Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 419]
| |
Berigt van een Noordsch volk, Baschkirs geheeten.
| |
[pagina 420]
| |
den, en zich konnen vergenoegen met een werkloos leeven, is het niet te wagten dat zy Landbouwers zullen worden. Brood is by hun in geen daaglyks gebruik. Een Baschkirsche Vrouw kneedt, met ongewasschen handen, een koek, met water en een weinig zouts, begraaft dien onder de heete haardassche, steekt dien vervolgens aan een stok, en houdt denzelven voor het vuur om 'er een korst aan te krygen. Langen tyd zyn de Baschkirs zonder Khans geweest, en al hun Adel is allengskens in de Burgeroorlogen gesmolten. Tegenwoordig verkiest elke Stam, of Wolost, één of meer Ouden, of Starschini. De Natie bestaat uit vier-en-dertig Wolosten, welke men, in den Jaare MDCCLXX, op 27,000 Familien berekende. Hunne Taal is de Tartaarsche, zeer veel verschillende van die te Kasan gesprooken wordt. Wat den Krygsdienst betreft, verkiezen zy zelve hunne Hoofden, en de Officieren van de kleine Benden; maar de Regiments Hoofden, Attamans geheeten, worden door de Russische Bevelhebbers uit de meest verdienstlyke Starschines gekoozen. Hunne gewoone Wapenen zyn een Boog, Pylen, een Lans, een gemalieden Kolder, en een Helm; maar veelen zyn gewapend met Zabels, Snaphaanen of Pistoolen, en eenigen met al dit wapentuig. De Baschkirs zyn zeer goede Ruiters, en uitsteekende Boogschutters, waardoor een kleine Bende Baschkirs niet alleen verzekerd is de overwinning te zullen behaalen over een veel grooter getal van Kirgisiaanen; maar een enkel Regiment van Baschkirs doet dikwyls groote Krygstochten, in 't midden van een Kirgisiaansche Horde, zonder ooit geslaagen te worden. Eene Krygsbende van Baschkirs levert een vertoon op, in verscheide opzigten zonderling. Elk Ruiter kleedt zich naar zyn welgevallen, of zo als hy kan; allen nogthans draagen zy eene lange kleeding. Elk heeft een handpaard, 't geen hy voor den stryd bewaart, en een 't welk zyn voorraad draagt; grootendeels bestaande uit gedroogd Koorn, 't welk zy tot Meel maalen met handmolens, die zy medeneemen. Ieder hoop van honderd heeft een Standaard van verscheide kleuren; die van elkander verschillen in elk Regiment, gelyk ook de wapenen doen. In het optrekken houden zy geen orde, en het is alleen wanneer zy halte houden dat men iets ziet van 't geen naar rangen of gelederen zweemt. | |
[pagina 421]
| |
's Winters woonen de Baschkirs in de gemelde hutten, 's Zomers in verplaatsbaare JourtsGa naar voetnoot(*). In de keuze tot een Winterverblyf slaan zy meer agts op de vrugtbaarheid van den grond, dan op de nabyheid van het water. Sneeuw kan hun, ten dien opzigte, genoeg voldoen. Een Dorp behelst van 10 tot 50 Hutten, en eene Zomerlegering alleen van vyf tot tien Jourts; weshalven een groot Winterdorp zich in verscheide Zomerlegeringen verdeelt. Schoon de Winters hier lang en streng vallen, laaten de Baschkirs hun Vee bykans geheel aan zichzelve over. Deeze ongelukkige Dieren moeten, uit nood, eenige verdorde en bevrooze planten, of een weinig mosch, van onder de sneeuw krabbelen. Alleen bezorgen zy een weinig hooi's aan zwakke Beesten, en die buitenstyds jongen. Hunne Kameelen laaten zy ook voor zich zelven zorgen; alleen slaan zy oude kleeden om het lyf heenen, welke zy 'er aan vast naaijen. Te deezer oorzaake is al hun Vee afzigtig mager omtrent den Voortyd; maar in den Zomer is het niet alleen fris, maar vet. Om Melk te krygen binden zy, over dag, de Veulens en Kalven aan touwen by hunne Jourts gespannen, en laaten ze alleen 's nagts by de moeders loopen. Zy hebben opgemerkt, dat het jonge Vee, dus schraal opgebragt, de strengheid der Winterkoude veel beter verdraagt dan 't geen zy den vryen toegang geeven om al den tyd te kunnen zuigen. Beide de Sexen onder de Baschkirs draagen hembden, doorgaans van ruw linnen, lange broeken en laarsjes, of muilen. Het Vrouwen opperkleed van fyn Laken of zyden Stoffe, van vooren met knoopen, en met een gordel om den middel. De hals en borst zyn bedekt met eene soort van net, met stukjes geld om den rand. De Baschkirs zyn ruuwer, slordiger, en onhebbelyker in hunne leevenswyze en ommegang, dan de Kasansche Tartaaren; maar zy zyn, met dat alles, gastvryer, vriendlyker en vrolyker, bovenal in den Zomer. Zy maaken geen werk van Rydtuigen; Mannen en Vrouwen beminnen het Paardryden, en stellen veel in schoone Paarden en ryke Paardekleeden. De Zadels voor de Vrouwen zyn van die der Mannen onderscheiden, door fraaijer en breeder bekleedzels. Een gezadeld Paard ziet men veelal staan voor elke Jourt. De hebbelykheid, welke | |
[pagina 422]
| |
zy verkreegen hebben, van bestendig te paard, of op hun hakken, te zitten, veroorzaakt dat meest alle Mannen krom van knieën zyn. 's Nagts slaapen zy met de kleederen aan, en leggen zich ter ruste op beestenvellen; hier door zyn zy zeldzaam zonder ongedierte; inzonderheid dewyl zy minder wasschingen hebben dan andere Mohamedaanen. Een eerlyke Ouderdom is onder hun in hooge agting, overeenkomstig met de Zeden der Oosterlingen, en wanneer zy hunne Vrienden op een Feest of te gast noodigen, belooven zy hun, ten aandrange van hun verzoek, dat zy by de Oude Lieden zullen zitten. |
|