| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Proeve over bovenmaatigen rouw, of droefenisse.
(Uit het Engelsch.)
- - Some grief shows much of love,
But much of grief shows still some want of wit.
Geen Hartstocht, of Aandoening onzer Ziele, valt moellyker te verstaan en te ontvouwen, dan de Rouw, of Droefenisse. Dezelve is van het allervermengdste soort; ons opleidende, wanneer wy ons tot onderzoek zetten, tot duizenderlei bedenkingen, aanmerkingen, en, mogen wy 'er byvoegen, tot onoplosbaarheden.
De Rouw, van den eenen kant beschouwd, doet zich op als redelyk, vol genegenheids en regtmaatig; doch, van een anderen kant bezien, nadert dezelve tot dwaasheid, wreedheid en ongerymdheid. - Dezelve verschilt van alle andere Hartstochten; sterker, smertlyker en langduuriger, uitwerkzelen hervoortbrengende, als mede het geluk en de bedryven deezes leevens in eene grooter maate stoorende. Even zeer wraaken wy de geheele afweezigheid als de overmaate; doch op zeer verschillende gronden. De eigenlyke maate, hoe verre wy aan den Rouw bot mogen vieren, kennen weinigen, en, als men die kent, kan men zich 'er niet aan houden; dewyl dezelve altoos werkt naar gelange van den voorafgaanden staat van zwakheid of sterkte, van verwyfdheid of manlykheid, bedagtloosheid, of diepdenkenheid, onzer algemeene gesteltenisse.
De hoofdoorzaak van den Rouw, van die Droefenisse, welke vergezeld gaat van de geweldigste uitwerkzelen, is de dood van eenen teerbeminden Vriend of Bloedverwant. Droefenis over de Onheilen van anderen mag eigenaartiger Medelyden heeten, en verschilt van die,
| |
| |
waarover wy spreeken, door ons aan te zetten tot het te werk stellen van zodanige maatregelen, als kunnen dienen om het onheil te verligten, of geheel weg te neemen: terwyl de andere en alle haare werkzaamheden enkel bestaan in de aandoening des gemoeds van den overblyvenden; en tot geen ander nuttig einde iets vermogen. In de daad, dezelve heeft haare nuttigheden in het algemeene zamenstel; zy maakt een gedeelte uit van die genegenheid, welke ons aan elkander hegt, goedwilligheid, onderlinge verdraagzaamheid, baart; het geheel uitblyven daarvan merken wy aan als een te en van een ongevoelig hart.
De Dood eens Vriends van langbeproefde wederzydsche toegenegenheid is, ongetwyfeld, een van die rampen, waar tegen wy, te vergeefsch, de kragt onzer Wysbegeerte en de Vertroostingen des Christendoms stellen. De moed van een Mensch is zwakheid, wanneer de genegenheid weigert haare behulpzaame hand te bieden. Van alle verliezen zyn de onherstelbaare het moeilykst te draagen, en van al zulke verliezen kan men de Dood van een Vriend, dien wy bemind hebben, en die ons weder beminde, niet vooraf beschouwen zonder afschrik, en niet ondervinden zonder boezemsmerte. Vriendschap is het kostlykste, verzagtendste, onschuldigste en heilzaamste, inmengzel in den beker des leevens. Wanneer deeze ons ontvalt, denken wy dat ons alles ontvallen is, en wy houden al het overblyvende voor laf, smaakloos en onnut. De Ziel wordt te midden van de zamenleeving treurig, vindt zich eenzaam onder de menigte, en hooploos, schoon omringd van ondersteuning: de beste steun is weggenomen: de droevige rouwdraager geeft zich zelven over aan de knaagendste bedenkingen over het voorheen gebeurde, en wanhoopt aan geluk in het toekomende.
De Droefheid over het verlies van een Vriend, hoe groot ook, kan nog verzwaard worden als 'er het verbreeken van den band der Bloedverwantschappe bykomt. De verlooren Vriend kan een geliefd Kind, een Egtgenoot, eene Vrouw, een Broeder, eene Zuster of ander Nabestaande, weezen. In zodanige gevallen is het verlies te onherstelbaarder: naardemaal, by alle welgeplaatste harten, die betrekkelyke genegenheden de sterkste banden van Vriendschap zyn, en, ééns verbrooken, niet weder aaneengehegt kunnen worden; terwyl het niet onmoge- | |
| |
lyk is, zelfs in vry ver gevorderde jaaren, weder Vrienden te verkrygen, gelyk aan die ons door den dood ontrukt zyn. Maar, wanneer Droefheid ontstaat uit eene vereeniging van Liefde en Bloedverwantschaplyke Toegenegenheid, dan zal dezelve ongetwyfeld in de geweldigste gedaante te voorschyn treeden.
Veele voorbeelden ontmoeten wy dagelyks van de heillooze uitwerkzelen van geweldigen Rouw. By eenigen brengt dezelve eene verdooving en geheele opschorting van alle vermogens te wege, welhaast in den dood eindigende. - By anderen, daar de Droefheid lugt vindt in traanen en uitboezemingen van smert, blyft dezelve, des ondanks, aan het hart knaagen, droogt de leevensbron op, en doet het ongelukkig voorwerp ontydig ten grave daalen. - By nog anderen veroorzaakt die Droefenis eene onmiddelyke verbystering van zinnen, welker herstelling soms twyselagtig is, en soms oogenbliklyk voorgekomen wordt door eene daad van wanhoop. - Het is eene treurige gedagten dat dit de gevolgen zyn van eene naauwe deugdzaame verknogtheid. Het algemeen gevoelen des Menschdoms is gunstig, ten aanziene van die ongelukkige Rouwdraagers. Te hooren zeggen, dat iemand van Rouw gestorven is, verwekt eene gemengde aandoening van de tederste agting en genegenheid.
De maat van Droefenisse hangt, in alle gevallen, af van zekere omstandigheden onzer Lichaams- of Zielsgesteltenisse. De Vrouwen zyn over 't algemeen meer overhellende tot Droefenisse dan de Mannen; 't welk deels ontstaat uit een hoogeren graad van tederheid in de Ziels- en deels van zwakheid en ligt aandoenlykheid der Lichaamsgesteltenisse. In de daad, zy zyn meer onderworpen aan bovenmaatigheid in alle deugdzaame Hartstochten dan de Mannen. De sterke gezondheid des Lichaams, de rustigheid der Ziele, en altoos veranderende afwendingen der Mannen, beletten hun al te lang op één denkbeeld staan te blyven. Zy kunnen zich buiten begeeven op de werkzaame tooneelen der bedryfvolle wereld, verscheide bezigheid vorderende verbintenissen aangaan, die de Ziel onledig houden, en verwydering in veelerlei opzigten verschaffen aan de aandagt, die, op één enkel voorwerp, by aanhoudenheid, gevestigd, bysterzinnigheid zou hervoortbrengen. Vrouwen hebben deeze voordeelen niet; zy kunnen zich niet bedienen van
| |
| |
die plaatsveranderingen, welke verandering van denkbeelden medebrengen. Misschien zyn de Vrouwen desgelyks door de pligten der Sexe aan een meer beperkten kring van vermaaken bepaald, en stellen, uit dien hoofde, hooger prys op de Vriendschap dan de Mannen; dewyl de vertroostingen der Vriendschappe noodzaaklykst zyn in een staat die der eenzaamheid het naaste bykomt. Wy houden ons, daarenboven, verzekerd, dat, in alle betrekkingen, van Dogter, Zuster, Vrouw of Moeder, haare verkleefdheden sterker zyn dan die der Mannen.
Op deeze aanmerkingen mogen eenige uitzonderingen vallen: ik had niet ten oogmerke een regel vast te stellen boven uitzonderingen verheven, en is het niet noodig de Sexe ten koste van de waarheid te behaagen: doch ik denk, dat het gestelde zich op de Vrouwen in 't algemeen laat toepassen, en, dit toegestaan zynde, heb ik alles wat ik tot myn oogmerk verlang.
Droefenis zal ook in maate veranderen naar den ouderdom, dien men bereikt heeft. De Droefenis van Kinderen is ras voorbygaande; die van de Jeugd meer treffend en geweldig; doch voor verligting vatbaar. ‘In het afneemen der jaaren,’ zegt Dr. johnson, ‘is de Droefheid van korten duur: 't zy dat wy met gemak draagen 't geen wy langen tyd gedraagen hebben, of dat wy, ons in die jaaren bevindende, waarin wy ontdekken, dat op ons minder agt geslaagen wordt, ook minder op anderen agt geeven; of dat wy met een vlugtiger oog nederzien op rampen, aan welke wy weeten dat de hand des doods welhaast een einde zal maaken.’ - Maar, schoon by Oude lieden de Droefenis zelden van langen duur zy, moet men toestemmen, dat ze dikwyls, in zulke gevallen, de droevigste uitwerkzels baarde. De vroegtydige Dood van een slegten Zoon, of zyn Leeven, indien hy 't zelve doorbrengt in eene aaneenschakeling van misdryven, zonder hoope op beterschap, heeft de gryze hairen van veele Ouders met kommer doen ten grave daalen. In 't laatste geval, nogthans, moeten wy aanmerken, dat de Droefenis waarschynlyk vermengd is met aandoeningen van eene andere soort, met verontwaardiging, afschrik, gewonde hoogmoed en te leurgestelde hoope.
Verschillendheid van Gesteltenisse zal ook onderscheide graaden van Rouw en Droefenisse te wege brengen. Vrolyke, weinig diepdenkende, Persoonen zyn zeldzaam
| |
| |
vatbaar voor deeze Aandoening, in eene vry groote, en, mag men 'er mogelyk byvoegen, in eenige beminnelyke maate. Hunne Droefenis moge geweldig weezen, doch dezelve is enkel eene aandoening der zenuwen, verwekt door de naare vertooning des Doodbeds, en het gezigt van een leevenloos lichaam, dat, korten tyd geleeden, geheel vrolykheid, leeven en lust, was. Dezelve verdwynt vry schielyk, en ruimt gereed plaats in voor meer vermaaklyke denkbeelden, laat weinig spooren agter, en zelden eene vertederde herinnering des overledenen. - Onbedagtzaame Losbollen, zy, die met den Godsdienst niets ophebben, of in een steeds herhaalden kring van vermaaken rondloopen, zyn nog minder geschikt om door Droefenisse te lyden. - Het weezen der Rouwe bestaat in liefde tot den afgestorvenen, welke Lieden van den beschreeven stempel doorgaans betoonen door hun zeldzaam te bezoeken als zy ziek zyn, door zich zo schielyk en zo ver mogelyk van hun te verwyderen als zy den laatsten adem hebben uitgeblaazen; ten einde zy alles vermyden wat strekt om hunne Vermaaken te stooren, door hun te herinneren wat aller Menschen eindelyk lot is. Van zodanige Persoonen kunnen wy onmogelyk waare Vriendschap verwagten, of ooit hoopen dat zy ons met waare Droefenisse zullen betreuren.
De maat en duurzaamheid der Droefenisse zal veel, en misschien altoos, afhangen van de maate der sterkte of zwakheid der Ziele, onafhangelyk van alle andere bedenkingen. De Droefheid van een verstandig Man verschilt zo veel van die van eenig ander Mensch, als zyne daaden daarvan zouden onderscheiden zyn in eenig ander bezwaarend geval. Menschen van een goed hart, doch zwak verstand, lyden veel by geweldige en door geen rede betoomde Droefenisse. Wy weeten allen, hoe bezwaarlyk het is een troostloozen troost te schenken; wy onderstaan het zelden met eenige hoop op een gelukkigen uitslag; weetende dat de Lyder best aan zichzelven worde overgelaaten. Heeft de Rouwdraagende niets in zich om de overmaat zyner Droefenisse op te weegen; kan hy met geen genoegen agter-, met geene hoope voorwaards zien; kan men hem niet beweegen om de zaak in en by het licht van den Christlyken Godsdienst, of als een Wysgeer, te beschouwen; dan moeten wy zyne geneezing aan de werking des tyds aanbeveelen, en aan die verzwakking der Geheugenisse, welke zo wyslyk ge- | |
| |
schikt is om den last der menschlyke elenden te verligten.
Menschen, in tegendeel, van een sterker geestgesteltenisse, die den aart der Smerte, hun overgekomen, naagaan, de einden, waartoe dezelve strekt, overwoogen, en het oog tot de hand, die kastydt, opgeheeven hebben, die weeten op welk een prys het menschlyk leeven geschat, en met welk eene schaale de geneugten en ongeneugten tegen elkander moeten opgewoogen worden, zullen niet bedroefd zyn als de zodanige die geene hoope hebben. Hunne Droefenis is opregt, doch manlyk; duurzaam, maar onderwerpelyk. Zy treuren in stilte, zonder de wegen der hemelsche Voorzienigheid te bedillen door uitgeboezemde klagten. Zy denken met de tederst gevoelige Rouwe om den hun ontrukten - misschien weggerukt te midden van gezondheid, eer, rykdom, en nutheid in hun geslachte! Nogthans voeden zy de nederige hoope, dat de Afgestorvene hun slegts eene dagreize vooruit gegaan is, dat zy eerlang by hem weder zullen komen - wederkomen - om nimmer op nieuw te scheiden.
De Droefenis van zwakke Zielen vervoert hun menigmaal tot het storten van geweldige luidrugtige klagten, gepaard met handwringingen, - bedryven die aan het Godlasterende grenzen, en tot een gedrag, zo kwellend en martelend voor hunzelven als lastig voor hunne Vrienden, en onteerend voor de naagedagtenis des Overledenen. Zy storten over allen dezelfde weeklagten uit, zonder onderscheid te maaken tusschen wegneemingen, die men onder de goedgunstigste schikkingen des Hemels te tellen hebbe, en die meer ondoorgrondlyke en schielyke tugtigingen, welke gepaard gaan met zeer bedroevende omstandigheden, en misschien met oneere voor de overblyvenden; tusschen het vreedzaam Sterfbed, waarop een Christen zynen laatsten leevensadem met de streelendste gerustheid uitblaast, en het schandelyk Schavot, waarop een verhard veroordeeld Overtreeder voor zyne misdryven boet; tusschen de zagte ontbinding van de welvoorbereide, en geheel aan gods schikking onderworpene, Ziel; en het schielyk einde van hem, die in een oogenblik wordt weggeraapt, met alle zyne misdaaden op zyn hoofd.
De Tyd, heeft men gezegd, is het Geneesmiddel der Droefenisse; en mogelyk zal dezelve, in de meeste gevallen, die kragt betoonen. Zeker gaat het, dat de Men- | |
| |
schen, zo de Rouw niet eenige lichaamskwaale heeft aangebragt, zelden na eenig ander hulpmiddel omzien. Doch, waar de Droefenis diepe wortels geschooten heeft, moge de Tyd dezelve verzagten en geregelder doen worden, nogthans zullen 'er duizend geringe omstandigheden voorkomen om dezelve leevendig te houden, en nadeelige uitwerkzels te wege te brengen. Een beter middel dan de Tyd kunnen wy vinden in den Christlyken Godsdienst, in de verpligtingen, welke dezelve oplegt, en in de vertroostingen, welke dezelve verschaft.
Laaten wy, in de eerste plaatze, overweegen wat Droefenis en Rouwe is; dat, met sterke Liefde tot den Overledenen een nog grooter maate van Zelfliefde gepaard gaande, deeze ons aanzet om dien Dood meer te betreuren, onzent- dan zynenthalven. Niemand, vertrouw ik, zal zeggen, dat 'er iets betreurenswaardigs is in den Dood van een braaf Man. Waarom dan al die Droefheid, welke onzen Geest afmat, onze Gezondheid benadeelt, onze Leevensbezigheden verhindert, en ons afkeerig maakt van de pligten, der Maatschappye verschuldigd, te vervullen? - Wy kunnen zo onkundig niet weezen, dat wy niet zouden weeten, dat zulk eene bovenmaatige Droefenis den Dooden geen voordeel kan aanbrengen, noch eenig nut doen aan de Leevenden. De Overledene is heenen gegaan na de plaats voor alle Menschen bestemd, om de Belooning te ontvangen, voor de Deugd weggelegd. Hy is nu verre boven het bereik van alle de moeilykheden en bekommernissen, die den Mensch op 's leevens loopbaane vergezellen en drukken. Hy heeft de smertlyke beproevingen van ziekte en smerte doorgeworsteld, met onbezweeke Godsvrugt, en een onwankelbaar vertrouwen. Wat is 'er in dit alles om de bovenmaatigheid der Droefenisse te regtvaardigen? Verregaande Rouwe over zulk eenen grenst aan benyding zyner Gelukzaligheid.
Zoudt gy, indien het in uwe magt gesteld ware, hem weder te rug roepen? Zoudt gy, voor een enkel oogenblik, de gedagten huisvesten, om uw Vriend uit zynen tegenwoordigen Staat weder te brengen tot zynen voorigen? Of, indien gy denkt, dat gy u zoudt kunnen regtvaardigen in het uitboezemen van zulk eenen verkeerden wensch, van welk een aanbelang zyt gy in de schaal van menschlyke verdiensten, dat de besluiten der hemelsche Voorzienigheid, om uwent wille, moeten veranderd worden? - | |
| |
Gy zyt een Christen en gy belydt de gevoelens van een Christen. In wiens hand wilt gy dan de beschikking van 's Menschen geluk plaatzen? Denk veeleer, uit wiens hand gy nu wenscht die magt te ontneemen. Beef, dat gy zo verre genaderd zyt tot den rand der murmureeringe van den Godloozen, en de vermetelheid des Godlasteraars. - Beef, dat gy, voor een oogenblik, hebt durven morren tegen de Wysheid van hem, in wien gy betuigt te leeven en te beweegen, en van wien gy uw bestaan ontvangen hebt.
Men zal mogelyk zeggen, dat de hartbreekendste Droefheid, wegens het verlies van een Vriend, kan plaats hebben, zonder eenig vermoeden of oogmerk om de wyze schikking der Voorzienigheid, in hem weg te neemen, te bedillen. - Het zy zo; en gy moogt het verdedigen, met te zeggen, dat gy een Vriend verlooren hebt, hoedanig een de geheele Wereld u niet weder kan geeven; dat gy jong zyt, en niet weet zulk een Vriend weder te vinden, dat de proeve gevaarlyk, en de gelukkige uitslag bykans onmogelyk, is; of dat gy oud zyt, wanneer het te laat is om nieuwe verbintenissen aan te gaan, en dat gy verweezen zyt om den avondstond uws leevens te slyten in een treurig herdenken van een geluk, 't welk u niet meer kan ten deele vallen.
Zyt gy volkomen verzekerd, ô Mensch! dat het is gelyk gy het nederstelt, en uit zal loopen zo als gy voorzegt? Hebt gy alles wat Vriendschap heeten mag in dien Overledenen bezeten? of is de Wereld zo verhard, zo ongevoelig, dat 'er geene verbintenis overblyft voor deugdzaamen Ouderdom, geene verbintenis die het laatste tydperk uws bestaans zo gelukkig kan maaken als het eerste.
Dit zyn enkele begogelingen, meer strekkende ter eere van den Gestorvenen, dan bestaanbaar is met de orde der dingen in de Zedelyke Wereld. - Gy kent u zelven weinig, indien gy denkt, dat al uw geluk met uwen Vriend ten grave gedaald is, of dat het geluk van eenig Mensch geheel van een ander Mensch moet afhangen.
‘Ten aanziene van de hevigste en smertvolste Droesenisse,’ om my van de woorden eens uitmuntenden Schryvers te bedienen, ‘welke ontstaat uit het verlies der zodanigen, die wy met tederheid beminden, staat aan te merken, dat de Vriendschap, tusschen Sterve- | |
| |
lingen, op geenen anderen voet kan worden aangegaan, dan dat één van beiden, in eenig volgend tydperk, zal moeten weenen over het verlies van den anderen. Deeze Droefheid zal altoos den Overblyvenden eene vertroosting verschaffen, geëvenredigd aan zynen Rouw; want de smerte welke hy gevoelt, hoe groot dezelve ook moge weezen, is zyn Vriend ontgaan.’
In het afgaan onzer leevensdagen beginnen wy onszelven aan de Vermaaken des leevens te onttrekken, en de botviering aan Droefenisse kan eenigermaate tot een zo belangryke zaak medewerken. Maar in den vroegen leeftyd zich aan buitenspoorigen Rouwe over te geeven, uit het denkbeeld dat ons Geluk met onzen Vriend begraaven is, en dat gy nimmer een ander zult kunnen wedervinden, is de hoogste lofreden over den Dooden, ten koste van de Leevenden. Misschien heeft uw Vriend eenige hoedanigheden bezeten, welke gy niet gereed in eenen anderen zult aantreffen; doch bedenk welke deeze waren, of zy volstrekt noodzaaklyk tot uw Geluk behoorden, dan of zy alleen tot uw Vermaak medewerkten? of gy in het treuren daarover u niet zelfzoekend aanstelt? en of gy, deeze dervende, waarlyk iets verliest?
Onderwerping aan den Godlyken Wille is een redelyke Verpligting, welke op alle Menschen rust; en die, gepaard met eene regtmaatige waardeering des Menschlyken Leevens, niet kan missen af te weeren wat waarlyk smertlyk en onvoeglyk is in Droefenisse. - Wat wy ook mogen verliezen in den Dood van eenen Vriend, het ontslaat ons niet van de overblyvende Pligten deezes Leevens. Veel min behoort het ons te berooven van de herinnering, dat het Menschlyk Leeven een zamenmengzel is van Vreugde en Droefenisse; dat het derhalven een staat is van Beproeving, van voorbereiding tot iets van meerder belangs.
De veelvuldige herinnering hiervan behoort by ons de rechtmaatige hoogagting, die wy voor onze naastbestaanden en dierbaarsten in dit leeven hielden, niet te verminderen. Wy moeten de Droefenisse niet te schielyk verdryven, of ons overgeeven aan de koude en gevoellooze begrippen eener troostlooze Wysbegeerte; in tegendeel, wanneer wy den Dood onzer Vrienden in dat licht beschouwen, 't welk de Christlyke Godsdienst ons schenkt,
| |
| |
zullen onze Zielen het rechte evenwigt verkrygen tusschen de uitspoorigheid van tederheid en van gevoelloosheid. Gelyk de bekende kortstondigheid deezes Leevens onze Driften behoort te maatigen, zo behoort dezelve ook onze Oogmerken te bepaalen, en ons te leeren, dat wy, 't geen wy genieten, met maatigheid moeten genieten, en dat onze begeerte nooit de grenzen van nederige hoope behoort te overschreeden. |
|