Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAchtste brief.Gloucester, Sept. 1792.
myn heer!
By mynen laatsten Brieve moest ik nog gevoegd hebben, dat, in het tegenwoordige doodstille Saisoen, (want te Gloucester heeft men, op deezen tyd, geene openbaare Vermaaken,) de nabyheid van Cheltenham aan de Inwoonderen deezer Stad voor een tyd tot een wykplaats verstrekt om de elenden der Eenzelvigheid te ontgaan. Men maakt dikwyls party, om voor een dag of twee de Vermaaken van Cheltenham te genieten; van waar men wel voldaan, en zonder het verveelende van een Bronplaats gevoeld te hebben, tot zyne zaaken en Stadskennissen wederkeert. De Stad Gloucester heeft een gebrek, en 't geen, myns bedunkens, niet ligt kan opgewoogen worden. Men vindt 'er geene openbaare wandelwegen; nogthans zyn 'er veele schoone gelegenheden, waar ze aangelegd en dit gebrek verholpen kunnen worden. De Stad is, over | |
[pagina 467]
| |
het geheel, deftig; men heeft 'er weinige openbaare Vermaaken, en deeze weinige kan men nog slegts een klein gedeelte van het jaar genieten. De Schouwburg, heeft men my gezegd, is een klein doch welgeschikt en fraai Gebouw, en de Acteurs en Actrices zyn van de beste soort. Het is de Mode geworden om laag te denken over die buiten de Hoofdstad ten tooneele treeden; zulk eene Mode zou misschien gegrond weezen, indien men de naamen kon vergeeten van siddons, jordan, dodd, edwin, wilson en veele anderen, die op deeze versmaade Tooneelen die volmaaktheid bereikten, welke hun te Londen zo veel toeloops gaven. - Ik kan niet nalaaten hier aan te merken, dat de wederkeering deezer Tooneelspeelders, tot hunne oude Standplaatzen, vergezeld gegaan heeft met byzonder harde omstandigheden voor die eertyds hunne Broeders waren. Wanneer een Tooneelspeelder, om zo te spreeken, de Stads stempel van Londen gekreegen heeft, en, voor eene buitenspoorig hoog loopende belooning verzogt wordt, eenige weinige avonden buiten die Stad te speelen, verslindt hy de voordeelen van zulk een Jaarsaisoen, en heeft de Monopolie van de aandagt te dier plaatze. De Verkeering in Gloucester is zeer aangenaam, dat wil zeggen, zeer naar myn smaak. Men ontmoet 'er Heeren en Dames van kundigheid, gespraakzaam, gastvry. In ééne Familie ontvangen te worden is zo goed als de intrede by alle te hebben. Ik heb gehoord, dat Dr. priestley de Verdraagzaamheid der Geestlyken en Ingezetenen van Gloucester erkent, en zyn gevoelen, op dit stuk, hou ik voor een voldingend gezag; weinigen zyn minder genegen om in 't wilde van de Kerklyken te spreeken, of den lof uit te bazuinen van een Deken, of iemand die eenige andere Kerklyke Waardigheid bekleedt. - Hier zyn talryke Aanhaugen van allerlei Geloofsbelydenissen, Dissenters, Methodisten, Jooden; enz. en ik kan niet bemerken, dat verschil van Gevoelens hun van elkander verwyderd houdt. De voornaamste Geestlyken, tot de Hoofdkerk behoorende, zyn de eerwaardige Deken Dr. josiah tucker, wiens veelvuldig uitgegeevene Schriften hem by de laate Naakomelingschap zullen doen kennen, als een Man, die niet weinig toebragt aan het welweezen zyns Vaderlands; en Dr. joseph white, doorgaans bampton white geheeten, wiens Bundel Leerredenen, in de Bampton Lec- | |
[pagina 468]
| |
tures gepredikt, nooit overtroffen zyn, 't zy in de stoffe of in de wyze van behandeling, schoon Mannen van ontwyfelbaar groote begaafdheden hem daarin zyn naagevolgd. Het geschil, waartoe die Leerredenen aanleiding gaven, wat derzelver oorspronglykheid betrof, is thans vergeeten, en hy zelve heeft de schuld dat het immer ontstondt. Dat hy bystand ontving van Mr. badcock en Dr. parr, en misschien van anderen, zal niemand zyner Vrienden ontkennen, en hy zelve lochende het nimmer, schoon hy zich niet verpligt rekende elke plaats uit te merken met den naam van hem, die dezelve schreef, of hem aan de hand gaf. Het is zeker jammer, dat hy zyne verpligtingen aan zyne geleerde Vrienden niet erkende in de Voorreden; dit hadt hy, in algemeene bewoordingen, kunnen doen, en zyne vyanden voor altoos den mond stoppen. Naauwlyks behoef ik u te zeggen, dat de Inwoonders van Gloucester hoog spreeken van hunnen Deken tucker, als een Eer van hunne Hoofdkerk. Hy werd, in July des Jaars MDCCLVIII, tot Deken van Gloucester verheven; hy was toen een der Prebendarissen van Bristol, en Rector van St. Stevens, in die Stad. Hy deedt afstand van de Prebende; maar behieldt, indien ik het niet mis heb, het Rectoraat. Dr. white staat desgelyks in 's Volks gunste; doch zou het meer doen, indien hy wat dikmaaler predikte; zy houden hem voor wat gemaklyk; en ik geloof hy zal dit zelve bekennen: want hy wederspreekt het niet door daaden of door schriften. Hy kreeg deeze Prebende van zyn Patroon Lord thurlow, en ik geloof, dat dezelve 's jaarlyks 300 Ponden Sterling waardig is, behalven het Huis, waar hy thans bykans bestendig zyn verblyf houdt. - Zyn Vader was een Weever te Gloucester, en nooit in ruime omstandigheden. Joseph werd in de openbaare School opgevoed, en gedroeg zich altoos als een liefhebbend Zoon. Gisteren werd my eene Anecdote van hem in gezelschap verhaald, welke hem zeer ter eere strekt. Toen de plegtigheid zyner Inzegeninge in de Hoofdkerk volvoerd was, en de Geestlyken en de Adel hem met deeze Bevordering gelukwenschten, koos hy zyn Vader uit de omstaande menigte, omhelsde hem hartlyk, en boodt deezen Man zynen aanzienlyken Vrienden aan. Dit was geheel en al het bedryf van zyn hart; want Dr. white heeft geen zier van tooneelver- | |
[pagina 469]
| |
tooning, en zal nimmer, des ben ik ten vollen verzekerd, zich eenige moeite geeven om iets gemaakts te verrigten. De Volkrykheid van Gloucester is in den laatsten tyd niet opgemaakt. Men stelt dezelve tusschen de zeven en acht duizend. Gissenderwyze, de Stad beschouwd zynde van den tooren der Hoofdkerke, en uit andere omstandigheden, zou ik het getal boven de acht duizend stellen. Omtrent acht honderd en zestig is het getal der Huizen. Deeze met vyf vermenigvuldigd, volgens de wyze van Volksberekening van Dr. price, zou ons niet meer dan vier duizend en drie honderd inwoonders geeven; eene omstandigheid, welke my die wyze van berekening heeft doen mistrouwen. - Wat 'er ook van de Volkrykheid moge weezen, vast gaat het dat dezelve toeneemt, schoon misschien niet in eene maate geëvenredigd aan die van andere Steden, gunstiger voor den Koophandel en Handwerken gelegen. In de Voorsteden worden thans verscheide nieuwe Huizen aangebouwd, die 'er net uitzien, en geryflyk ter bewooninge; de steen, waar van ze gemaakt zyn, is zeer goed, maar de aanleg wat ligt; zeer gelykende naar de Huizen in St. George's Fields, die zeer tot oneere van eene ryke Stad strekken. In Gloucester onthouden zich veele Jooden; zy hebben 'er ook eene Synagoge. Zy reizen van Bristol en andere Plaatzen; zodanige soort van Waaren verkoopende, die, uit hoofde van den Prys en de Hoedanigheid, by ondervinding bekend staan voor Joodsch Goed. De Methodisten zyn hier zeer talryk; zo van wesley's als van whitefield's Aanhang; de laatstgemelde werd, gelyk ik meen in een voorgaanden Brief reeds geschreeven te hebben, te Gloucester gebooren. Verscheide Kerken zyn 'er tot de vastgestelde Kerk behoorende; doch geen derzelven heeft in haar Maakzel of Geschiedenis iets byzonder opmerkenswaardigs. - De Overblyfzels van Godsdienstige Gestigten in en omstreeks Gloucester zyn veelvuldig. 't Geen 'er nog overig is van de Lanthony Priory, emtrent eene myl van de Stad af gelegen, is belangryk voor den Oudheidkundigen. Dezelve werd gestigt door milo, Graaf van Hereford, in den Jaare MCXXXVI, en toegeheiligd aan de Maagd miaria en st. jan den dooper, voor de Zwarte Kanunniken van Lanthony in Monmouthshire, door die van | |
[pagina 470]
| |
Welch uit hunne Woonsteden gedreeven. Het geen 'er nog van is overgebleeven behoort aan den Hertog van Norfolk, en wordt door een Landhoevenaar bewoond. Zonder u op te houden met een breed verslag van de algemeene Regeeringsgesteldheid van Gloucester, die niets byzonders in zich heeft, afwykende van de Regeeringsvorm der meeste Steden in dit Ryk, moet ik u meer bepaald onderhouden over eene Eer, welke aan deeze Stad byzonder toekomt. Hier was het dat de Zondags-Schoolen allereerst werden ingevoerd. Gy kent myne gevoelens over de natuur en nuttigheid dier Instellingen. Ik vertrouw, dat dezelve eene allerwenschlykste Omwenteling zal te wege brengen; de Omwenteling in de begrippen en zeden van het gros des Volks. Dat dezelve ter oorzaake moet strekken van de heilzaamste gevolgen voor de Maatschappy, loopt zodanig in 't ooge, dat men rede hebbe zich te verwonderen over de laate invoering deezer hoognuttige Instellinge. Eergisteren hield ik het middagmaal met den waardigen eersten Uitvinder en Invoerder, Mr. robert raikes, en wy spraken in 't breede over dit onderwerp. In de onderscheide Zondags-Schoolen te Gloucester, telt men boven de vyfhonderd Schoolgangers, en de verandering, welke 'er, zints derzelver oprigting, is voorgevallen in het uiterlyk voorkomen van de laagste Classe der Burgeren, is groot, en zeer aanmoedigend. - Men vertoonde my onlangs een Brief in een onzer Maandwerken, waarin men poogde Mr. raikes de eer te betwisten van eerst deeze Schoolen ingesteld te hebben, en die eer over te draagen aan een Kerklyken te Gloucester. Het geschil valt ligt uit te maaken. Noch Mr. raikes, noch die Geestlyke, zyn Lieden die op Eerbejag gesteld zyn; zy hebben elkander altoos de hand geboden om het Plan deezer Schoolen te volmaaken, en zyn alleen in zo verre Mededingers in den yver om den verderen voortgang te bevorderen. - In 't geheele Landschap worden zes-en-dertig van die Schoolen gevonden. In 't gansche Ryk beloopt het getal deezer Schoolen achthonderd en drie; en dat der Schoolgangeren meer dan twee-en-vyftig duizend. Het heeft aan geene Tegenwerpingen tegen deeze Inrigting ontbrooken; de voornaamste is, dat wy, dus doende, Heertjes, in stede van Dienstknegten, van de Kinderen der Armen zullen maaken. Als eene zwaarigheid tegen | |
[pagina 471]
| |
de Zondags-Schoolen, is dezelve te eenemaal beuzelagtig, en verdient naauwlyks eenig antwoord; naardemaal een der hoofdzaaken, welke men den Kinderen inscherpt, is onderdanigheid en gehoorzaamheid aan hunne Meerderen. - Als een voorstel op zichzelven aangemerkt, strekkende om alle Opvoeding der Armen te ontmoedigen, is deeze tegenwerping barbaarsch, en ongepast voor de Eeuw waarin wy leeven. De verspreiding van kundigheden onder de laagere Volksrangen is eene pligt, rustende op de zodanigen, die zich in staat vinden om dezelve mede te deelen, en kan geene nadeelige gevolgen naa zich sleepen; dewyl het eene beweezene zaak is, dat meer dan de helft van de Ondeugden, waaraan de Armen zich schuldig maaken, ontstaan uit hunne droeve onkunde. - Onkunde, in de daad, is zo algemeen de moeder van Ondeugd, Laagheid, en van alle Ruwheid in begrippen en daaden, dat wy nimmer een onkundig ryk man van bedryf ontmoeten, of hy is, over 't algemeen gesprooken, laaghartig, zelfzoekend en onheusch. Kundigheid, daarenboven, indien wy al eens toestaan dat dezelve strekt om van deeze arme Schoolgangeren Heertjes te maaken, wordt 'er in zulk eene ruime maate niet uitgedeeld, dat 'er deeze uitwerking van te wagten staat. Wat men 'er onderwyst, gaat niet verder dan dat zy leeren leezen, en de Pligten, van god en Menschen voorgeschreeven, verstaan. Dit, begryp ik, zal, in alle beschaafde Gezelschappen, voor een zwakken grond gehouden worden om het Heerschappige op te vestigen. Zal een arme Jongen ongehoorzaamer weezen, om dat men hem geleerd heeft te gehoorzaamen; zal hy ondeugender zyn, om dat men hem vroegtyds inboezemde, dat hy eerlykheid en vlytbetoon zo wel voor heilige als burgerlyke pligten te houden hebbe? In tegendeel, zal de kennis en overtuiging hiervan niet strekken om de noodzaaklykheid en het vermaak der Deugd zyner Ziele in te drukken, in zulker voege, dat hy geweetenshalve zynen pligt volvoert, en in zyne Dienstbaarheid eene volmaakte Vryheid vindt? - Men heeft het niet onvoegelyk geoordeeld, de Indiaanen, die wy in ketenen van Slaaverny houden, te onderwyzen; en zullen wy dan min agts slaan op die tot Dienstbaarheid als 't ware te midden van ons gebooren worden, en wier verstanden beter voorbereid zyn om Onderwys te ontvangen? Met één woord, het komt 'er alleen op aan - eene Godsdienstige Opvoe- | |
[pagina 472]
| |
ding, of geene? - Kan nu een denkend mensch twyfelen aan welk van die beiden de voorkeuze te geeven, daar de Ondervinding met zo luider stemme spreektGa naar voetnoot(*)? Maar ik moet deezen sluiten. - Men heeft my een klein uitstapje voorgesteld na Herfordshire; en ik misreken my grootlyks, indien dit uitstapje my geene Schryfstoffe verschaft tot een veel langer Brief, dan deeze. Over een uur vertrekken wy; en ik heb thans naauwlyks tyd om te herhaalen dat ik ben, enz.
(De volgende ter eerste gelegenheid.) |
|