Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 346]
| |
Vertoog over de vooringenomenheid op 't eerste gezigt.Ad poenitendum properat, cito qui judicat. Hy krygt zeer ligt berouw, die schielyk oordeel velt. (Uit het Engelsch.)
De Physiognomie, of, zo als lavater schryft, de Physiognemonie, schynt eene grooter maate van aanmaatiging in zich te hebben dan eenige andere soort van natuurlyke of verkreegene kundigheden, tot welke de Mensch kan geraaken. Of de Physiognomie tot zekere regelen kan gebragt, en, gelyk andere Weetenschappen, geleerd worden, zo als de gemelde Schryver beweert, mag men ten minsten in twysel trekken, zo niet tegenspreeken, op de sterkste gronden van redenkaveling en ondervinding. - Het is onbetwistbaar, dat wy ons eenig begrip van iemand kunnen vormen op het eerste aanzien; doch, daar wy zelden, of nooit, eene reden kunnen bybrengen, waarom wy zulk een begrip van iemand opmaaken, zo volgt, dat, indien wy het recht gevat hebben, zulks by toeval ontstaat, of uit eene soort van Instinct voorkomt, of een heimlyke kennis, geheel onmededeelbaar; en hebben wy het recht getroffen in eene menigte van gevallen, wy kunnen onze kennis niet mededeelen aan anderen, en uit deezen hoosde, is de Physiognomie geene Weetenschap, welke wy, even als andere, kunnen onderwyzen. Dezelve is, ten hoogsten genomen, eene soort van Instinct, den Mensch gegeeven, even als het Instinct aan de Dieren geschonken, om het ééne soort van gewas van het andere te onderscheiden, en hun voor kwaade toevalien te behoeden. Waarom wy, op het enkel aanzien van iemand, overhellen om hem lief te hebben of te haaten, een goed of kwaad gevoelen van hem te hebben, kunnen wy even min zeggen dan waarom een Dier, terwyl het graast, schadelyke planten vermydt, en zich alleen met heilzaame voortbrengzels der aarde voedt. Ik meen eene vry groote maate van Physiognomie-kunde te bezitten, en grond te hebben om daarop te roemen, indien 'er eenige roem in steeke, of indien ik dezelve kon mededeelen. Ik word, zonder te weeten hoe, geleid om een zeker denkbeeld van iemand, op het eerste gezigt, te vormen, en dit denkbeeld heb ik nooit in éénig geval verkeerd bevonden. Ik heb, 't is waar, in den loop eener naauwer kenniskryging, reden gekreegen om het te veranderen; dan eene langduuri- | |
[pagina 347]
| |
ger verkeering heeft my geleerd, dat myn eerste denkbeeld, gevormd zonder eenigen ommegang in 't geheel, het éénig waare was. De meeste Menschen hebben deeze soort van kennis in eene meerdere of mindere maate; doch men mag twyfelen of dezelve veel tot hun genoegen toebrengt, of dezelve niet voor misvatting bloot staat, en of, daar vooroordeel een onkruid is, 't welk in 's menschen hart sterken wasdom bekomt, het niet gevaarlyk is dezelve anderen aan te pryzen, of bekend te maaken. Waren de Werken van lavater algemeen bestudeerd, dan, des hou ik my verzekerd, zouden wy welhaast de Eeuw der Onbeschoftheid beleeven; ieder over eens anders Character oordeelende, zonder den minsten grond. Physiognomie, zo zelfs als hy dezelve verklaard heeft, is eene gissende Weetenschap. Gy kunt het recht, maar ook mis, hebben, en gy bezit niets dan de ondervinding, om u omtrent het een of ander te verzekeren; en de ondervinding zal u iemands Character doen kennen, zonder dat gy u de moeite geest, om, op het eerste gezigt, over hem te oordeelen. Der Menschen Characters, indien de Physiognomie wis ging, moesten altoos dezelfde blyven, 't geen wy weeten dat zeldzaam het geval is; het Character van het Kind, den Jongeling, den Man en den Grysaart, verschillen zeer veel; terwyl de veranderingen in het uitzigt de zodanige niet zyn als de verandering van Character veroorzaakt, maar te wege gebragt worden door de vermeerdering der jaaren, of liever door de vordering van den gezonden sterken Mensch tot ontbinding. Kunnen wy dan niets weeten door iemands Gelaad op te neemen? Ja, zeer veel; wy kunnen zeggen of hy te onvrede dan vergenoegd, ziek of gezond, oud of jong, is: doch dit zelfs kunnen wy niet zeggen zonder gevaar van dwaaling; want de weezenstrekken van zommige Menschen zyn niet zeer geschikt om de Gemoedsbeweegingen aan te duiden; daarenboven verschillen wy in onze denkbeelden over gezondheid en ziekte. Veele Menschen, inzonderheid die zich op Letteroefeningen toeleggen, zien 'er ouder uit dan zy met de daad zyn, terwyl anderen, door gezondheid van gesteltenisse, netheid in kleeding, en vlugheid van beweeging, zich veel jonger vertoonen dan zy weezenlyk zyn. Maar toen ik de pen opvatte was myn oogmerk niet tegen het Stelzel van lavater te schryven. Het heeft veel schoons, behelst veel onderrigts, en doet aan alle kanten de Godsvrugt en Menschliefde van den Schryver doorstraalenGa naar voetnoot(*). Myn oogmerk was te klaagen over eene soort van Physiognomische | |
[pagina 348]
| |
kennis, welke in Engeland plaats gegreepen heeft langen tyd vóór dat lavater zyne Physiognomische Waarneemingen begon. Ik bedoel die gelukkige bekwaamheid, welke zommigen bezitten, om de Menschen op het eerste gezigt te kennen, uit zekere tekens en kenmerken, die in het Stelzel van lavater niet voorkomen. Lieden van Fatsoen kennen het Character van iemand uit de Krul van zyn hair, uit de Sneede van zyn kleed, uit de Buiging welke hy by de intrede in een Gezelschap maakt, en oordeelen overeenkomstig met die kennis. Zy hebben desgelyks een zeer scherpziend oog, niet alleen om iemands Character te ontdekken, maar ook wat hy komt doen. Zy kunnen uit het gelaad en de houding leezen of hy komt om eene Rekening te ontvangen of te betaalen, en regelen hun gedrag daarvolgens; een voeglyken ernst en destigheid aanneemende, of een bevalligen lach, naar de omstandigheden het eischen. - Een Gemeen Man is, op zyne wyze, geen gering Physiognomist; wanneer hy zyne Rekening vertoont, ontdekt hy met den eersten opslag of dezelve betaald zal worden, dan niet. Als hy een Groot Man ontmoet met een glimlach op 't aangezigt, stelt hy vast, dat deezen iets ontbreeke, eene levering van nieuwe waar, een langer borgen, of misschien, eens in zeven jaar, een stem. Eene bedreevenheid in deeze soort van Physiognomie spaart een groot deel van noodeloos gesprek, en kan, by gevolge, veel onaangenaame twistredeninge voorkomen, die anders zeer gereed kan ontstaan uit het onderhoud van twee lieden, waar van de een schuldig is, en niet kan betaalen, en de ander moet hebben, maar geen geduld kan neemen. Een aanzienlyk Winkelier in Westminster, zeer verre gevorderd in de Gelaadkennis zyner Kalanten, verzekert my dat hy veel werks afdoet, in de uiterste stilte Wanneer hy eene Rekening overgeest aan een Edel Kooper, hy wagt niet langer dan dat deeze tyds genoeg heeft om dezelve te leezen, en krygt, onder dit leezen, een allernadruklykst antwoord, zonder dat die Heer een enkel woord voortbrengt, en maakt zyn Dienaar, meer of min nederig, naar dat hy het besluit opmaakt uit het geen hy gezien heeft. Op openbaare plaatzen steeken veelen uit in het kennen van den rang en staat der lieden die het Gezelschap uitmaaken, niet uit hunne Weezenstrekken alleen; maar ook uit hunne Kleeding. Maar het is deeze soort van Physiognomie, (ik moet | |
[pagina 349]
| |
hier dit woord, hoe oneigen ook, gebruiken) waarover ik zeer moet klaagen. Misschien is 'er een tyd geweest, dat de Kleeding en zelfs het Uitzigt, eenige aanduiding gaf van den rang en leevensstand der voorkomende Persoonen; maar ik weet niet hoe deeze onderscheiding thans geheel vervolgen schynt. De Kleeding is zo geheel en al willekeurig geworden, dat, indien wy dezelve ten kenmerk namen van Rang of Middelen, wy gevaar zouden loopen van vyftigmaal op één dag bedroogen te worden. Daar zit een ernsthaftig en deftig - uitziend Heer in 't zwart, met een witte, dik gepoederde, groote pruik. Hy schynt in diepe gepeinzen verzonken, en geheel geen agt te slaan op 't geen hem omringt. Wie is hy? - Gy zult zeggen een Bisschop, diep in gepeinzen over de verhevenste waarheden, geheel afgescheiden van en verre verheven boven de zaaken deezer wereld. - Neen, het is een Actiehandelaar, wiens Vrouw zeer onlangs begraaven is, en die de gevoeligste spyt heeft, dat de voorspoed der Fransche Wapenen aan den Rhyn de Fondsen zo zeer hebben doen daalen. Niet verre van deezen ziet gy een lustig vrolyk Heertje, gelaarsd, in rydgewaad, met het hair naar de eerste mode opgemaakt, en een zweep in de hand; hy geeft zich veel werks met de Dames, en laat nu en dan, enkel om deeze te vermaaken, een dubbelzinnigheid of twee hooren, en vertelt een grappige historie, die hy besluit met een luidrugtigen lach. Gy hebt reeds beslooten dat hy een kind van Fatsoen is, en de waarschynlyke Erfgenaam van een ryken Baron. Schynbaarheden zyn bedrieglyk; hy is een eerwaardig Geestlyke, aan wien een Edelman, uitsteekende in het beloonen van verdiensten, een veel opbrengende Standplaats gaf, enkel om dat hy zyn Voorspraak wierd, in 't welk geen man van eenige deugd of verstand hem wilde ten dienste staan. Maar welk een onbeschofte is hy, die zich in zo veel goed gezelschap indringt met een kleed waarvan men de draaden kan tellen, met vuil linnen, met een hoed en pruik die een Smous van de straat niet zou opraapen? - Waarschynlyk een arme hond, die een brok komt bedelen, of een ongelukkig Man, die voortgeholpen wil worden door een gifte - of misschien - Neen, die Man heeft tachtig duizend Ponden Sterling in de Fondsen, en zou, om zyn eigene woorden te gebruiken, ‘dit geheele Gezelschap kunnen koopen en verkoopen,’ ware het niet, dat hy nooit eenig ding kogt, of hy moest, by den verkoop, driemaal 'er de waarde voor krygen. Hy heeft van daag zuiver zeshonderd Ponden gewonnen, door eene kleine ryzing in de Fondsen; en staat nu gereed om zyn maaltyd voor vier stuivers te houden, en | |
[pagina 350]
| |
dan weder te keeren na de Vliering van een huis, in een der geringste straaten van de gansche Stad. In tegenstelling van deeze treedt 'er een Heer in, fraai gekleed; hy haalt een gouden Snuifdoos uit den zak, ziet op een goud Horlogie hoe laat het is, en vertoont, in 't kort, in alles zo zeer den Heer van Fatsoen, dat elk gereed is hem op 't nederigst te groeten. Hy roept om zyn koets, stapt 'er met een trotsche houding in, en belast den koetsier in St. Jamesstreet stil te houden. - Deeze is waarschynlyk een Man van Middelen, of een Staatsman. - Neen, hy is een Linnen-handelaar, die, binnen weinige weeken, aan zyne schuldeischeren, twee ten honderd, op eene edelmoedige wyze, zal aanbieden. Dusdanig is de uitwerking onzer keurige onderkenning der Characters, wanneer de Kleeding eeniglyk ten grond strekke waar wy op afgaan. Mejuffrouw modely, zeer bedreeven in de etiquette, en door en door bedreeven in 't geen men eene volkomene Opvoeding heet, bezit een opmerkenswaardige bedreevenheid om der Menschen Character, op 't eerste gezigt, te kennen. Want men moet in aanmerking neemen, en misschien moest ik dit vroeger hebben opgetekend, dat lieden van deezen stempel, geheel door 't uitwendig voorkomen geleid, (terwyl lavater en diens Leerlingen hunne naspeuringen op de hoedanigheden van de Ziel te werk stellen,) Mejuffrouw modely, en elke Dame, die weet, op welk eene wyze behoorelyke onderscheidingen te maaken, alleen letten op 't geen in de Beurs huisvest, en daar over oordeelen naar 't geen uit de Beurs moet komen, te weeten fraaije Kleederen, en een grootsche Equipagie. Diensvolgens heeft deeze Dame by zich zelve een schaal van verdiensten opgemaakt, opklimmende van Niets tot Voortreffelykheid; naar deezen regelt zy de Eerbetooningen, welke zy bewyst, de agtgeeving, welke zy betoont, en haar gezelschap op dagen van bezoek. Met eenen enkelen oogslag weet zy, dat een Man, in een gemeen of gekeerd Kleed, niets moet waardig weezen, en hy wordt beneden op de schaal geplaatst; naast hem komt de Heer in een eenvoudig Gewaad. die, schoon weinig waardig, nogthans boven den eerstgemelden te keuren is; deeze wykt, op zyne beurt, voor eenen die geborduurde Kleederen en Kanten draagt, enz. Iemand, die te voet komt, is baarblyklyk minder, dan hy die te paard verschynt; die alleen te paard zit, is ongetwyfeld veel minder dan hy, die een Knegt te paard agter zich heeft; maar alle deezen moeten wyken voor Persoonen, die in Rydtuigen komen; en die hebben, naar gelange van de cierlykheid der Rydtuigen, eenen hooger of laager rang. Zulk eene kundigheid van de Characters verkrygt Mejuffrouw nodely, enkel door de Persoonen te zien; en gelykt deeze kundigheid zeer veel op die iemand van de Boeken magtig wordt, | |
[pagina 351]
| |
door enkel de Tytelbladen te leezen. Ik wil, egter, niet op my neemen te beweeren, dat zy nimmer mistaste. Volmaaktheid moet men onder de menschen niet zoeken. In den voorleden Winter danste zy op een openbaar bal, zo zy meende met een Lord, en 't was een Paruikemaaker; geen maand geleden werd zy, by het uitgaan der Opera, in haare koets geleid door iemand, dien zy voor van hoogen rang aanzag; doch zy ontdekte naderhand, dat hy niet meer was, dan de Kamerdienaar van een Bisschop. De Physiognomie, welke van het uitwendig voorkomen afhangt, wordt menigmaal uitgestrekt tot zyne Manieren. 't Geen men onbedwongenheid, bevalligheid en deftigheid, noemt, misneemt men veelal voor vernuft, verdienste en eer. Een stug en styf intreeden in een kamer heest menigmaal iemand grootlyks benadeeld, terwyl een ander, door het bevallig dansen van een menuet, zyn fortuin maakte. - Zo partydig zyn wy omtrent de kundigheid, welke wy by het eerste zien van iemand ons vormen, dat het ons altoos smert, wanneer wy door nader kennis het tegendeel verneemen. Daar is treffende lelykheid zo wel als treffende schoonheid. Geen van beiden, nochthans, steekt uit in bestendigheid; ook wordt het goed en kwaad in de wereld niet zeer gestoord door zulke vooringenomenheden. Daar wy dan zulk eene sterk overhellende neiging hebben, om over onzen Naasten te oordeelen volgens het eerste voorkomen, moeten wy tragten zulks te doen op beginzelen, welke ons niet bedriegen. Een Domkop kan bevallig weezen, een, die op den oever staat van bankroet te speelen, het aanzien van een ryk man hebben. Houding en Kleeding, derhalven, zyn ongeschikt om het Character te bepaalen; ten hoogsten genomen onderrigten deeze ons, dat de een een bekwaam Dansmeester, en de ander een ligtgeloovig Kleermaaker, gehad hebbe. Doch wy mogen ons verzekerd houden, dat, indien de eerste indruk van iemands Character ongunstig is, en wy daar op voortgaan, wy hem onregt aandoen, dan zelfs wanneer wy ons gevoelen niet uitbrengen. Het weezenlyk Character van een Mensch is met geen enkelen opslag van het oog te ontdekken: want de Mensch is zulk een zamengesteld weezen, zo geduurig veranderende in zyne begrippen, dat wy, zelfs naa eene langduurige verkeering, zelden in staat zyn om te bepaalen, wat juist zyn Character is. Kunnen wy dan veronderstellen, dat wy, op 't eerste gezigt, zullen ontwaar worden, wat jaaren van ommegang, zeldzaam, ten vollen ontdekken? - Het is, gelyk ik in den beginne aanmerkte, mogelyk, dat wy het treffen. Ik weet het by bevinding; maar, dewyl het onmogelyk is reden van ons begrip te geeven, en het zeer onredelyk is, een gevoelen zon- | |
[pagina 352]
| |
der grond van reden aan te kleeven, voegt het ons zeer omzigtig te weezen, en voor ons zelven te bewaaren, 't welk, ontdekt, ten nadeele van een ander zou kunnen dienen.
Wy voegen by dit Vertoog | |
Eene anecdote, van effen betreffende.Onze beroemde Spectatorschryver J. van effen, die gewoon was zich naar den eersten smaak van zynen tyd en ryk te kleeden, schoon hy niet ruim van tydlyke middelen bedeeld was, wandelde met zyn Boezemvriend th. van snakenb rg buiten Leyden! Op eenigen afstand kwam een ryke Vrek, armoedig gekleed, doch, ten aanziene zyner Middelen, den Heer van snakenburg bekend, aanstappen. Van snakenburg hieldt van effen staande, keek hem, en beurtlings den van effen onbekenden Man, aan; zeggende: ‘Op “dit oogenblik zie ik twee groote Bedriegers” - Wie? vroeg van effen. -, U, en dien Vriend!’ gaf hem van snakenburg te houden; met byvoeging: ‘Elk ziet u voor een ryk, en dien Man voor een arm, Man aan!’ - Van effen lachte hartlyk over deezen inval van den geestigen snakenburg. |
|