Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 463]
| |
vertoont. Ieder, die hem hier kende, spreekt van hem met de toegenegenste hoogagting, als den vriendlyksten, ongemaaktsten en zedigsten, Man, en die zich in de verkeering niets zonderlings aanmaatigde. Tot geestdryvens toe gesteld op de beoefening der Natuurlyke Historie, en op linnaeus, dien hy voor den besten Verklaarder hieldt van haare Werken, was hy steeds zeer verknogt aan allen, die met hem in deezen smaak overeenstemden. De beminnenswaardige en uitmuntende Dame, aan welke hy zyne Brieven over de Plantkunde schreef, stemt dit toe, en houdt zyne naagedagtenisse in de hoogste eerbiedenisse. Ik waagde het, haar eenige vraagen voor te stellen, betreffende zommige onverklaarbaare bedryven zyns leevens, en meer byzonder over de menschhaatende verschrikkingen en vermoedens, welke zyne laatste leevensdagen verbitterden. Zy scheen dit laatstgemelde als niet geheel ongegrond te houden; doch oordeelde, dat het grootendeels moest toegeschreeven worden aan eene ongesteldheid van geest, waar over hy te beklaagen en geenzins te beschuldigen was. De bekoorelyke Dogter deezer Dame vertoonde my eene Verzameling van Gedroogde Planten, vervaardigd door rousseau, en door hem aan haar ten geschenke gegeeven, netjes geplakt op schryfpapier, en onderschreeven met de Benaamingen van linnaeus, en eenige byzonderheden. De Plantkunde schynt, in 't laatste gedoelte zyns leevens, zyne geliefdste uitspanning geweest te zyn; zyne gevoelens en gewaarwordingen ten deezen aanziene heeft hy met die klem en bevalligheid, hem byzonder eigen, uitgedrukt in zynen Brieve aan linnaeus, te vinden in het Journal de Paris; en van welken ik het oorspronglyke bewaar, als een hoogstschatbaar overblyfzel. Ik behoef my, by den waarheidlievenden Leezer, niet te verontschuldigen over de kleinigheden, welke ik opgeef van een zo beroemd Character. Zy, die alleen partydige begrippen gekoesterd hebben van rousseau, zullen zich mogelyk verwonderen, dat zyne Naagedagtenisse in zegeninge is by Braaven. Deezen verzoek ik te willen opmerken, dat ik niet byzonder het oog heb op die Schoonheid, Styl en Taal, die uitsteekende plaatzen in zyne Schriften, welke zyne Werken onsterslyk maaken; terwyl de verdiensten van eenige zyner vyanden alleen daar in be- | |
[pagina 464]
| |
staan, dat zy hem hierin eenigermaate gelykvormig zyn: ik eerbiedig hem als een Schryver, by uitstek, over 't geheel, gunstig aan de belangen der Menschlykheid, Rede en Godsdienst. Wanneer hy immer een deezer drie onschatbaare hoofdbelangen bestrydt, verschil ik van hem ten eenemaale; doch wil, te dier oorzaake, alle zyne Werken niet ten vuure doemen. Naardemaal de besten en Godsdienstigsten myner Bekenden onder zyne groote Bewonderaars behooren, strekt zulks, misschien, om myn oordeel eenigzins te zwenken; doch het is zeker verkieslyker zich te laaten misleiden door de schoonste deelen van iemands Character, dan zyne onvolmaaktheden ten voorwendzel te neemen om de fraaiheden van 't zelve niet te bewonderen, of 'er zyn voordeel mede te doen. Ook kunnen de gebreken of onbestaanbaarheden in het byzonder Character van rousseau niets afneemen van de kiesche en Godsdienstige beginzelen, waarvan zyne Werken overvloeijen. Waarheid is en blyft waarheid, van wien dezelve ook komen moge. Geene onvolmaaktheden der menschlyke Natuure kunnen eene in zichzelve edele zaak benadeelen. Het zou, by voorbeeld, dwaasheid weezen het Christendom te verwerpen, om dat petrus zynen Meester verloochende, of judas hem verraadde. Zeer bezwaarlyk zal men iets stigtender, opwekkender en vertroostender, leezen, dan het Sterfbedde van julia. Haar Character is blykbaar geschetst ten voorbeelde van een Godsdienstig sterven. Laaten wy hiervolgens oordeelen over den Schryver, en niet volgens de twyfelingen en veel gewaagde uitdrukkingen, de jammerzalige vrugten van onregtmaatige vervolging hem aangedaan, en van kwalyk geduidde goede oogmerken. En zou het geenzins bezwaarlyk vallen, uit de Werken van rousseau eene veel grooter hoeveelheid plaatzen aan te voeren, regtstreeks strekkende ter ondersteuning van het Christendom, dan die men stelt daar aan vyandig te weezen. Het is eene bekende zaak, dat hy zich blootstelde aan de bespotting van voltaire, om dat hy het Character en den Dood van christus boven het Character en den Dood van socrates verhief. ‘Maar hy was,’ zeggen zyne Tegenstreevers, ‘listig, en geloofde in geene Wonderwerken.’ Indien hy in den Christlyken Godsdienst geloofde, zonder de tus- | |
[pagina 465]
| |
schenkomst der Wonderwerken om zyn Geloof te onderschraagen, is dit een bewys zyns Ongeloofs? Was hy listig, dit blyft voor zyne rekening. Ik heb niets te doen met verborgene meeningen, of geheimzinnige verklaaringen van eenig boek, althans niet van de Schriften eens zo vernuftigen en duidelyken Schryvers als rousseau. Ongelukkig voor hem, was het geheele beloop zyner Schriften te zeer aangekant tegen de heerschende begrippen; of ten minsten tegen de geliefde belangen der gezagvoerenden onder welken hy leefde; want het ontbrak nimmer, of ergens, aan Schriftgeleerden en Phariseen, om elke pooging, tot het onderwyzen en verbeteren des Menschdoms, te dwarsboomen. Te deezer oorzaake was het, dat rousseau, de eer gehad hebbende om de wraak te gevoelen van alle rangen van Tyrannen en Bygeloovigen, van een Koning of Bisschop van Frankryk tot een Magistraatspersoon van Bern, of een Zwitzers Leeraar, zich genoodzaakt vondt de wyk na Engeland te neemen. In dit Ryk werd die vervolgde met open armen ontvangen; met reden aangezien wordende voor een Martelaar van dien geest des Onderzoeks en der Vryheid, welke den grondslag uitmaakt van onze Engelsche Staatsgesteltenisse, en waarop alleen onze Hervormde Godsdienst rust. Hy vondt zich verwelkomt en bemind van de besten, en genoot in 't byzonder de goedheid van onzen Koning. 't Is waar, dat eene zekere maate van zeer ligt ontsteekbaare aandoenlykheid, gevoegd by de ongelykmaatigheden van eene geaartheid, te nedergedrukt door vervolging en ongezondheid, te wege bragt, dat rousseau dikwyls blykbaar welgemeende vriendschapsblyken, op eene onbevallige wyze, ontving. Nogthans vermoed ik, uit de meeste der klagten van deezen aart, die ik gehoord heb uit den mond van lieden daarin onmiddelyk betrokken, dat hy niet zelden gelyk hadt. Maar, verondersteld zynde dat hy te laaken ware in alle deeze gevallen, zy greepen plaats lange naa de Uitgave zyner meestberoemde Werken. Was het dan niet zeer onregtmaatig, dat zy, die hem verheven en beschermd hadden om die Werken, hunne gevoeligheid tegen hem lieten blyken om iets in zyn volgend gedrag? Verre zy het nogthans van my eene volkomene regt- | |
[pagina 466]
| |
vaardiging zyner Schriften op my te neemen. Ik kamp alleen voor het algemeen goed oogmerk des Schryvers. De Werken zelve moeten door eene onpartydige Naakomelingschap beoordeeld worden. Ik stel alleen myne eigene gevoelens voor; doch ik doe het rondborstig; het versmaadende myne begrippen te verheelen, of om dat de Ongeloovigen rousseau als onder hun standaard dienende aangemerkt, of om dat de Onbraaven en Oneerlyken hem valschlyk doorgestreeken hebben; de waare reden van hun Wederzin - zyne deugdzaame Opregtheid - niet durvende openbaaren. |
|