| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Bespiegelingen over de werken Gods in de natuur, geschikt om de oneindige grootheid van derzelver Maker daar uit te leeren kennen.
Het oogmerk der Godheid in het voortbrengen van 't Geheelal, het voornaam doel van den Alwyzen Schepper in het groote Scheppingswerk, kan men gevoeglyk in tweeërlei opzigten begrypen, en om zyne goedwilligheid en liefde, die beminnelyke Godsdeugden, te kunnen betoonen en aan den dag te leggen, en om, door dat Almagtig gewrogt, de voortbrenging en vorming aller dingen, zyne Eer en Heerlykheid, ten toon te spreiden. - Welke Heerlykheid en Eer, had 'er geene Schepping, geene Voortbrenging der dingen, uit Niet plaats gehad, den Schepper alleen maar zouden zyn bekend gebleven. De Algenoegzame, daar Hy alle gelukzaligheden, van Eeuwigheid alle volkomenheden en algenoegzaamheden, in zich zelven bezat, had wel geene Schepzelen, geene Wezens, buiten zich, noodig, om Hem deze oneindige en algenoegzame gelukzaligheid te bezorgen; dewyl God deze alle bezat in zich zelven voor de Schepping, even als na derzelver wording. De vorming der dingen heeft Hem dierhalven niet gelukzaliger, niet algenoegzamer, gemaakt, dan vóór de Schepping.
Schoon dit eene onveranderlyke waarheid zy, behaagde het nochtans den grooten Schepper, het in zyn eeuwig wysberaamd Plan zo te schikken, om zyne volkomenheden aan redelyk werkende Wezens luisterryk ten toon te spreiden; en uit dien hoofde is het ook onloochenbaar zeker, dat God alles gewrocht heeft, om zich zelfs wil, om zyne Majesteit en Heerlykheid bekend te maken, en hiertoe was het noodig, dat 'er Wezens aanzyn ontvingen, vatbaar om daarvan iets te kunnen begrypen. - Wy mogen dus gerust en veilig besluiten, dat God de Wereld geschapen heeft om zich zelfs wil, te meer, naardien Hy ons in zyn Woord heeft la- | |
| |
ten aankondigen, zelve ons bekend maakt, ‘Zo heeft de Heere dus alles gewrogt, om zich zelfs wil,’ - en hier in openbaart zich eene diepte van wysheid, eene oneindige diepte van zaligheid! - eene zaligheid, die zich van tyd tot tyd al meêr en luisterryker heeft beginnen te vertoonen, naar mate de verstandige Wezens op den aardbodem begonden te vermenigvuldigen, en wyder te verspreiden. - Naar mate die Wezens, welke vatbaar zyn voor oneindige gelukzaligheid, zich wyds en zyds begonden uit te breiden - en hoe langer de Schepping geduurd heeft, hebben de onbegrypelyke Godsdeugden, en de luisterryke glans derzelve, zich al schooner en heerlyker beginnen te vertoonen. - Om nu hieromtrent het groot doel te treffen, blykt vanzelve, moest de Schepper, in de uitvoering van zyn van Eeuwigheid voorgenomen Plan, zorgen, dat 'er, by de Wording der dingen, Wezens wierden gevormd, vatbaar voor de bewondering van de grootheid huns Scheppers. Noodwendig moesten 'er verstandige Wezens, onder alle de Schepzelen, met welke het Geheelal vervuld wierd, gevormd worden. - Wezens, welke vermogens bezaten, om, uit de verbazende menigte en grootheid der voortgebragte Werken, tot Hem te kunnen redeneeren, welke dezelve heeft voortgebragt. - Die zich tevens konden verbazen over de oneindige grootheid, almagt en wysheid, van den allesvermogenden
Werkmeester, de eenige oorzaak van het bestaan, het aanwezen, van het Geheelal.
Ten anderen is het groot oogmerk der Godheid, in het voortbrengen van 't Geheelal, loutere goedwilligheid en liefde. - Hy, welke de Schepping uit een ander oogpunt beschouwt, en God niet aanmerkt als de Bron van alle goedwilligheid en liefde, moet een geheel bedorven, een ten eenemaal boos, hart bezitten, een hart dat geheel kwaaddenkend is; want zulk een beschouwt de dingen met een verkeerd gezicht. - Want vertoonen zich niet overal, werwaards men het oog wend, bedoelingen van des Scheppers goedwilligheid en liefde? - Is niet in al de Natuur eene verrukkende schoonheid, die op de ruimste, en op de overvloedigste, wyze ten toon gespreid word? - Overal vertoont zich orde, overal overvloedige mildheid, om te voorzien in alle de behoeften, in al het gebrek der onderscheide geschapen Wezens - overal onnagaanbare schoonheid. - Het aardryk is overal vervuld - vrugtbaar in allerlei geboomten, kruiden en plan- | |
| |
ten. - Het aardryk brengt voort allerlei kruid, zaadzajende naar zynen aart - welke alle wederom geschikt zyn tot voedzel voor Menschen en beesten. - Mensch en vee vind hier overvloedig onderhoud - alles draagt de duidelykste kenmerken van liefde en goedheid - alles verkondigt de eer en heerlykheid van zynen Maker en Onderhouder - alles ademt liefde en goedheid - alles is vol van 's Makers Schepzelsmin. - Slaat men 't oog op de verbazende verscheidenheid der voorwerpen in de Natuur, op de menigvuldige onderscheiden zoorten van Schepzelen, en de onnagaanbare menigte in elke zoort - welke uitmuntende vertooning! - welke bewyzen van onberekenbare goedheid! - Hoe worden onze zinnen gestreeld door verschillende voorwerpen, die ons bejegenen, die den geheelen Mensch in opgetogenheid wegvoeren - alle zyn zy blyde Verkondigers van 's Heeren lof - alle Predikers zyner liefde - zyner onschatbare goedheid. - De Algenoegzame heeft geene behoeften om te voldoen. - Dan zyne goedheid heeft voorzien in alle de behoeften zyner Schepzelen. - Zyn geluk kan niet
uitgebreider worden; dan het geluk zyner Schepzelen kan vermeerderd en uitgebreid worden. - En, om dat geluk te vermeerderen, moet al het geschapene medewerken; wat straalt hier anders in door, dan onafmetelyke goedheid en liefde des Scheppers? Deze goedheid verspreid zich door alle de rangen der onderscheiden Schepzelen. - Een zeker geluk word genoten van alle de geschapen Wezens, zo wel van die de laagste classe, dan die den hoogsten rang, in de Schepping bekleeden. Dit geluk daalt af, en klimt naar mate de voorwerpen zyn, waartoe het bepaald word. - En zeker, wat kan men anders van den oneindig goeden God verwagten, wat anders, dan dat hy aan alle de Wezens, door hem voortgebragt, de hand zal blyven houden, en dat zyne goedheid tevens aan allen dat geluk zal bezorgen, waarvoor zy wegens hunnen aart vatbaar en geschikt zyn?
Dan tot Wezens, die God verordend heeft, om uit zyne groote Werken iets van zyne onbegrensde volkomenheden te kunnen bevatten, behoort op dezen aardkloot alleen de Mensch - wy redelyke Wezens. - En het is ook onze bestemming, om aan dat groot alwys oogmerk van onzen Maker te voldoen - hieraan te beantwoorden, blyft onze eenwige verpligting. De on- | |
| |
eindige Schepper heeft in zyn Scheppings-plan, in dat wel verordend Plan, ten doel gehad zyne Eer en Heerlykheid te verbreiden; maar tevens ons menschen te schikken tot de eenige Wezens, die daar bevatting van kunnen hebben. - En wy geven volstrekt geen agt op onze bestemming, als wy roekeloos verwaarloozen met hieraan niet te beantwoorden. - ô Welk een onvergeeflyke misdaad!
Wy zyn dan die Schepzelen, die eenige Wezens in deze beneden Gewesten, alleen van God geschikt om zyne groote Werken te bespiegelen, en ons in de beschouwing van dezelve te verlustigen - en waarlyk geen aangenamere bezigheid voor een redelyk werkend Wezen, dewyl men, in het onderzoek der Werken Gods in de Natuur, zulk een ondoorgrondelyke diepte van wysheid ontdekt, dat dezelve nimmer door eindige Wezens kan worden uitgeput - daar by is het de alleraangenaamste en vermakelykste bezigheid voor elken mensch, die uit deze volheid, uit de volheid der Schepping, de oneindige Grootheid, de onbepaalde Almagt en Wysheid, des Makers, uit de voorhanden zynde Schepzelen, zeg ik, poogt te ontdekken. - Dan elk mensch moet verbaasd staan, en door eene bedwelmende verwondering opgetogen, wanneer hy de onafmetelyke grootheid, en de onberekenbare kleinheid der geschapen Wezens nagaat, welke alle geschikt zyn, om zamen een volkomen geheel uit te maken - wanneer hy verder in zyne bespiegelingen bepeinst de juiste orde, die in al het geschapene gelegd is. - En, schoon hier en daar eene schynbre wanorde schynt plaats te grypen, verdwynt dat denkbeeld heel schielyk by een nauwkeurig onderzoek van zaken, en men vind in de gansche Schepping geene gaping, of sprongen van het eene uiterste tot het andere; maar eene zagte opklimming en nederdaling, die ons als ongevoelig van het een tot het ander leid.
Dan wanneer men zyne aandagt slegts alleen bepaalt by de enkele bespiegeling der Schepping - slegts alleen alles met een vlugtig oog oppervlakkig beschouwd - wanneer men op deze wyze alleen het gezicht hemelwaards verheft, en men beschouwt by een schoonen avond, of in een stillen nagt, het wyde Hemelruim, dat allerverbazendsd Hemelruim, waarin millioenen van Werelden hangen, die zich in hunne kringen bewegen en omdraijen; bewegen in eene juiste orde - draijen en wenden, zonder dat
| |
| |
de een tegen de andere aanbotst. - Als men dan van deze verbazende grootheid uit de Hoogte nederdaalt in deze beneden Gewesten, en aldaar alles beschouwt, van het allergrootste tot de meestmogelyke kleinheid van Wezens, door welke wy ieder in zynen kring omringd worden, als wy dit alles nagaan, en maar slegts oppervlakkig bespiegelen, met welk eene verbazende verwondering zullen wy ons dan niet aangedaan vinden over de Wonderen van Gods groote magt, en met den Godgewyden Dichter moeten uitroepen: ‘Hoe groot zyn uwe Werken, ô Heere! Gy hebt ze alle met Wysheid gemaakt.’
Maar hoe veel hooger klimt onze verbazing nog, wanneer wy ons onderzoek bepalen by de eerste beginzelen, de grondbeginzelen, waaruit de Stoffen zyn zamengesteld, en by de onbegrypelyk schoone vorming van dezelve. - De eerste beginzelen der Stoffe, waaruit de Wezens zyn gevormd, zyn zo onnadenkelyk fyn en klein, dat ze het scherpziendst oog niet slegts ontsnappen; maar dat ze met de vergrootendste glazen zelfs niet kunnen nagespoord worden, en de verdeeling van dezelve gaat zo ver, dat ze ons bedwelmt; en, ô verbazende Grootheid van den Schepper! hoe klein ze ook zyn mogen, alle zyn ze gekenmerkt met een zeker onderscheid, waardoor ze onderling van elkander verschillen. Dit is eene onafmetelyke Wysheid en Almagt! Ondertusschen, de Almagtige heeft ze gevormd, en zo gevormd, dat ze juist geschikt zyn, om wederom alle de onderscheiden Wezens uit te kunnen zamengesteld worden. - Dus heeft de Groote Schepper deze grondbeginzels, die onnagaanbaar fyne deeltjes, geschikt ter vorming van alle zoorten van ligchamen; terwyl, onder die gevormde ligchamen, 'er millioenen van dezelve zoo verbazend, en onnagaanbaar kleine gevonden worden, dat ze niet slegts voor 't bloote oog onzigtbaar, maar met de meest vergrootende glazen bezwaarlyk zyn na te gaan. - Is het niet verbazend, dat men diertjes ontdekt, zo onnagaanbaar klein, dat 'er een groot aantal van dezelve in eenen enkelen waterdruppel gevonden worden, waarin zy zich ruim bewegen en leeven kunnen. - In eenen enkelen druppel een oneindig getal diertjes te ontdekken, welke alle door den grooten Schepper leven ontvangen hebben; onderscheiden deeltjes gekregen, waardoor zy zich ongemeen vlug bewegen; zich voeden met aas nog oneindig kleiner dan zy zelve zyn, en op hunne wyze voortteelen,
| |
| |
en ieder zyn byzonder zoort in stand houden. Verbazende waarheden! Hier staat de grootste kunstenaar opgetogen, opgetogen over de vorming van Diertjes, zo onberekenbaar klein, dat slegts een enkele druppel waters voor dezelve een wyde Oceaan is. Leuwenhoek ontdekte in zo veel water, in dat ruim, 't geen een enkele zandkorrel kan beslaan, eenige honderd diertjes, welke zich geregeld bewogen, onbedenkelyk vlug waren, huns gelyken voortteelden, en van anderen in vorm en maakzel zigtbaar onderscheiden waren. - Wie zou het gelooven, werd het niet onwedersprekelyk gestaafd door de overtuigendste proeven? - In onderscheiden druppelen waters, van onderscheiden plaatzen genomen, en van verschillende zoorten uit het groeibare, of van staande of bedorven water, in deze allen ontdekte Hy in eenen enkelen druppel millioenen van diertjes. - Maar, ô verbazende Almagt, hy vond zulk eene verscheidenheid, zo veele byzondere diertjes, zo veele zoorten, dat het alle bevatting te boven ging. Is dat niet onnagaanbaar groot, aan zo veele millioenen byzondere diertjes elk iets byzonders mede te deelen, waardoor zy zich onderling, en van alle andere, onderscheiden? Deze verscheidenheid heb ik zelve meêr dan eens in verschillende druppelen van vuil gootwater, of water getrokken op onderscheide kruiden, waargenomen. - In eenen druppel van dezelve ontdekte ik eene groote menigte van onderscheiden diertjes, waar van 'er zommige waren van eene schroefwyze gedaante, welke zich verkortten of verlengden, naarmate zy zich uit of in schroefden; de kopjes waren in evenredigheid van de ligchaampjes ongemeen groot - dan de ligchaampjes zetten zich uit als zy de kopjes inwaards trokken, en verdunden als ze die weer uitstaken. - Hoe verbazend is dit alles. - Hoe vervuld is de gansche natuur - welk eene verscheidenheid in dezelve - waarlyk, dit alles meer overdenkende, moet ons redelyk werkende Wezens in verwondering wegvoeren over de oneindige grootheid van
onzen Maker. - Billyk mag men vragen: waarin blinkt eens Werkmeesters grootheid meêr in uit, in het verbazend groote zyner Werken, of in de onnagaanbare kleinheid van dezelve? - Wie zou het gelooven, hadden de vergrootglazen het ons niet onwedersprekelyk geleerd - wie zou het gelooven, dat het in de slooten stinkend water door millioenen van diertjes in coleur wierd veranderd, zo dat deszelfs oppervlakte
| |
| |
zich nu eens roodachtig, en dan eens groen, vertoont. - Deze gecoleurde oppervlakte is niet anders dan eene verzameling van een onnoemelyk getal van millioenen diertjes, die zich daar in eene tallooze maatschappy vereenigen.
Hier vertoont zich de Natuur oneindig ryk, en vormt 'er als onderscheiden Werelden in het vloeibaar element; mogelyk zo ryk in menigte van Wezens, als 'er op de oppervlakte van den aardbol gevonden worden. - Mogelyk zyn de wateren oneindig voller van Wezens, dan het drooge. - ô Oneindige Almagt! Algenoegzame Alwyze Schepper! hoe groot - hoe verbazend, zyn uwe Werken! - Ik dank U, Hemelsche Vader, dat Gy my eenige trekken van uw alvermogen en grootheid hebt leeren kennen uit uwe Werken! Ik dank U, dat Gy myne aandagt bepaald hebt tot zulke zaken, welke veeler aandagt en opmerking onwaardig - veel te gering, schynen. - Ik dank U, Hemelsche Vader, dat Gy me leert, hoe Gy overal, en in de allerveragtelykste en onzienelykste voorwerpen zelfs even zo wel groot zyt, als in die heerlyke en majestueuse werken, welke wegens derzelver grootheid aller oogen tot zich trekken! - Wanneer myne aandagt het allereerst bepaald wierd by de ontzagwekkende grootheid van des Scheppers werken - by het onmeetbaar ruim, in welke zulke ontzaggelyke gevaarten hangen, als wy by eenen schoonen avondstond, of in eenen helderen nagt, boven onze hoofden zien hangen, welke alle zich binnen hunne kringen wenden en drajen - als ik bepaald wierd by derzelver onmeetelyke afstanden van elkanderen, zo dat een kogel, met de zelfde snelheid blyvende voortgaan, als hy by de uitschieting van het kanon heeft, eenige honderd jaren werk zou hebben, om den afstand te doorloopen, welke eenige Starren van onzen aardkloot, en den onbegrypelyken afstand, dien zy van elkanderen hebben, terwyl die zelfde kogel, met de eigen snelheid voortgaande, eenige duizend jaren zou werk hebben, om van den eenen pool den anderen te bereiken. - Wanneer myne aandagt by deze oneindige Grootheid van Gods werken, voor de eerste keer, bepaald wierd, gevoelde ik my in eene bedwelmende verrukking weggevoerd. - Dan welk eene verbazing moet elk aandagtig gemoed niet vervoeren, wanneer men de aandagt vestigt op de onbegrypelyke, de
onnagaanbare, kleinheid van Gods Werken! - Hier is de Schepper niet minder
| |
| |
groot in deze onnadenkelyke kleinheid, dan in de ontzaggelyke grootheid zyner Gewrogten.
Alle deze ontdekkingen zyn geene harzenschimmen, maar steunen op onweersprekelyke proeven.
Inmiddels is myn oogmerk deze aangenaame Stoffe te vervolgen, indien God myne gezondheid spaart, my lust en gelegenheid schenkt, om myn voornemen uit te voeren.
C. v.d. G. |
|