den dienst, ledig blyven; terwyl de yverige Kerkganger zich genoodzaakt vindt op den steenen vloer te staan, is de Godsdienstige Eigenaar dier afgeslootene Banken, of Gestoelten, bezig met Landvermaak te neemen, of onthoudt zich aan een verlustigend Bad, met zyn Gezin. Kort naa dat wy Lea Brook voorby waren, omtrent twaalf mylen van Gloucester, kwamen wy in Herefordshire, en bevonden ons naauwlyks op de grenzen van dit Landschap, of onze aandagt viel op de slegtheid der wegen. Ze zyn, in de daad, daar door tot een spreekwoord geworden, en zodanig, volgens het getuigenis van zekeren Schryver, ‘als men zou verwagten aan te treffen in de Moerassen van Holland, of de Gebergten in Zwitzerland.’ Van den voet van May-hill, een voorwerp 't geen men omtrent allerwegen kan zien, moesten wy waaden door een amphibiousen, of tweeslachtigen, weg, mag ik die uitdrukking bezigen, tot Bill-Mill, werwaards wy van Weston heen reeden, de plaats onzer eerst volgende bestemming. De diepte des waters was, op veele plaatzen, drie voeten. Dit zelfde ondervindt men dikwyls in dit Landschap, 't geen, in de verbetering der wegen, agteraan komt by alle andere Landschappen in dit | |
[pagina 512]
| |
Koningryk. Wanneer een weg slegt is door oneffenheden, door eene steen of rotsagtige oppervlakte, heeft men eenige vertroosting daar in, dat dezelve droog is; doch die vertroosting moet men den meesten tyd des jaars hier missen, en in het regensaisoen kunnen zy niet dan onbruikbaar weezen voor wagens. Waarom men de wegen in dien staat laat blyven, weet ik niet. De Heeren in het Landschap, die zich anderzins aanmoedigers betoonen van verbeteringen, kunnen zeker niet onkundig weezen, hoe zeer de waarde van het Land vermeerdert door welaangelegde wegen, en hoe zeer alle gunstige omstandigheden, het belang eens Landschaps betreffende, bevorderd worden door eene gemaklyke gemeenschap tusschen de eene plaats en de andere. Wat wordt 'er van den Handel der voortbrengzelen des Landbouws, en wat kan de rykste Oogst des Lands aan den Eigenaar opbrengen, wanneer 'er zes of zeven paarden noodig zyn om een Wagenvragt Koorn ter markt te brengen? - Onze Vriend T - bragt, op zyne wyze, in 't midden, dat de weg, op welken wy ons thans bevonden, met zeer kleine kosten, bevaarbaar zou kunnen gemaakt worden; misschien zal de weg, eenige jaaren aan zichzelven overgelaaten, bevaarbaar worden, zonder eenige kosten in 't geheel. Maar, de slegte wegen overgeslaagen, het Land, door 't welk wy reeden, vloeide over van schilderagtige Landvertooningen, zomtyds afgebrooken en ongeregeld, zomtyds slegts een gedeelte van het tooneel voor 't gezigt openstellende; maar dikwyls hadden zy alle eigenschappen van eene waare Landschapsschildery. - Bill-Mill, waar wy op den Middagmaaltyd aankwamen, is gelegen in het middenpunt van eene holte, gevormd door rotzige en met geboomte begroeide hoogten, die omtrent cirkelswyze opryzen; dit geeft een denkbeeld van landschaplyke eenzaamheid, en eene afzondering van het druk gewoel der menschen, zo sterk als ik zelden gezien heb. Tegen over het Huis, gebouwd door charles bonnor, Esq., de Eigenaar van deeze Plaats, vindt men, op den top eener steile hoogte, de Ruïnen van Pennyard Castle; agter de hoogte, nog steiler oploopende, en met Heutgewas beplant, ontdekten wy eene menigte van holen in louter rots, wonder geschikt ter verblyfplaats eens Woestyniers; eenige deezer vormden natuurlyke boogen, ruw en schriklyk. Eén derzelven noemden wy Druids- | |
[pagina 513]
| |
Hall, en stemden overeen, om 'er u, en eenige andere Vrienden, op een Druidisch Feest te noodigen - doch hiervan nader. De Valei wordt bewaterd door een kleine Stroom, die eene genoegzaame hoogte bereikt om een Papiermoolen te doen gaan. Ik stond eenigzins verwonderd, dat ik eene Papiermaakery in deezen eenzaamen oord aantrof; nogthans zyn 'er verscheidene in deezen hoek. Zy maaken meerendeels grof Papier, en zenden het ter markt te Hereford en Bristol, vanwaar het na Ierland afgescheept wordt. In den naamiddag toogen wy uit om Goodrich Castle te bezigtigen. Schoon men dit verheven voorwerp, zich hoog verheffende, ziet, lang vóór dat men aan de oevers van de Wye komt, aan welke het gelegen is, nogthans is het, wanneer men daar komt, dat 't zelve het meeste treft. Ik voelde my 'er zo zeer door aangedaan, dat ik het hield voor het stoutste Voorwerp van deeze soort in 't geheele Koningryk; en gy moogt oordeelen over het vermaak, 't welk ik genoot, toen men my, op onze terugkomst, de volgende plaats in gilpin's Tour aanwees: ‘Naa vier mylen van Ross gevaaren te hebben, kwamen wy by Goodrich Castle, waar een grootsch gezigt zich opdoet, en wy gingen op onze riemen leggen om het te bezigtigen. Een arm der Riviere, eene schoone Baai vormende, doet zich op aan 't ooge. De oever, aan de rechterzyde, is steil, en bedekt met houtgewas; boven 't zelve steekt een stout voorgebergte uit, bekroond met een Kasteel, den kruin uit het geboomte verheffende. Dit gezigt, 't welk een der grootschste is op de Rivier, zou ik niet schroomen, strikt gesprooken, schilderagtig te noemen, 't geen zo zeldzaam het character is van een zuiver natuurlyk tooneel.’ Wat de Geschiedenis van dit Kasteel betreft, moet ik u na grose verzenden. Hy heeft 'er de gezigten van gegeeven; doch ze zyn, het plan zyns Werks geene andere gedoogende, enkel de afbeeldingen der Ruïnen. Gilpin heeft een omtrek van de vertooning gegeeven; doch ik weet niet, dat 'er iets het licht ziet, 't welk een recht denkbeeld kan inboezemen van de grootschheid dier ligging. Onze paarden aan het Overzet-huis laatende, beklommen | |
[pagina 514]
| |
wy de hoogte, en bezagen de Ruïnen. Genoeg is 'er overgebleeven om ons te overtuigen, dat Goodrich Castle, ten eenigen tyde, eene plaats van groote sterkte moet geweest zyn. Eén bastion is nog bykans geheel; doch de steen, door den tyd wryfbaar geworden, staat welhaast te vergaan. De gezigten van den heuveltop, en van zodanige deelen des Kasteels als wy met veiligheid konden beklimmen, zyn zeer uitgestrekt, en, dewyl de dag begon ten avond te daalen, kreeg elk voorwerp een bygevoegde belangrykheid. De staatlyke stilte van alles rondsom ons, alleen afgebrooken door het dof gemurmel van de Wye beneden, en de aandoeningen ontstaande uit de beschouwing van dit eerwaardig Gevaarte, wrogt alles mede om ons een Geestdrift in te boezemen, welke wy eenigen tyd genooten, zonder elkander onze overleggingen mede te deelen, welke wy wisten dat op één toon gespannen waren. Ik ondervond de waarheid van die schoone plaats in Dr. johnson's Tour, zo zeer als ik voorheen de fraaiheid daarvan bewonderd had: ‘Onzen geest af te trekken van alle verrukking, die eene plaats inboezemt, zou onmogelyk, indien wy zulks poogden zou het dwaas weezen, zo het mogelyk was. Wat ons ontrukt van de overheerschende kragt onzer zinnen; wat te wege brengt, dat het voorledene, het afgelegene, of het toekomende, heerscht over het tegenwoordige, verheft ons tot de waardigheid van denkende Weezens. - Verre van my, en verre van myne Vrienden, zy zulk eene koele Wysbegeerte als ons onverschillig en onbewoogen brengt op een grond, die vereerd is door Wysheid, Dapperheid of Deugd. Die mensch is weinig te benyden, wiens Patriotismus geen kragt verkrygt op de Vlakten van Marathon, of wiens Godsvrugt niet warmer wordt onder de Ruïnen van Iona.’ Wie, die niet stomp, louter zelfzoekend en ongevoelig, is, koestert geene gevoelens gelyk deeze, by het beschouwen der Ruïnen van oude Dapperheid of Godsvrugt, schoon hy niet in staat zy om zyne gevoelens uit te drukken met eene waardigheid aan het onderwerp passende. - In 't voorbygaan, het is der moeite waardig de boven bvgebragte plaats te leezen in Sir john hawkin's Life of johnson; gy zult daar ontdekken hoe hy zich verwarre in een doolhof van zogenaamde beoor- | |
[pagina 515]
| |
deeling, en de jammerhartigste aanmerkingen, ooit het papier aanbevolen, bybrengt. Het grootste gedeelte van den volgenden dag zwierven wy rond tusschen de heuvelen en dalen omstreeks Bill-Mill; en naa het middagmaal gingen wy na Guns - Mills, gelegen in het Woud van Dean, Gloucestershire. Myne Tochtgenooten scheenen zo wel bedreeven in de onderscheidene wegen van dit Bosch, dat myne eigene onkunde my geene onrust ter wereld baarde. Maar welhaast bevond ik, dat iemand den weg kan missen by dag, en dien by avond niet wedervinden. Wy hadden niet meer dan twee mylen in dit wydstrekkend bosch gereeden, toen de Heer T - ons te kennen gaf, dat hy niet volkomen zeker was, of het niet zeer mogelyk zou weezen, dat hy van den weg af was. - Een weinig verder veranderde zyne twyfeling in zekerheid; doch, daar wy niet meer dan één uur te ryden, en zo veel van het daglicht nog te goed, hadden, dagten wy den misslag ligt herstelbaar. Op dat oogenblik hield ik het voor een geluk, dewyl wy moesten voortryden na eene plaats, de Wildernis geheeten, een Landgoed toebehoorende aan maynard colchester, Esq. gelegen op eene hoogte, vanwaar het oog meer dan twaalf Landschappen kan overzien; en wy vermaakten ons met deeze verbeelding, terwyl de Heer T - den rechten weg dagt te hebben. Al voortrydende, in het volle vertrouwen dat wy het rechte spoor hadden, stonden wy op nieuw stil; wy kwamen op een tweesprong, die zeer dubbelzinnig was, en voor ons moeilyk te bepaalen, welke van de twee wegen tot bevordering van onze Reis behoorde; ons besluit werd niet vaardiger of volstrekter, door eene omstandigheid, die de jonge Heer T - opmerkte, dat 'er een derde weg was, en welke, op 't oog te zien, zo wel de rechte kon weezen als de twee andere. De Zon naderde nu sterk aan den ondergang, en wy hadden alleen in aanmerking te neemen, dat de tyd, in raadpleeging gesleeten, zo nadeelig kon weezen als het besluit zelve. De Heer T - scheen egter gelukkig op den inval te komen, dat de middelste weg onze weg was. Het is waarschynlyk dat de spreuk medio tutissime ibis hem voor den geest kwam; doch wy hadden geen myl gereeden, of het bleek allerduidelykst, dat hy op geen goed gezag ons dien weg hadt aangeraaden. - Het was nu ten naasten by donker, en wy moesten voorzigtiger ryden; want de weg | |
[pagina 516]
| |
was naauw en oneffen, dikwyls met koolputten aan den eenen, en uitsteekende steenen aan den anderen, kant. De duisternis omringde ons, en, geen opening zich voorwaards opdoende, steegen wy af om onze paarden langs eene steilte af te leiden. Dit gedaan hebbende zonder gevaar, stonden wy stil, en luisterden of wy ook eenig geluid konden verneemen, 't welk ons van de nabyheid van menschen verzekerde. De geringste van alle zyner Majesteits onderdaanen zou ons, op dat pas, het hoogste genoegen gegeeven hebben; doch geen menschlyk weezen doortrok dit gedeelte des Wouds. - Een weinig verder voortgaande, ontdekten wy eenig licht; maar, helaas! het was alleen een laatste flikkering van de lugt in 't Westen. - Wy hoorden eenig geluid; doch het was te verre af om onderscheiden kenbaar te weezen; en wy konden niet bepaalen of het voor dan achter ons, of het te rechter of te slinkerhand, was. Beschouw ons hier dan, myn Heer! te midden van een Bosch, twintig mylen lang en tien breed, zo verre wy wisten naby geene Wooning, en geheel hulploos. Welk een figuur zou dit maaken in een Roman, inzonderheid als men 'er een schriklyke Donderbui, of ongenadig alles omversmytenden Storm, byvoegde. Doch wy waren in geen humeur, om daar ter plaatze deeze bykomende omstandigheden te bewonderen, die in een verhaal ons zo verrukkend schriklyk voorkomen. Nogthans ontzonk ons de moed niet, schoon wy dien alleen konden betoonen met stil te staan. Te rug te gaan was zo onmogelyk als voorwaards te spoeden; en wat ter rechter of slinkerhand af te ryden aanbelangt, wy hadden, door die wyze van beweeging, ons zelven reeds genoeg in 't naauw gebragt. Naa egter ernstig beslooten te hebben, dat de weg, waarop wy ons bevonden, hoe weinig wy 'er ook van wisten, ergens moest uitloopen, en dat; 't zy wy denzelven in de lengte of in de breedte van het Bosch namen, wy 'er uit moesten komen, door in een rechte lyn voort te ryden, steegen wy weder op. De Heer T -, die tot dus lange een goed gevoelen gehad hadt van zyne bedreevenheid in de Aardrykskunde van deeze plek gronds, en waar tegen ik slegts de kleinigheid van eene daar mede strydige ondervinding kon aanvoeren, nam het nogmaals op zich onze wegwyzer te weezen. Welhaast was hy in de gelegenheid om een der voornaamste pligten van die bedie- | |
[pagina 517]
| |
ning te vervullen, door ons schielyk te beveelen dat wy stil moesten houden; ons onderrigtende dat wy op den kant waren van een vry steilen berg, en een uithoek; zo dat wy weder moesten afklimmen. De meerdere donkerheid, welke zich opdeedt, ontdekte ons deels het gevaar, waarin wy ons bevonden, en bedekte het gedeeltlyk. Hier pleegden wy op nieuw raad, en de over en weder spraak duurde lang, en alles in ernst. Verscheide gevoelens werden voorgesteld, en ontbrak het niet aan stoute gissingen. Nimmer voorheen te deezer plaatze geweest zynde, hield ik my by afgetrokkene redenkavelingen over het geval; in 't einde kwamen wy tot een besluit, waarin wy allen overeenstemden; te weeten, dat wy verdwaald waren, en dat niemand onzer het minste denkbeeld hadt hoe den weg weder te vinden. Wy verlaugden nu na de kunst, die de Romanschryvers zo gelukkig in hun hand hebben, om hunne Helden en Heldinnen uit verlegenheden van dien aart als de onze te redden; en wy begonnen te denken, dat wy den nagt op de wyze van don quixot zouden moeten doorbrengen. Om, nogthans, op 't papier onze Reis korter en veiliger te maaken, dan dezelve in de daad was, moet ik u melden, dat, naa drie uuren op deeze wyze gezworven te hebben, geheel vermoeid en met bezwykenden moed, de verlossing opdaagde wanneer wy dezelve het minst verwagtten, en dat zonder de tusschenkomst van eenig bovennatuurlyk Weezen. Een vreugdeschreeuw van onzen Gids kondigde ons aan, dat hy een licht gezien hadt, door het geboomte flikkerende; het geblaf van een hond bevestigde de blyde tyding, en wy maakten stoutlyk uit die twee tekens op, dat 'er eene Wooning omtrent was. Wy bevonden dezelve een hut, waar uit, op ons roepen, eene agtenswaardige Vrouw kwam, by welke wy beslooten onzen intrek te neemen, indien wy bevonden te verre van de plaats onzer bestemming af te weezen, om dezelve ten behoorlyken tyde te bereiken. Tot ons hoogst genoegen vernamen wy, dat wy niet verre waren van Guns-Mills, waar een vriendlyk onthaal en een goede avondmaaltyd al ons zwerven en lyden tot eene stoffe van het vrolykst onderhoud maakten. Hier bleeven wy het grootste gedeelte van den volgenden dag, en bezigtigden eenige gedeelten van het Bosch. Op eene hoogte, boven de Papiermoolens, is eene Wel, St. Antonies-Wel geheeten. Het water heeft eenige mineraale | |
[pagina 518]
| |
hoedanigheden, en is zeer koel. De bodem van de vierkante steenen gemetzelde kom, waarin het water vloeit, was bedekt met kromme Spelden, een merkteken van die bygeloovigheid welke men moet verwagten dat de gemoederen der Landlieden beheerscht, en zich onder de eene of andere gedaante vertoont, ondanks de hooggeroemde verlichting van het einde der Achttiende Eeuw. Indien gy uw Paard, uw Kind, of eenig ander ding van waarde, verliest, heeft men slegts een kromme speld in deeze Wel te werpen, en te wenschen om het herkrygen van het verloorene, en hiermede is de zaak afgedaan. Terwyl wy het lekker water dronken, kwam een Knegt my boodschappen, dat myn Paard uit den stal was weggeloopen, en niet kon gevonden worden. Hier was het juist de tyd om de kragten van de kromme spelde te beproeven; wy wierpen 'er een in, met alle plegtigheid daarby behoorende; doch het smert my dat de Proeve in één opzigt onvolkomen was. Toen wy na den stal gingen bevonden wy dat niet myn, maar eens anders, Paard was weggeloopen - by gevolge verloor ik deeze gelegenheid om myn getuigenis te voegen ter bevestiging van het verwonderenswaardig ontdekkend vermogen van St. Antonies-Wel. Het Bosch van Dean, met een verhaal van 't welk ik deezen mynen Brief zal besluiten, stelt men dat omtrent dertig duizend Acres gronds beslaat; maar zo veele gedeelten van 't zelve zyn onlangs bebouwd, dat, het geen eigenlyk Bosch mag genoemd worden, van dag tot dag in uitgestrektheid afneemt; veele vlekken en dorpen zyn 'er in gebouwd; doch deeze geheele plek was, ten eenigen tyde, geheel met hout bedekt, en de beste Eikenboomen in het geheele Ryk werden hier tot den Scheepsbouw geveld. Wat 'er nog van Eikenboomen over is, keurt men beter dan die men elders aantreft; maar de hoeveelheid is, in vergelyking, van geene beduidenis; in de laatste veertig jaaren is het Eikenhout, ten Scheepsbouw geschikt, in deezen oord geweldig verminderd. De Bergen hebben veel Yzerërts, en de Yzerwerken worden 'er met groot voordeel voortgezet. Men heeft opgemerkt, dat men meer van het Bosch hier behouden heeft, zo in het Voorkomen als in de Wetten, dan in meest alle de deelen des Ryks. De Boschvertooning is natuurlyk en grootsch; de kunst heeft hier de hand zo veel niet geleend als in het Bosch van Windsor. De | |
[pagina 519]
| |
Boschwetten, weleer een zo ryke bron van verdrukking, zyn nu naauwlyks bekend; en die nog bestaan laat men slaapen, of worden zeer slap uitgevoerd. Het Wild in het Bosch van Dean is niet zeer talryk, en de Boeren, weetende hoe ligt deeze woudroof kan ontdekt worden, maaken 'er zich zelden aan schuldig; maar in het steelen van Boomen, ook van vry groote, zyn zy wonder afgerigt. Zy kappen de takken af, en begraaven den stam eenigen tyd onder den grond, en voeren dien naderhand by stukken 's nagts weg. Deeze diefstallen zyn vry algemeen bekend; doch men ziet ze, en misschien niet geheel oneigen, door de vingeren. Wanneer wy in aanmerking neemen het groot aanbelang onzer Scheepsmagt tot het bestaan van Groot-Brittanje, als een handeldryvend Volk, moeten wy ons verwonderen, als wy de veelvuldige klagten hooren over het algemeen verzuim in het aankweeken van Eikenboomen; en wy moeten ons nog meer verwonderen, als wy bevinden, dat deeze klagten niet zonder grond gestort worden. Veel meer van dit, als mede van onze andere Bosschen, behoorde ingeslooten te zyn, en weder gemaakt te worden 't geen zy eertyds waren, daadlyke Bosschen. Ik zal besluiten met eenige weinige aanmerkingen van eenen Schryver, dien ik meermaalen aanvoerde. Tegenwoordig, zegt de Heer gilpin, zyn zelfs de overblyfzels van onzé Boschboomen vergeeten. Van weinige vinden wy de merktekens op oude Kaarten; maar, wat de Bosschen zelve aanbelangt, naauwlyks is 'er iets van over om op te roemen. Eenige Bosschen zyn verwoest in tyden van ongeregeldheid; veele zyn door enkele verwaarloozing weggeraakt - door oneerlykheid der nabuuren weggeroofd. Het schilderagtig schoon beminnend oog vindt zich grootlyks beledigd door Ide verwoesting van alle deeze boschgezigten. Niet dat het vermaak schept in een volstandig onafgebrooken Bosch te aanschouwen, of verlangt het geheele land met hout begroeid te zien. Het schept genoegen in het mengzel van Bosch en Vlakte; daarin bestaat het schoon. Het is de zaak van het oog niet om op het nutte zich alleen te vestigen. Het heeft niets te doen met de belangen van ploeg en spaade; maar vestigt zich alleen op het gelaad der Natuur, als een schoon voorwerp. Maar teffens is het meer dan waarschynlyk, dat, indien ten minsten zommige onzer oude Bosschen in het Koningryk be- | |
[pagina 520]
| |
waard gebleeven waren, het einde van algemeen nut zo wel zou bereikt zyn als dat van de behoudenis des schilderagtigen schoons. Dit was althans het begrip onzer Vyanden. Wy zyn onderrigt, dat de Spanjaarden, by hunnen bedoelden Inval, in den Jaare MDLXXXVIII, onder ander kwaad, ons toegedagt, bevel gegeeven hadden, om alle Bosschen in Engeland te verwoesten, en bovenal het Bosch van Dean, in Gloucestershire. - Ik ben, enz.
(De volgende ter naastkomende gelegenheid.) |
|