| |
Verslag van het leeven en de werken van George Edwards, F.R.S. & F.S.A.
(Uit het Engelsch.)
(Vervolg en Slot van bl. 208.)
De Heer edwards volbragt, gelyk wy uit het voorig Berigt kunnen opmaaken, zyn Groot Werk over de Natuurlyke Historie, in een lange reeks van jaaren, besteed in eene onvermoeide bevlytiging, en eene Briefwisseling met bykans alle oorden der Wereld. 't Zelve behelst, in zeven Deelen in 4to, de Afbeeldingen en Beschryvingen van meer dan zeshonderd voorwerpen in de Natuurlyke Historie, voorheen niet beschreeven of afgebeeld, en alle voortbrengzels van zyn hand.
Eenig begrip zullen wy ons kunnen vormen van de
| |
| |
uiterste naauwkeurigheid en zorgvuldigheid deezes onvermoeiden Kunstenaars, uit het berigt, 't welk hy zelve ons heeft naagelaaten, in het Derde Deel van zyn Gleanings, wegens zyn schroomagtig oppassen, om de minste mistekening in eenig Dier, Infect of Plant, te vermyden. ‘Het gebeurde,’ schryft hy, ‘menigmaalen, dat myne Figuuren op de koperen Plaaten grootlyks verschilden van myne oorspronglyke Tekeningen: want zomtyds voldeeden de oorspronglyke voorwerpen my niet geheel, wat de houding en de actie betreft. In zulke gevallen heb ik drie of vier, zomtyds zes, schetzen, of omtrekken, gemaakt, met veel overlegs, ze alle bezien, en my dan bepaald tot het geen my het losste en natuurlykste voorkwam, om het zo in plaat te brengen.’ - Hy voegt 'er nevens, ‘het is niet redelyk te verwagten, dat een Werk van deezen aart, wat het kleuren betreft, allerbearbeidst en tot den hoogsten trap van volkomenheid zou gebragt weezen; dewyl zulks den prys van een afgezet Werk grootlyks zou hebben doen klimmen: want een keurig afgezet Werk kost te Londen veel gelds. Het komt 'er voornaamlyk op aan, dat men zich, zo verre mogelyk, houde aan de kleurverscheidenheden in de Natuurlyke Voorwerpen; hier voor heb ik zorg gedraagen: en nu alle de afgezette naagezien hebbende, denk ik dat ze veel nader aan de Natuur komen dan in de meeste Werken van dien aart tot nog uitgegeeven.’
De Heer edwards voegde by het geheele Werk een algemeen Register in 't Fransch en in 't Engelsch, 't welk thans geheel voltooid is, met de Naamen naar het Stelzel van linnaeus, door dien grooten Natuurkenner zelve, die onzen edwards veele blyken van Vriendschap toonde, en met hem Briefwisseling hieldt.
Wanneer de Heer edwards zyn groot Werk voltooid hadt, vinden wy, dat hy de volgende zonderlinge Betuiging, of liever Bede, deedt, waarin hy scheen te vreezen, dat zyn drift tot zyn geliefd Voorwerp, de Natuurlyke Historie, hem aftrok van eene edeler en beter betragting; naamlyk de Bespiegeling van zynen Maaker. ‘Myne Bede tot god,’ schryft hy, ‘(indien god iets te verzoeken niet te veel is aangemaatigd,) is, dat hy van my wilde weeren alle begeerte om de Natuurlyke Historie, of eenige andere Oefening, voort te zetten, en my te bedeelen met zo veel kennisse van
| |
| |
zyne Godlyke Natuure als waar voor myne onvolmaakte staat vatbaar is, op dat ik my alle de overige dagen myns leevens moge gedraagen op eene wyze allerovereenkomenst met zynen Wille, die by gevolge de gelukkigste voor myzelven moet weezen. - Wat myn lot in een toekomend bestaan zal zyn, is alleen bekend aan den wyzen Beschikker aller dingen; nogthans strekt myne tegenwoordige begeerte (misschien ydel en onbestaanbaar met den aart der dingen) zich uit, dat ik een verstandige Geest mag worden, ontslaagen van groove stoffe, zwaarte en ligtheid, bedeeld met een vermogen om my naar welgevallen te beweegen, om in 't oneindige door te dringen in de onbegrensde lugtruimte, of in vaste lichaamen, om te zien en te weeten hoe de deelen van het Groot Heeläl met elkander zamenhangen, en door welk een verbaazende Werktuigkunde dezelve in een geregelden en altoosduurenden loop gehouden worden. Maar, ô ydele en veel vermeetende vlugt der gedagten! Ik onderwerp myn toekomend bestaan aan den hoogen wil van den éénen Almagtigen!’
In het eerste gedeelte deezer Bede, is zekere maate van Geestdryvery en Zwakheid. Wat reden hadt de Heer edwards, om te wenschen, dat hy zyne zugt tot het voortzetten der Natuurlyke Historie mogt verliezen: daar de beoefening der Natuure de beoefening is der Werken van god, de redelyke beschouwing van welke strekt om onze denkbeelden van de Magt, de Wysheid en Goedheid, gods uit te breiden, en den geest van Godsdienstigheid te versterken? En de Godsdienst vordert niet dat men eenige andere Beoefening ter zyde stelle, welke dient tot bevordering van kennis en van het welweezen der Maatschappye.
Het tweede gedeelte van edwards Gebed behelst een edel denkbeeld, schoon misschien niet zeer oordeelkundig uitgedrukt. Het denkbeeld om eeuwig te leeven in het voortzetten van Weetenschap, het beoefenen van Deugd en Goedwilligheid, moet oneindig aangenaam weezen voor een verlicht Verstand en een welgesteld Hart; en ik heb dikmaals opgemerkt, dat die Wysgeeren, (en het is te vreezen dat deezen maar in al te grooten getale gevonden worden,) die hun verstand niet openen voor de verzekeringen van eenen Toekomenden Staat, welke de Godsdienst ons verleent, rechtmaatige reden hebben om zich
| |
| |
te kwellen, dat zy beroofd zullen worden van waardige voorwerpen, van in eeuwigheid voortgezet onderzoek in de gesteltenis des Heeläls, welke zy anderzins zouden bekomen hebben.
Verscheide Stukken over de Natuurlyke Historie deelde de Heer edwards, van tyd tot tyd, aan de Koninglyke Societeit mede, welke geplaatst zyn in de Philosophical Transactions. Nu en dan, doch schaars, droeg hy iets by tot andere Tydschriften. De Voorredens en Inleidingen tot verscheide zyner Boekdeelen behelzen keurige en verstandige Proeven, betreklyk tot het voorwerp zyner hoofdbedoeling. Hy heeft desgelyks ons naagelaaten een korte en algemeene Leerwyze om met Waterverwen te tekenen en te schilderen; met lessen over het etzen van koperen Plaaten; als mede eene Verhandeling over het trekken der Vogelen. Deeze Proeven werden, in den Jaare MDCCLXX, byeenverzameld en uitgegeeven door onzen Schryver, in één Deeltje in 8vo. Zyn oogmerk hier mede was, om te gemoet te komen aan zodanige Persoonen in de naaspeuringen der Natuure, die niet in staat waren zyn groot en kostbaar Werk te koopen.
Zeventien jaaren, naa dat de Heer edwards aangesteld was tot het houden van het opzigt over de Boekery van het Collegie der Geneesheeren, werd hy door den Voorzitter en den Raad der Koninglyke Societeit vereerd met godfrey copley's Medaille. Dit viel voor op St. Andries, MDCCL; en deeze Eer werd hem beweezen, uit aanmerking dat hy toen zyne Natural History of Birds voltooid hadt, schoon het laatste Deel nog niet was uitgegeeven. - Zyne gevoeligheid, voor die onderscheidende Eere hem beweezen, betoonde hy door een afbeeldzel van die Medaille te laaten graveeren, en plaatzen onder den algemeenen Tytel van het Eerste Deel deezes Werks.
Op den tienden van Slachtmaand des Jaars MDCCLVII, werd hy gekoozen tot Lid van de Koninglyke Societeit; vervolgens tot Lid van de Societeit der Oudheidkundigen. Desgelyks genoot hy de eer van Lid te worden veeler Academien van Geleerdheid en Weetenschap, in verscheide deelen van Europa. Ter vergelding van zulke blyken van hoogagting van Geleerde Lichaamen, gaf hy fraai gekleurde Exemplaaren van alle zyne Werken aan het Koninglyk Collegie van Geneesheeren, aan de Koninglyke Societeit, aan de Societeit der Oudheidkundigen, en het
| |
| |
Britsch Museum. Dit zelfde geschenk aan de Koninglyke Academie te Parys gezonden hebbende, ontving hy van dezelve een allerbeleefdsten Brief van Dankzegging, geschreeven door den toenmaaligen Secretaris defouchy.
Onze Schryver vondt zich vereerd met de vriendschap, en de edelmoedige ondersteuning, van eenigen uit den voornaamsten Adel des Koningryks. Met byzonder genoegen sprak hy altyd van de bescherming, hem verleend door vier aanzienlyke Mannen, die, met het hoogste regt, gerekend werden onder de voornaamste Bevorderaars van Geleerdheid, Weetenschappen en Kunsten, in de tegenwoordige Eeuw. Deeze waren wylen de Hertog van richmond, Sir hans sloane, Dr. mead, en martin folkes, Esq. De dood deezer Mannen, zo waarlyk edel, zo goed, en, in alle opzigten, zo uitsteekend, in het korte tydsbestek van drie of vier jaaren, trof onzen Natuurkundigen op het sterkste. Hy verbeeldde zich, dat, naa zulk een verlies voor Kunsten en Weetenschappen in het algemeen, en voor hemzelven in 't byzonder, alle poogingen, om in eemgen tak van kennisse uit te munten, vrugtloos zouden weezen, door mangel aan groote Mannen, om het opkomend Geslacht aan te moedigen; en hy dagt alle verdere voortzetting in de Natuurlyke Historie te staaken. Maar de yverwekkende geest, werkzaam in de Stigting van die groote Verzamelplaats der Weetenschappen, het Britsche Museum, deedt zyne zugt tot zyne geliefde Oefening herleeven, en was een prikkel voor anderen om zich tot dergelyken arbeid te begeeven; ‘en ik hoop,’ schryft de Heer edwards, ‘dat deeze zaaden, gezaaid op hoog Gezag, gekweekt en beschermd door een Vorst uitmuntend in Deugd en Geleerdheid, wortel zullen schieten, opgroeijen, en een ryken Oogst uitleveren.’ De hoop van den Heer edwards is gelukkig vervuld; de Oogst is, met de daad, overvloedig, en de Arbeiders zyn niet weinig geweest.
Naa onzes Schryvers uitgave van zyne Gleanings, vondt hy, zeventig jaaren bereikt hebbende, dat zyn gezigt hem begon te begeeven, en dat zyne hand de vastheid verloor. Hy bleef egter nog eenige jaaren laater in zyn post als Boekbewaarder van het Koninglyk Collegie der Geneesheeren; maar, bevindende dat zyne zwakheden toenamen, liet hy, in 't Jaar MDCCLXIX, alle openbaare Bediening vaaren, en betrok een klein Huis, 't welk hy in Plaislow kogt. Vooraf ontdeedt hy zich van alle Af- | |
| |
drukken en Plaaten zyner Werken, aan den Heer robson, Boekhandelaar in New - Bound - street. Zyne Verzameling van Tekeningen, meer dan negenhonderd bedraagende, hadt hy voorheen verkogt aan den Graaf van bute. De verkeering met eenige weinige uitgeleezene Vrienden, en het leezen van eenige uitgekoozene Boeken, dienden ten vermaake des avondstonds van edwards leeven: by wylen deedt hy een reisje na zommige van de voornaamste Steden in Engeland, byzonder na Bristol, Bath, Exeter en Norwich.
Hoe hoogen ouderdom de Heer edwards nu ook beklommen hadt, kon hy zich niet geheel onthouden van zyne meestgeliefde bezigheid. Hy tekende te Plaistow eenige zeldzaam voorkomende Dieren, in 't byzonder de Siyah Ghush, of Zwart - Oor; eene soort van Katten. Eene Plaat, naar zyne tekening vervaardigd, kan men vinden in Dr. gregory sharpe's Uitgave van de Syntagma Dissertationum van Dr. thomas hyde. - Onze Natuurkundige maakte ook eene Aftekening van den Argus, een van de grootste soorten van Phaisanten, een Inbooreling van het Noorden van China; hy vervaardigde dezelve volgens een bewaarden Vogel, hem toegezonden door Dr. fothergill. - Een ander zyner laate Tekeningen was die van den Slangendooder uit Indie, naar een leevenden Vogel, toebehoorende aan Capitein raymond, te Valentines, in Essex. Plaaten van deeze drie Dieren, en van den naauwgebekten Krokodil van de Ganges, en den Kikvorsch - visch van Suriname, komen voor in de Addenda to the Memoires of Mr. edwards Life.
Wy mogen 'er byvoegen, dat edwards, geduurende zyn verblyf te Plaistow, Tekeningen maakte van de Kestril, eene soort van Havik, voorkomende in holle boomen en oude ruïnen in Engeland, welken Vogel men beschreeven vindt in de British Zoology, door den kundigen Heer Mr. pennant, met wien onze Schryver een langduurige onafgebrookene vriendschap en briefwisseling hieldt. - De Heer edwards heeft eene Uitgave van willoughby's Ornithology naagelaaten, met geschreevene Aantekeningen, en veele keurige Waarneemingen, waarin hy de misslagen van voorige Schryveren verbetert, en derzelver uitlaatingen aanvult. Men heeft gezegd, dat dezelve welhaast het licht zou zien; doch wy herinneren ons niet dat het gebeurd is. - Eenigen tyd vóór zyn dood, schonk hy een heerlyk Exemplaar van catesby's Carolina aan Mr. bartlet
| |
| |
van Lamb's Conduit-street. De Plaaten waren door zyn eigen hand keurig gekleurd, en hy gaf meermaalen te kennen, dat ze des Schryvers oorspronglyk Werk evenaarden.
Des Heeren edwards laatste jaaren werden verbittterd door den Kanker, die alle de poogingen der Heelkunde te leur stelde, en hem van 't gezigt uit een zyner oogen beroofde. - Veel leedt hy ook van het Graveel, eene kwaal, waaraan hy, in verscheide tydperken zyns leevens onderhevig geweest was. Men heeft, egter, opgemerkt, dat hy, in de zwaarste toevallen van pyn, zich naauwlyks ooit eenige klagte liet ontglippen.
Zyn tachtigste jaar vervuld hebbende, en verzwakt door ouderdom en ziekte, stierf hy op den drie en twintigsten van Hooimaand des Jaars MDCCLXXIII, naar verdiensten betreurd door eene talryke menigte van Bekenden. Twee Zusters, die hy naaliet, besprak hy de Middelen, welke hy verkreegen hadt, door het vlytig voortzetten van zynen arbeid. Niet lange overleefden zy hem, en werden, weinig uuren naa elkander stervende, te gelyk begraaven. Het overschot van den Heer edwards werd ter aarde besteld op het Kerkhof van Westham, de Kerk zyner Geboorteplaatze; waar de Volvoerders van zynen Uitersten wil een Steen hebben opgerigt, met een eenvoudig Opschrift, om zyn roem als Kunstenaar en Dierbeschryver te vereeuwigen.
Wat zyn Persoon betreft. was hy middelbaar van gestalte, tot het dikke overhellende: genoeglyk en gul van aart. Alle zyne Kennissen ondervonden zyne Goedaartigheid; en zyne arme nabuuren deelden ryklyk in zyne Liefddaadigheid. Door het wantrouwen op zyne eigene bekwaamheden, en de nederigheid, welke altoos in zyn gedrag doorstraalde, scheen hy niet berekend om te schitteren in de algemeene verkeering; maar voor Persoonen, die smaak vonden in Oefeningen, gelykaartig aan zyne meestgeliefde, was hy een allergespraakzaamst en aangenaamst gezelschapsman.
Hoe zeer de Werken van den Heer edwards in agting blyven, blykt uit den hoogen prys, voor welken zy doorgaans verkogt worden. Edwards eigen en onderscheidend character is, dat hy alle de Engelsche Vogelbeschryvers, vóór hem, wyd en verre overtrof. De zeer groote byvoegzelen, welke, zints den Jaare MDCCLXIII, de Natuurlyke Historie verkreegen heeft, de hooger maate
| |
| |
van smaak en fraaiheid, waar toe men de Graveerkunst opvoerde, zullen aan Werken, thans onderhanden, een roem byzetten, meerder dan de Heer edwards verwierf. Maar dat hy overtroffen wordt door de zodanigen, die naa hem kwamen, kan niet strekken tot eenige vermindering van den rechtmaatigen roem door hem verworven; of beletten, dat zyne Naagedagtenis, aan volgende Geslachten, met eere en toejuiching worde overgeleverd. |
|