proef te neemen, ging ik dien middag eeten by een Heer, die een talryk gezelschap wagtte: ‘'t Is noodig,’ sprak myn Gids, ‘dat gy, vóór wy daar komen, eenige onderrigting hebt van de Gebruiken in dit Huis: de Heer is zeer ligt geraakt; doch ik zal u op den voet trappen, telken maale als ik u ergens voor wil waarschuwen. Voor 't overige is hy een zeer braaf Man, zeer edelmoedig, verstandig, kiesch.’
Dit laatste bemoedigde my. Ik trad binnen; men diende my aan; het geheele Gezelschap stond op; ik groette eerst den Huisheer, vervolgens den geheelen kring van Gasten; my weder tot den Gastheer vervoegende, reikte hy, met de uiterste beleefdheid, my de hand toe, zeggende: ‘Ik kende u reeds, zonder u gezien te hebben; doch ik ben verrukt dat men den gelukkigen inval gehad heeft om u hier te brengen.’ - ‘Myn Heer,’ was myn antwoord, ‘men heeft geen Geweld behoeven te doen om my hier te brengen.’ St. St. zeide myn Vriend zeer stilletjes, en trapte my op den voet; my voorts influisterende: gebruik nooit het woord Geweld by myn Heer * * *, hy heeft 'er een wederzin tegen opgevat, naa dat hy eene Affaire d'honneur gehad heeft, waarvan hy slegt afkwam. ‘Ach Hemel! was myn antwoord, het smert my hem reden van stoorenis gegeeven te hebben! - en ik zal het woord Geweld uit myn Woordenboek doen, zo dikwyls ik in dit huis den voet zet.’ In de daad, ik had opgemerkt, dat dit woord den Gastheer hadt doen agterwaards treeden, en het voorhoofd frontzelen. Ik bemerk wel, sprak ik by my zelven, dat men wel zeer op zyn hoede moet weezen, als men de lieden niet kent.
Ondertusschen vroeg men my na verscheide dingen, myn toestand betreffende. Eene zeer bevallige Dame voerde my te gemoet: ‘Myn Heer cofrif, ik stierf van trek om u te zien: doch ik had niet durven denken dat dit geluk my heden zou gebeuren.’ - ‘Mevrouw,’ hervatte ik, galant op myne wyze, ‘dan weet ik wie het meest wint by deeze verrassing.’ St. St., myn waarde cogrif, spreek nooit van winuen in dit huis; de Heer kan dit woord niet hooren zonder daardoor ten sterksten getroffen te worden, zints hy zeker Geding in 't welk hy dagt te zullen winnen, verlooren heeft. Myn Vriend my dit vermaanende, tradt my zeer gevoelig op den voet. Merk hier op, dat ik een grooten Likdoom op den voet had, die my geweldig zeer deed, toen myn Vriend den zynen op 't midden daarvan zette. ‘Hemel!’ sprak ik by my zelven, ‘ik ben zeer slegt op de zaaken van dit huis afgerigt; men moet hier wel door en door kundig weezen, om niets kwalyk geplaatst te zeggen!’
Men ging aan tafel; myn brood was wat korstig gebakken; ik ben geen liefhebber om Houtskool met myne tanden fyn te maalen; ik sneed de korst met myn mes af; geen minuut was