Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe wording der bergen.(Overgenomen uit A View of Nature, in Letters to a Traveller among the Alps, by richard joseph sullivan, Esq. F.R.S. & F.A.S. Uitgegeeven in 1794.)
De oplossing, welke men gegeeven heeft, wegens de voortbrenging van eenige Bergen, door het vaststellen van Vulcanische uitbarstingen, werd naderhand, door zeer kundige Mannen, toegepast, om reden te geeven van het bestaan aller Bergen, welke zy ook mogten weezen. De Heer pallas ondernam het, door 't geen hy voor ontwyfelbaar gebeurde zaaken hieldt, het oude gevoelen te wederleggen, dat de Bergen uit het water hervoort kwamen. Hy reisde, op bevel der Keizerinne van Rusland, door de Landen haarer Heerschappye in Europa en Asia, en bevondt, in den loop van een naauwkeurig en vermoeiend onderzoek, dat de hooge eerste ketens van Bergen in Siberie alle Granit waren, met een grondslag van Quartz, meer of min gemengd met Spats, Mica, en kleine gedeelten van Basalten, zonder orde verspreid, en in ongeregelde brokken. Deeze oude rotzige zelfstandigheid, en het Zand voortgebragt door derzelver ontbinding, hieldt hy voor den grondslag van het geheele Vasteland. Die Granit vondt hy nimmer in laagen of beddingen; ze was in klompen, of in hoopen, boven elkander opeen gestapeld, en nooit het minste merkteken of den geringsten voetstap vertoonende van Versteening, of den indruk van iets geörganiseerds. Daarenboven beweerde hy, dat, behalven deeze eerste Bergen, 'er andere voorkwamen van een laater herkomst. Deeze noemde hy Bergen van de tweede of derde soort: de eerstgemelde, uit Schist bestaande, waren, zyns oordeels, voortgebragt aan de zyden der eerste Bergen, door de ontbinding van | |
[pagina 454]
| |
de Granit; de laatstgemelde ontstonden uit overblyfzels van de Zee, opgeheeven en overgevoerd door de uitbarstingen van Vulcanen en daar op volgende Overstroomingen. Op eene veronderstelling eenigzins hier naar gelykende, hebben anderen zeer vernuftig beweerd, dat de Bergen onwederspreeklyk voortgebragt waren door Vulcanen, en geen Vulcanen door Bergen. ‘De geheele grondslag van het Eiland Ischia,’ schryft Sir william hamilton, ‘omtrent achttien mylen in den omtrek, is gevormd van Lava. De groote Berg, op dit Eiland, in vroegeren tyde Epomeus en nu San Nicolo geheeten, welke bykans zo hoog is als de Vesuvius, werd allengskens opgeworpen, en het geheele Eiland is uit Zee voortgekomen.’ Dezelfde Wording schryft hy aan den Vesuvius toe. ‘Want waarom,’ zegt hy, ‘zou niet de Vesuvius, in een verloop van eeuwen, ter hoogte van tweeduizend voeten gereezen zyn, daar men weet, dat de Montagne Nuovo, by Puzzole, uit het Lucrinisch Meir, in één nagt opkwam?’ - Doch dit was geene meuwe Leer. Een Italiaansch Schryver gaf te Venetie, in den Jaare MDCCXL, een Boek uit, waarin hy beweerde, dat de Bergen in de Zee opgekomen waren door onderaardsche Vuuren, en met zich gevoerd hadden de Schelpvisschen en andere Zeelichaamen, welke men doorgaans op den bodem van den Oceaan vindt. Zelfs in hooke's Discourse on Earth-quakes, in den Jaare MDCLXXXVIII in 't licht gegeeven, wordt gewag gemaakt van den bodem der Zee, als opgeheven door onderaardsche Vuuren; uit dit beginzel geeft hy reden van de Schulpen, welke men in de Bergen aantreft, en komt het hem niet onwaarschynlyk voor, dat Aardbeevingen medewrogten in het veroorzaaken van den Zondvloed. Maar een Berg, te Taberg, in Zweeden, wordt gezegd geheel te bestaan uit Yzer-erts; (de eenige Erts, ondertusschen, waar uit men ooit bevonden heeft dat geheele Bergen zamengesteld waren,) vier honderd voeten hoog, en omtrent drie mylen in den omtrek haalende; deeze schynt geene stellige verklaaring toe te laaten; maar, in tegendeel, ons tot het vast besluit te brengen, dat geene veronderstelling, tot nog uitgedagt om de Wording der Bergen op te lossen, voldoende bevonden is, of boven tegenspraak verheven. Geen Yzer-erts werd bezyden den voet van deezen Berg gevonden. Het scheen als | |
[pagina 455]
| |
of dezelve door kunst daar op het land was nedergezet, en nogthans worden 'er beenderen van Dieren in de binnenste spleeten gevonden. Het is eene zaak die geen twyfel overlaat, dat 'er eenige Verhevenheden op deeze Aarde zyn, zeer oneigen Bergen genaamd; weinig anders zynde dan hoopen van Asch en Puimsteen, door Uitbarstingen opgeworpen, aangegroeid, en tot groote klompen gezet. Die Hoogten, nogthans, leveren geen genoegzaamen grond op tot wederlegging van het gevoelen, dat de Vulcanen, verre van de oorzaaken te weezen tot het vormen van Bergen, rechtstreeks het tegendeel zyn, en allerzekerst strekken om dezelve te verlaagen en te verwoestenGa naar voetnoot(*). De Aarde wordt veeleer nedergedrukt, dan opgeheeven, door de kragten daar onder werkende. - Geen Vulcaan, geene Aardbeeving, bragt ooit, by menschen heugenis, dat geen voort, wat men een Berg noemt. Die schok zou te groot weezen voor onzen Aardkloot. Is 'er, onder alle de ontzettende gebeurtenissen, voorgevallen binnen den tyd dat men des aantekening hieldt, immer ééne geweest, waaruit een bewys kan worden opgemaakt, dat 'er een Berg van Granit ontstondt? Het tegendeel zou ik denken waarheid te weezen. Daarenboven, de gesteldheid der inwendige deelen maakt het ongelooflyk, dat gevaarten, zo eenpaarig, zo geregeld, voortgebragt zouden weezen door schielyke Uitbarstingen, of andere sprongswyze Schokken der Aarde. Borelli merkte ten deezen aanziene op, dat het Vuur van een Vulcaan niet voortkomt uit het middelpunt, noch uit den grond, eens Bergs; maar van den top; en dat de branding nimmer dan tot eene geringe diepte ging. Buffon omhelsde het zelfde gevoelen, en hieldt staande, dat de Stoffen, uit de Vulcanen voortkomende, altoos dezelfde waren met die men op den top der Bergen vondt, alleen misvormd door verkalking, en het versmelten der Metaaldeeltjes, daar in begreepen. ‘Vuur,’ schryft hy, ‘werkt, zo als men weet, gelyklyk aan alle zyden, het kan, derhalven, niet na boven werken met eene kragt genoegzaam om groote steenen een halve myl hoog te brengen, zonder eene daar aan gelyke weder-werking op den grond, en aan | |
[pagina 456]
| |
de zyden. Waarom dan, indien de Vulcanische stoffe diep ligt, komt dezelve niet uit de Vlakten, waar de wederstand minder is dan op den top der Bergen? Hier is niet onbestaanbaar mede, dat ze de oorzaak zyn van zwaare Aardbeevingen, noch ook dat zy gemeenschap hebben door onderaardsche toegangen. De rede, waarom men alleen Vulcanen op Bergen aantrest, is niet zwaar om te ontdekken. Grootere hoeveelheden van Mineraalen, Zwavel, vindt men in Bergen, dan in Vlakten. Bergen zyn meer onderhevig aan den invloed der Lugt; zy ontvangen meer Regens en vogtigheids, waar door de Mineraale zelfstandigheden vatbaar worden voor eene gisting, die tot een trap van daadlyke ontvlamming opklimt.’ Dan, hoe vernuftig dit denkbeeld moge weezen, is het niet genoegzaam gegrond. Het Vuur moet veel dieper gesteld worden dan het middelpunt, of het voetstuk, der Bergen. Buffon erkent, dat Vulcanen nooit bestaan dan op hooge Bergen; en nogthans veronderstelt hy, dat eenige met andere gemeenschap hebben door onderaardsche toegangen; de Uitbarstingen niet zelden ten zelfden tyde voorvallende. ‘Vulcanen,’ dus drukt hy zich in zyn figuurlyken styl uit, ‘zyn vervaarlyke holen, welker openingen dikwyls meer dan een halve myl in den omtrek hebben, en zekere verbeeldingvolle Schryvers hebben ze aangemerkt als Lugtgaten van het Middelpuntig Vuur.’ Wat ook anderen omtrent dit onderwerp mogen gezegd of buffon zelve gegist hebben, de uitkomst van kloeke naaspeuring schynt 'er voor te pleiten, om vast te stellen, dat de Vulcanen (en zy zyn aan geen Lugtstreek byzonder eigen) noch eene noodzaaklyke, noch, in 't algemeen, eene toevallige, gemeenschap hebben met andere BergenGa naar voetnoot(*). Met de Zee, in de daad, schynen zy onveranderlyk de naauwste en onafscheidbaarste gemeenschap te hebben. Alle Vulcanen, in een nog brandenden staat, heeft men doorgaans in de nabyheid der Zee aangetroffen. De uitgebluschte, schoon diep landwaards in gelegen, leveren overtuigende bewyzen op, dat zy de Zee digt by zich hadden toen zy Vuur uitgaven. In Peru rusten zy op Granit; in Hessenland en Boheemen op | |
[pagina 457]
| |
Schist; in Silesie, Italie, en andere Zuidlyke deelen van Europa, op Kalksteen; en alle deeze zelfstandigheden zyn onbetwistbaar van een wateragtigen oorsprong. Onderaardsche Vuuren hebben algemeen in de ingewanden der Aarde bestaan, en is 'er naauwlyks een Land, waar men geene voetstappen aantreft van de verwoestingen daar door veroorzaakt. De Heer condamine schreef, in den Jaare MDCCLV, dat alle Hoogten en Bergen omstreeks Napels ruwe hoopen zyn van stoffen door Vulcanen uitgeworpen, die thans uitgebluscht zyn, en welker Uitbarstingen, vroeger, dan de Geschiedenis reikt, voorgevallen, de Havens van Napels en Puzzole schynen gevormd te hebben. Langs den geheelen weg, van Napels tot Rome, kon hy de Lava nagaan. ‘Het is onmogelyk,’ schryft hy, ‘voor iemand niet ten vollen overtuigd te worden van eene volmaakte gelykheid tusschen de Voortbrengzelen van den Vesuvius en die hy ontmoet by elken voetstap op den weg van Napels tot Rome; van Rome tot Viterbo; en van Rome na Loretto.’ - ‘Wanneer ik,’ vaart hy voort, ‘op eene verheven vlakte een ronde kom zie, omringd met verkalkte rotzen, laat ik my niet bedriegen door het groen der omliggende velden; ik bemerk terstond de overblyfzels van een ouden Vulcaan. Indien 'er een breuk in den omtrek is, ontdek ik de uitloopplaats eener Lava. Indien 'er geen breuk plaats hebbe, vormt het regen- en welwater, daar verzameld, doorgaans een Meir in den mond van den Vulcaan. Ik hou de Appenynen en de Cordelliers voor ketens van Vulcanen. Dan ik beweer niet, dat dit het geval is aller Bergen. Ik kon dezelfde vertooningen niet vinden op de Alpen; doch ik heb ze aangetroffen in Dauphine en in Provence, en de meeste Landen verschaffen 'er voorbeelden van.’ 't Geen de Heer condamine zegt, is zeker regtmaatig. - De Kust van Pausilippo en Napels, de Capo de Monte, en de geheele klomp, door we ken de Catacombes gehouwen zyn, is te eenemaal verharde Tufa en Piperno, zo gereed te onderkennen door de brokken van digte Lava. De stranden van de ruïnen van Pompeia tot de Zee, twee mylen lang, weet men, dat gevormd zyn van Puimsteen, Pozzolano en Asch, in den Jaare LXXIX gevallen. Met één woord, de geheele bogt van de Baay van Napels, van Stabea tot Baia, is niets anders dan Vul- | |
[pagina 458]
| |
canische stoffe, door den tyd en menschen-arbeid in groeibaare aarde veranderdGa naar voetnoot(*). Over dit onderwerp gaf de Heer micheli, in den Jaare MDCCXXXIII, eene Verhandeling in 't licht. Hy was de eerste, die de blyken van Vulcanische voortbrengzels opspeurde in het Appenynsche Gebergte, bovenal in de nabuurschap van Radicofani. De Waarneemingen, egter, van condamine schynen een sterk spreekend stuk te behelzen, als hy beweert, | |
[pagina 459]
| |
dat de Alpen geen het minste spoor van een Vulcanischen oorsprong opleveren. Des niet tegenstaande heeft men langen tyd de Vulcanische Wording van alle Bergen staande gehouden. De Wysgeeren yverden voor dit gevoelen met eene hevigheid, niet ongelyk aan de by hun geliefde Hoofdstoffe. Doch zy lieten eindelyk af. Verdere waarneeming gaf aangroeiende waarschynlykheid aan condamine's begrippen wegens de Alpen. De Heer de saussure, die onverschrokken Man, dat agtbaar cieraad der Weetenschappen, thans te Geneve, ouderschraagde dezelve in een zyner Schriften. ‘Tot deezen dag toe,’ luidt zyne taal, ‘heeft men geen voetstap van Vulcanen, noch hier omstreeks, noch zelfs in geheel Zwitzerland, gevonden; en, naa zelve veele plaatzen bezogt, en met alle mogelyke zorgvuldigheid het geheele gedeelte van de keten der Alpische Gebergten, 't welk zich van Grenoble tot Inspruk uitstrekt, nagegaan te hebben, heb ik, behalven eenige warmwater Bronnen, geen het minste teken van onderaardsche vuuren gevonden.’ - Doch, naa de uitgave van het Werkje, waar hy dus schryft, heeft de saussure zelve ontwyfelbaare overblyfzels van Vulcanen ontdekt; 't is waar, niet onmiddelyk in de Alpen, doch niet verre van derzelver nabuurschap. |
|