| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Proeve over de naajaaging en verkryging van kundigheden.
(Uit het Engelsch.)
Science! thou fair effusive ray
From the great source of mental day,
Free generous, and refin'd!
Descend with all thy treasures fraught,
Illumine each bewilder'd thought
And bles my labouring mind.
Het mag voor eene erkende waarheid doorgaan, dat veele Beoefenaars der Weetenschappen hunne gezondheid gekrenkt hebben door eene onaflaatende Naajaaging van Kundigheden, zonder dat zy daar aan geëvenredigde vergeldingen erlangden, van vermaak of vordering. Zy leezen, in de daad, dewyl zy dit aanzien voor een pligt; of, om dat zy zich wenschen bekwaam te maaken tot zeker bepaald geleerd Beroep; doch zy bekennen menigmaalen, dat de geheele taak hunner Letterbezigheden een aanhoudende vermoeiende arbeid is, en dat het genoegen, daar uit hervoortkomende, eene zeer ongelyke vergelding is voor de uitputting hunner geesten, en daar uit volgende naargeestigheid.
Letteroefenaars van deezen stempel bevindt men veelal deugdzaame en beminnenswaardige Menschen; en het zou een geluk voor hun zyn, wilden zy agt geeven op eenige wenken, die, opgevolgd, hunne Letteroefeningen genoeglyker en voordeeliger zouden maaken.
Een der eerste en belangrykste Voorwerpen, derhalven, om de eigenaartige voordeelen van onze Letteroefeningen te trekken, moet zyn het Leezen niet tot eenen taak, maar als eene verlustigende bezigheid, te neemen. Zodanig immers is de gesteltenis onzer Menschlyke Natuure, dat geen bedryf lang en geregeld zal voortgezet worden,
| |
| |
't welk niet gepaard gaat met zekere maate van vermaak. Tot eene Letterbezigheid die afmattend en onbehaagelyk is begeeven wy ons met wederzin, onze aandagt daar op gevestigd is oppervlakkig, en wy zyn gereed om het onderwerp te laaten vaaren, zonder 'er op te denken in eene maate genoegzaam om het einde, de verkryging van meerder Weetenschap, te bereiken. In stede van 'er gestadig op te denken, zoeken wy het uit onze gedagten te verbannen, als een voorwerp van onaangenaame aandoeningen. Maar het hart en de neiging, de verbeelding en het geheugen, werken te zamen met het verstand, om de grootste voordeelen te trekken van eene by ons geliefde Letteroefening.
Het is, overzulks, van het uiterste aanbelang, dat wy ons eene sterke gesteldheid eigen maaken op zulke deelen der Weetenschap, of op zodanige Boeken, als ons oordeel ons zegt dat wy zullen beoefenen of leezen. - Tot dit einde kunnen ons verscheide hulpmiddelen te stade komen; doch onder deeze is misschien geen aanleidelyker, dan de Verkeering met Lieden van smaak, vernuft en geest, dat wy met hun spreeken over de Boeken, welke wy leezen, en over de Onderwerpen, die wy beoefenen. In de verkeering is eene vuurigheid en geest, welke de voorwerpen, die anderzins koel en smaakloos zouden weezen, leeven en smaak byzet. Wanneer wy ons weder alleen bevinden, voelen wy ons natuurlyk opgewekt om de Boeken te raadpleegen over de onderwerpen, die de stoffe des gespreks uitmaakten: en het licht, geduurende het onderhoud verkreegen, is een uitsteekend hulpmiddel tot voortzetting onzer naaspeuringen.
Zo ras wy door Leezen eene genoegzaame kennis gekreegen hebben van eenig byzonder Boek, of Onderwerp, zal het ons zeer aanvuuren om verder voort te vaaren. Spreeken wy daarover met onze gelyken in Letterkundige vordering, of met de meer Geleerden en verder geoefenden, dan wordt zulks meer opgewekt; onze Eigenliefde maakt ons bezorgd om het verkreegene te behouden; wy zoeken de hulp der Boeken, en doorleezen dezelve met verdubbelde aandagt en opmerking. Daarenboven zal het ons, misschien, zwaar vallen ons te wederhouden van genegenheid op te vatten voor iets, waarop wy vroegtyds en veelmaal het oog vestigen.
In de daad, indien wy eenmaal onze aandagt bepaald
| |
| |
kunnen vestigen op een goed Boek, dan zal 'er niets meer noodig weezen om ons hetzelve te doen beminnen. Even gelyk in de natuur twee lichaamen, wanneer zy elkanderen naderen, vereenigd worden door aantrekking of aankleeving, zo zal de ziel, als zy zich op eenig Onderwerp, welk het ook zyn moge, vestigt, als 't ware, daar mede vereenigd worden, en 'er na toe vliegen met eene eigenwillige snelheid. - Voorwaar, 'er is geen onderwerp zo dor en droog, of wy zullen, door onze aandagt daar op te vestigen, ten laatsten bevinden, dat het ons geen gering vermaak aanbrengt. Bovennatuur- en Wiskundige onderwerpen, zelfs wanneer zy in het afgetrokkenste loopen, weeten wy, dat den daar in zich bevlytigenden eene groote maate van voldoening schenken. Deeze gedeelten, derhalven, van Geleerdheid en Weetenschap, die in derzelver aart meer onderhoudend zyn, kunnen niet missen, in een hoogen graad, genoegen te verschaffen, als de ziel 'er steeds sterk op is ingespannen.
Om het vermogen en de hebbelykheid te verkrygen van onze Aandagt te vestigen, zal het noodig zyn, in den beginne, een zeer ernstig besluit te neemen. In den aanvang van het leeren eener Taale, by het opvatten van een Boek over eene Weetenschap, 't welk ons geheel vreemde denkbeelden voor den geest brengt, kunnen wy niet naalaaten zekeren wederzin ontwaar te worden. Maar indien de Letteroefenaar volhardt, dan zal die wederzin welhaast verdwynen, en door vermaak, als een belooning des doorgestaanen arbeids, vervangen worden. - Vóór dat dit plaats heeft, is het hem geraaden, het zich, hoe onaangenaam het moge weezen, tot een onveranderlyken regel te stellen, om eene zekere hoeveelheid, of een bepaalden tyd, te leezen, en hy zal ongetwyfeld bevinden, dat, het geen hy als een Taak opnam, van hem als een verlustiging wordt voortgezet.
Het houden van Aantekening-Boeken is door den Heer locke, en andere Mannen van naam en agtbaarheid, sterk aangepreezen. Maar Dr. knox, wiens bespiegelende naaspeuringen wy mogen veronderstellen dat kragtig onderschraagd zyn door de ondervinding in het beoefenend deel der Opvoedinge, wraakt dezelve ten hoogsten. ‘'Er zyn,’ schryft hy ‘veele Studenten, die hunne dagen slyten in plaatzen uit de Schryvers op te zamelen, en geheel in hunne Aantekening-Boeken over te schryven:
| |
| |
eene wyze van Letteroefenen hoogst af te keuren, als die zelden den Student voordeel of vermaak schenkt, zyn tyd verslindt, zyne oogen vermoeit, en zyne gezondheid krenkt. Ik raad, op het allerernstigste, alle deeze ongelukkige Studenten, die zich hebben laaten diets maaken, dat het gebruik hunner handen denkbeelden in de harssenen kan drukken; die hunne aandagt afwenden door overschryven; die zichzelven afmatten in het uittrekken en verkorten; en die denken, dat zy, door hunne Aantekening-Boeken te vullen, hun verstand verryken, hier mede op te houden, terwyl zy nog oogen om te zien en vingers om te schryven hebben. - Zy zyn geheel van den weg ter Geleerdheid afgeweeken; en als zy, op dit bypad, langen tyd voortgaan, zullen zy onbekwaam worden om weder te keeren, of een beter spoor op te slaan. Naa veele jaaren gesleeten te hebben in deezen noodloozen arbeid, is het geen wonder, dat zy hunne Boeken digt doen, onder het uitboezemen van de oude klagt, dat veel leezens ydelheid en vermoeijing des geests is.
Niets kan ons in het Leezen weezenlyk dienen, dan 't geen de Geest zich eigen maakt door denken, en het in de geheugenis te prenten. Het overgeschreevene krygt door dien arbeid geen meer eigendoms, dan toen wy het in druk voor ons hadden. Het is eene misvatting, te stellen, dat, door het schryven der woorden met een pen op het papier, de denkbeelden zich klaarder in de harssenen drukken, dan door aandagtig leezen.
De beste wyze van Uittrekzels en Verkortingen te maaken bestaat in des Schryvers denkbeelden, naa zyn Boek digt gedaan te hebben, met onze eigene woorden uit te drukken. Door dit te doen, oefenen wy het geheugen, en gewennen ons aan een schryfstyl. Wy maaken, 't geen wy schryven, ons eigen; wy denken; wy zyn werkzaam, en veroordeelen ons zelven niet tot eene bezigheid, die enkel werktuiglyk, of een handwerk, mag heeten.
Dan, naa alles wat zommigen mogen zeggen, schryven of denken. vast gaat het, dat de grootste Letteroefenaars zich te vrede hielden met leezen, zonder Uittrekzels of korte Begrippen te maaken. Zy waren voldaan met het geen in hunnen geest overbleef naa een aandagtig leezen, en, als zy schreeven, schreeven zy uit zich zelven.
| |
| |
Het Leezen noemt men, met regt, voedzel voor den geest. Gelyk voedzel, moet het geleezene verteerd en gescheiden worden, en de voedende kragt vertoonen in het veroorzaaken van groei en sterkte, om den geest in staat te stellen van gezonde en rype vrugten voort te brengen. Het moet, gelyk men zegt, veranderd worden in succum & sanguinem, in sap en bloed, en niet weder verschynen in dezelfde gedaante als men het innam. Het is waar (en dit voorbeeld zou men kunnen aanvoeren ter wederlegging van het door my beweerde) dat demosthenes acht maalen met eigen hand thucydides uitschreef; maar men hebbe hier by te bedenken, dat demosthenes leefde toen de Drukkunst nog niet was uitgevonden, en dat hy zich opgewekt voelde om thucydides over te schryven, niet alleen te zyner eigene leering, maar ook om de Afschriften te vermenigvuldigen van een by hem zo zeer hooggewaardeerden Schryver.’
Wyders zal eene behoorelyke maate van Verscheidenheid niet luttel toebrengen om het Leezen eene aangenaame bezigheid te doen worden. Want, schoon het waarheid is, dat men niet meer dan één of twee Boeken teffens onderhanden moet hebben, zal het egter, als deeze uitgeleezen zyn, zeer gepast weezen, dat wy, eenige afmatting gevoelende, eenen Schryver opneemen, die eenen anderen styl voert, of over een geheel verschillend onderwerp handelt; dat wy Werken in Onrym voor Dichtwerken, en de laatste weder voor de eerste, verwisselen; dat wy de Ouden met de Hedendaagschen mengen; beurtlings het Boek nederleggen en de Pen opvatten; en soms die beide laaten vaaren, om ons in een aangenaam gezelschap, of ter plaatze van openbaare verlustiging, te begeeven. De geest zal, naa die korte verpoozing, met al de greetigheid van Letter-honger, na de Boeken wederkeeren. Die Tusschenpoozingen moeten niet te lang weezen, of zo veelvuldig, dat wy eene hebbelykheid krygen van ledigheid of uitspanning.
Hy, die met vermaak wil leezen, (en wy mogen het herhaalen, dat allen, die met weezenlyk voordeel leezen, het met vermaak doen,) moet agtgeeven op den tyd van den Dag, en het Saisoen des Jaars. De Morgen heeft men algemeen erkend voor den besten tyd ter Letteroefeninge; de Naamiddag kan voordeeligst besteed worden in kennis-aankweekenden ommegang. De eigenste ver- | |
| |
mogens, die vóór het Middagmaal in staat zyn om zich te bepaalen tot de scherpzinnigste en verheevenste naaspeuringen, leert de algemeene ondervinding, dat naa het Middagmaal, in vergelyking gesprooken, onvermogend en stomp zyn. ‘Ik weet niet hoe het bykome,’ zegt een beroemd Schryver, ‘dat al myne Wysbegeerte, waar toe ik my met alle vuurigheid begaf vóór den Middag, my als onzin voorkomt zo ras ik het Middagmaal gehouden heb.’
Zeer heet Weer is byzonder ongeschikt ter Letteroefening. De Maanden July, Augustus en September, zyn geenzins de Maanden des Jaars, in welke de Vrugten des Verstands tot rypheid komen. - Misschien zal een streng Wysgeer willen beweeren, dat de Zielsvermogens geene aandoening moeten gevoelen van de veranderingen van Koude en Hette. Dan wie zal luisteren na den Wysgeer, als hy van het tegendeel, door de daadlyke ondervinding, overtuigd is? Het verdient onze opmerking, dat deeze Maanden tot Rusttyden bestemd zyn in de Geregtshoven en op de Academien. - By koud en guur Weer, wanneer wy ons heul aan den haard zoeken, vinden wy dat vermaak in onze Boeken, 't welk wy in den Voortyd, en in den Herfst, in den Zonneschyn zogten, en in de bekoorelykheden der Landvertooningen. Wy zwerven niet langer rond; wy verzamelen onze verstrooide denkbeelden, en smaaken, in de beoefening onzer Zielsvermogens, dat genoegen, 't welk het gevolg en de belooning is van, op eene gepaste wyze, de natuurlyke kragten te werk te stellen van het Godlyk deeltje, 't welk in onzen boezem huisvest.
Maar te aller Uuren, en in alle Jaargetyden, zullen wy, indien wy de buitenspoorige omzwervingen der Verbeeldingskragt kunnen beperken, de Togten van het hart regelen, en bevel voeren over onze Aandagt, zo dat deeze zich bepaale tot het onderwerp 't geen wy onderzoeken, onze Aandagt ryklyk beloond vinden. - Verleen gezette aandagt; en gezette aandagt op eenig deswaardig voorwerp zal altoos weezenlyke voldoening baaren. - Ten aanziene van het Leezen inzonderheid, hier op moge men staat maaken als op eene beweezene waarheid, zal de maate van Voordeel, zo wel als van Vermaak, altoos aan de maate van Aandagt geëvenredigd weezen. |
|