Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 225]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Redenvoering.
| |
[pagina 226]
| |
ven aan hem, die zyn mantel heeft weggenomen, of, wanneer zyn vyand hem op de rechter wang slaat, de slinker toe te keerenGa naar voetnoot(*). Nogthans alle deeze dingen, als wy op de woorden alleen letten, worden in het Euangelie geboden. - Wy allen hoopen en gelooven, dat het voor eenen Ryken mogelyk is zalig te worden, en voor een groot Zondaar dat hy zich bekeere; doch slaa het oog in de Heilige Bladeren; deeze leeren u, dat het gemaklyker valle voor een Kameel om te gaan door het oog van een Naalde, dan voor eenen Ryken om in het Koningryk der Hemelen te komen: en dat, indien een Luipaard zyne vlekken, en een Moorman zyn huid, kan veranderen, zy, die geleerd hebben kwaad te doen, zullen kunnen leeren goed te doenGa naar voetnoot(†). Deeze uitdrukkingen, letterlyk genomen, sluiten eene volstrekte onmogelykheid in. Nogthans wilde, zo ik geloof, geen Uitlegger ooit iets meer uit deeze spreekwyzen trekken, dan eene zeer verregaande Bezwaarlykheid. Volgens welken regel van Oordeel- of Uitlegkunde zyn wy dan verpligt de Woorden van jacobus, over welke wy handelen, strikter dan de evengemelde op te vatten. Dezelve hebben niet min eene redelyke verklaaring noodig, en zyn 'er even zo zeer toe geregtigd als de straks bygebragte, of eenige andere plaatzen der Heilige Schrift. Bedenkt alleen met eenige opmerking, wie de geheele Wet zal houden, en in één struikelen, die is schuldig aan alle. De meening kan met geene mogelykheid weezen, dat hy, die alleen in één punt overtreedt, daar door daadlyk alle punten overtreedt: dit is eene handtastlyke tegenzeggelykheid. - Het kan ook met geene mogelykheid betekenen, dat hy, die in één punt overtreedt, in het oog van god even strasschuldig is, en, by gevolge, in eenen Toekomenden Staat even zwaar zal gestraft worden, met hem die in alle punten overtreedt: want dit is baarblyklyk valsch en onregtvaardig; strydig met alle beginzelen van Rede en Billykheid; strydig met alle onze denkbeelden van gods Zedelyke Eigenschappen; strydig met den geheelen inhoud van het Euangelie, 't welk eenpaarig eene daar tegenover gestelde Leer predikt. Het is, derhalven, niet alleen billyk, het is volstrekt | |
[pagina 227]
| |
noodzaaklyk, het Voorstel van Apostel jacoeus onder zekere bepaaling te verstaan. De eenige vraag is, welke die bepaaling zyn zal? Verschillende Uitleggers hebben onderscheidene bepaalingen voorgesteld; en zy, die daar over voldaan zyn (gelyk 'er veelen, buiten twyfel, gevonden worden,) hebben niets verder te zoeken. Maar, dewyl 'er, gelyk ik weet, eenigen zyn, die om meerder lichts omtrent dit onderwerp wenschen, zal ik van hun verlof verzoeken, om hun mede te deelen, wat, naa de allernaauwkeurigste overweeging van deeze waarlyk moeilyke Plaats, my voorkomt de waare en schriftuurlyke zin van dezelve te weezen. - Het stuk is zeker van aangelegenheid, en onzer ernstigste aandagt waardig. Het is geen stuk van loutere weetgierigheid en onvrugtbaare bespiegeling. Het is een stuk waar by wy allen het hoogste belang hebben, en de beslissing daar van moet van het hoogste gewigt zyn voor elk zedelyk werkend weezen, die zich verbonden rekent door de Voorschriften van het Euangelie, en uitziet op de Belooningen op derzelver onderhouding toegezegdGa naar voetnoot(*). Het zal, in de eerste plaats, noodzaaklyk zyn, vooraf aan te merken, dat door het struikelen in één stuk niet gedoeld wordt op eene enkele toevallige Pligtsovertree- | |
[pagina 228]
| |
ding, tot welke de besten onder de Kinderen der Menschen zomtyds vervallen; maar eene moedwillige en aanhoudende schending van eenig Godsgebod, een gevestigde en gewortelde hebbelykheid van zondigen. Hier over verschilt men ook niet. En, naardemaal het desgelyks een toegestemd stuk is, dat de volkomene en onbepaalde meening der woorden van jacobus niet kan verdedigd worden, kan alles, wat te bewyzen staat, hier op alleen nederkomen, dat hy, die in de hebbelyke Pleeging van eenige erkende Zonde, in zekere gewigtige opzigten, dezelfde gevolgen zal ondervinden, en op dezelfde wyze behandeld worden, als of hy zich aan alle hadt schuldig gemaakt. Indien dit volkomen kan worden uitgemaakt, en getoond dat zulks zamenstemt met de Voorschriften van Regtvaardigheid en de Leeringen van het Euangelie, zal zulks de Stelling van jacobus ten vollen regtvaardigen, en teffens zo naby komen aan de letterlyke betekenis, als eenige uitlegging kan, zonder tot dezelve rechtstreeks te vervallen. Het geen wy, derhalven, moeten onderzoeken is, in welke opzigten, hy, die zich schuldig maakt aan de overtreeding van één Gebod, zal behandeld worden als of hy aan de overtreeding van alle schuldig stondt. Nu zyn 'er twee Uitwerkzels, van zeer veel aanbelang, die even zeer zullen volgen uit eene gedeeltlyke als uit eene geheele Ongehoorzaamheid. Het eerste deezer is, de Uitsluiting uit den Hemel, of het Verlies des Eeuwigen Leevens. In dit opzigt zal onze schuld, onze wanverdienste, onze ongeschiktheid tot de Toekomende Gelukzaligheid, volkomen dezelfde weezen, 't zy wy in één, 't zy wy in alle, Geboden overtreeden. De poorten des Hemels zyn geslooten voor alle onverbeterde Zonde, in alle gedaante, in elken trap. Hy, die leeft en sterft in de schennis van één Godlyk Gebod, zal geen meer regts hebben op Belooning, dan of hy alle Geboden geschonden hadt. En in deezen zin mag hy, door het struikelen in één, zeer eigenaartig en met waarheid gezegd worden, schuldig te zyn aan alle. Want het gevolg voor hem, ten aanziene van den Toekomenden Gelukstaat, zal het zelfde weezen als of het met de daad zo ware. Hy zal zo zeker en daadlyk uit het Koningryk van god worden uitgeslooten, als of hy elke Wet in stede van één overtreeden hadt. Was dit dan het geheel van 's Apostels meening ge- | |
[pagina 229]
| |
weest, te deezer plaatze, zulks zou hem genoegzaam geregtigd hebben tot de sterke uitdrukking door hem gebezigd. Doch 'er is, myns oordeels, nog eene andere uitwerking, welke even zeer de Ongehoorzaamheid in één als in alle Geboden zal volgen, en dit is de Verwyzing tot Straffe. Hy, die hebbelyk en moedwillig één der Godlyke Wetten overtreedt, zal even zeker verweezen worden tot eenigen graad van Toekomende Elende, als of hy zich aan de overtreeding van alle schuldig gemaakt hadt. Dit, in de daad, schynt het natuurlyk gevolg te weezen van zyne Uitsluiting van Belooning. Op den grooten dag der eindelyke Vergelding, zyn 'er maar twee rangen, in welke alle Menschen zullen onderscheiden worden; de Boozen en de Goeden, die Straffe en die Belooning te wagten hebben. Tusschen deezen vinden wy geen middelrang, of een slag van weezens, die noch Straffe noch Belooning te wagten staat. Geen de minste spooren, geene aanduidingen, van zulk een tusschenrang ontmoeten wy in de Heilige Bladeren. In de beschryving des Jongsten Oordeelsdags van onzen Heere, worden de Schaapen aan zyne rechte en de Bokken aan zyne slinke hand verbeeld: wy verneemen niets van eenigen middelstandGa naar voetnoot(*). Zy, die in het Eeuwige Leeven niet ingaan, worden tot een staat van eeuwige pyne verweezen. En, naardemaal de Overtreeder van één Gebod onder de eersten niet kan behooren, moet men hem noodwendig onder de laatsten rangschikken. Hier in, derhalven, zo wel als in het gemis des Hemels, deelt hy in 't lot der Overtreeders van alle Geboden; met deezen wordt hy in de buitenste duisternis geworpen; met deezen ondergaat hy het lot der pyniginge. En, naardemaal zyne veroordeeling tot dat lyden zo zeker en onvermydelyk is, als of hy alle Geboden, in plaats van één, overtreeden hadt, mag hy, ook in dit opzigt, zonder eenige oneigenlykheid gezegd worden schuldig te weezen aan alle. In zo verre komt dan de gedeeltlyke en de algemeene Overtreeder overeen. Zy zyn beiden van de Gelukzaligheid uitgeslooten; zy zyn beiden tot Toekomende Straffe verweezen. Doch hier houdt de overeenkomst tusschen beiden op; en de gelykheid moet niet verder worden voortgezet. Hier ontmoeten wy het scheidpunt, de lyn van | |
[pagina 230]
| |
scheiding, tusschen de twee gevallen. Hier moet die bapaaling der Uitdrukking gelden, die algemeene Rechtvaardigheid en Gezond Verstand vorderen. Schoon de Overtreeder van één Gebod, en de Overtreeder van alle de Geboden, beiden ter Straffe verweezen worden, is het egter geenzins tot gelyke Straffe. Het moge, en het is waarschynlyk, dezelfde in soort weezen; doch het kan met mogelykheid dezelfde in trap niet zyn. Wy hebben alle verzekering, welke Rede en Openbaaring ons kunnen schenken, dat de Toekomende Straffen der Zondaaren geëvenredigd zullen weezen aan de maate hunner Misdryven. De Regter der geheele Aarde zal ongetwyfeld regt doen, en geheel de Wereld zal de volmaaktste onpartydigheid zyner handelingen zien en erkennen. Evenredige Belooningen en Straffen worden overal in het Euangelie op de klaarste en uitdruklykste wyze aangekondigd. Wy leeren, dat eenigen met veele, anderen met weinige, slagen zullen geslaagen wordenGa naar voetnoot(*), als mede dat het voor eenigen in den Dag des Oordeels draaglyker zal zyn dan voor anderen, die een zwaarder Straffe te dugten hebbenGa naar voetnoot(†). Wie, derhalven, zich door de taal van jacobus geregtigd oordeelt om zonde tot zyne zoude toe te voegen, en misdryf op misdryf te stapelen, in den waan dat hy niet meer zal te lyden hebben wegens het overtreeden in alle Wetten, dan over het pleegen van ééne Schennis; en dat, naa de eerste afwyking van deugd, elk volgend misdryf strasloos konne gepleegd worden, zal zich deerlyk bedroogen vinden. - Zo zeker als god regtvaardig, zo zeker als het Euangelie waarheid, is, zo zeker zullen de Vonnissen, ten beslissenden Oordeelsdage, over alle onboetvaardige Overtreeders worden uitgesprooken, niet vermengd en zonder onderscheiding; maar in gewigt en maate juist beantwoordende aan elks wanverdiensten. - En schoon wy uit de taal van jacobus mogen afleiden, dat ééne enkele Ondeugd, hebbelyk ingewilligd, ons zo daadlyk van Belooning zal uitsluiten, en aan Straffe onderhevig maaken, als of wy ons aan alle Ondeugden verslaafd hadden; zullen nogthans de Trappen van die Straffen juist geëvenredigd zyn aan het getal en de grootheid der Zonden door ons gepleegd. | |
[pagina 231]
| |
Dat de hier opgegeeven zin aan de woorden van den Apostel jacobus de éénige waare is, moet, myns bedunkens, erkend worden, door elk, die de moeite wil neemen om zyn oog te slaan op het Hoofdstuk, waarin dezelve staan opgetekend, en op het onmiddelyk voorgaande. Hy zal zien, dat het redesbeleid des Apostels, door het grootste gedeelte dier Hoofdstukken heen, gerigt is tegen dat allerschadelykst begrip, 't welk het menschlyk hart ten allen tyde maar al te gereed geweest is te omhelzen, en 't geen de Jooden inzonderheid tot de buitenspoorigste hoogte dreeven, dat algemeene Heiligheid des leevens niet noodig was ter Zaligheid; dat eene gedeeltlyke Gehoorzaamheid aan de Godlyke Wet genoegzaam is om den mensch van Strafloosheid en Belooning te verzekeren, en dat veele Deugden ééne begunstigde Ondeugd zullen kunnen bedekken en verschoonen. Dit was de dwaaling welke jacobus ondernam te bestryden, en om dit te doen hadt hy niet noodig te bewyzen, dat hy, die in één geval overtreedt, letterlyk en strikt gesprooken, schuldig was aan de schennis van alle de Voorschriften van den Godsdienst. Dit doende zou hy niet alleen buiten de paalen van geloofwaardigheid en waarheid getreeden zyn, maar buiten de paalen van alles wat zyne redenkaveling vorderde. Alles, waar toe dezelve hem natuurlyk opleide om te bewyzen, was, dat geen Onboetvaardig Overtreeder, zelfs schoon hy slegts in éénig Gebod overtradt, of Belooning zou ontvangen, of Straffe ontgaan. Diensvolgens is het deeze Leer, welke hy, in dit gansche redesbeleid, tragt te staaven. 't Is deeze, welke hy, in de Woorden thans het voorwerp onzer overweeginge, met byzonderen nadruk te neder stelt; 't is deeze, welke hy weinige Verzen te vooren inboezemt in bewoordingen die zyne meening in den Text zo klaar uitdrukken, dat zy, als 't ware, geschreeven zyn om ter ophelderinge te dienen. De Woorden, op welke ik oog, zyn deeze: Indien iemand onder u, schryft hy, dunkt dat hy Godsdienstig is, en zyne tonge niet in toom houdt, deezes Godsdienst is ydelGa naar voetnoot(*). - Hier ziet gy is de opnoeming van één byzonder stuk (dat van Kwaadspreekenheid) waarin hy veronderstelt, dat een Man, in andere opzigten Godsdienstig en onbesprooken, overtreedt. En | |
[pagina 232]
| |
wat zegt hy van dien Man? Niets minder dan dat zyn Godsdienst ydel, voor hem onvoordeelig en nutloos, is, hem ten laatsten dage niets zal baaten, hem niet geregtigen tot Belooning, hem niet ontheffen van Straffe. Wanneer de Apostel dan eenige Verzen laater dit zelfde stuk opvat, en verklaart: Wie de geheele Wet zal houden, en in één struikelen, die is schuldig geworden aan alle; wie kan dan twyfelen, of hy bedoelt niets meer, dan, in sterker en meer bevattende bewoordingen, dezelfde Leere uit te drukken, welke hy te vooren te neder gesteld hadt ten aanziene van eenig byzonder geval? - De klaarheid der voorgaande Plaats verspreidt licht op de duisternis der volgende; en wanneer jacobus verklaart: Wie de geheele Wet zal houden, en in één struikelen, die is schuldig aan alle, is het even 't zelfde als of hy gezegd hadt: Wie de geheele Wet zal houden, en nogthans in één struikelen - diens Godsdienst is ydel, zal hem van geene nutheid weezen in den dag der vergelding. Hy zal zo verre weezen van of Strafloosheid of Belooning te verwerven, als of hy schuldig gestaan hadt aan alle Zonden, in stede van aan ééne. De regtmaatigheid deezer Verklaaringe zal, myns inziens, in een nog sterker licht voorkomen, indien wy dezelve toetzen (gelyk alle Verklaaringen der Schriftuure behooren getoetst te worden) door de geheele plaats, waar uit de Text ontleend is, over te zien, en 'er dan zulk eene Uitbreiding van dezelve by te voegen, als de meening, hier aan de Woorden van jacobus gehegt, vordert. De geheele Zamenhang is deeze: ‘Indien gy dan de Koninglyke Wet volbrengt naar de Schrift, Gy zult uwen Naasten liefbebben als uzelven, zo doet gy wel. Maar indien gy den Persoon aanneemt, zo doet gy zonde, en wordt van de Wet gestraft als Overtreeder. Want wie de geheele Wet zal houden, en in één struikelen, die is schuldig geworden aan alle. Want die gezegd heeft, gy zult geen Overspel doen, die heest ook gezega, gy zult niet dooden. Indien gy nu geen Overspel zult doen, maar zult dooden, zo zyt gy een Overtreeder der Wet geworden. Spreekt alzo, en doet alzo, als die door de Wet der Vryheid zult geoordeeld worden. Want een onbarmhartig oordeel zal gaan over de geene, die geen barmhartigheid gedaan heeft, en de barmhartigheid roemt tegen het oordeel.’ Wanneer de beginzels, in deeze Redenvoering byge- | |
[pagina 233]
| |
bragt, en de daar uit getrokkene besluiten, juist zyn, zal de zin deezer duistere Plaatze hier op neder komen: ‘Indien gy de groote Wet: Gy zult uwen Naasten liefhebben als uzelven (die aangenomen, verklaard en aangedrongen is, door ons Geestlyk Opperhoofd, christus, en door hem gesteld tot een der groote takken van zynen Godsdienst, welke dus de Koninglyke Wet mag heeten,) indien gy, zeg ik, deeze Wet in alle derzelver deelen volbrengt, zo doet gy wel. Maar, indien gy u aan zulk een liefdelooze aanneeming des persoons schuldig maakt, als waarvan ik hier boven gesprooken heb, schendt gy daar door die Koninglyke Wet, gy pleegt eene groote zonde, en moet de Straffe, op die zonde gesteld, verwagten. Daar is, ik weet het, eene heerschende Leer onder u, welke eenigen onder u kan doen denken, dat u voor deeze Straffe zal beveiligen. Gy zyt door uwe Joodsche Meesters geleerd, niet alleen dat een deugzaam leeven vergoeding zal doen voor het hebbelyk pleegen van eenige enkele Ondeugd; maar dat, indien gy stipt eenig groot Gebod van de Wet hebt waargenomen, en alle de overige geschonden, het wel met u gaan zal, dat uwe dagen verlengd zullen worden, dat gy het aardryk zult bezittenGa naar voetnoot(*). Gy kunt, derhalven, uzelven mogelyk vleijen, dat, schoon gy geduurig de groote Wet der Liefde overtreedt, door een onvoegelyk onderscheid tusschen de Persoonen te maaken, gy nogthans, uit hoofde uwer gehoorzaamheid aan de zedelyke Wet in andere opzigten, niet alleen Straffe ontgaan zult; maar zelfs Belooning erlangen. Doch dit is een allergevaarlykst en bedrieglykst begrip. Het is een dier oude Joodsche Vooroordeelen, die nog huisvesten in uwe gemoederen, waar ze vroeg en diep ingedrukt zyn door de bedorvene overleveringen en valsche uitleggingen uwer Rabbynsche Wetverklaarderen. Het is zo verre van waarheid te zyn, als men u geleerd heeft te denken, dat hy, die één Groot Gebod van de Wet onderhoudt, de geheele Wet waarneemt, dat het tegendeel juist waarheid is. Want ik zeg u, zo iemand de geheele Wet zal houden, en in één struikelen, die is schuldig aan alle; - zo ver, meen ik, schuldig aan alle, dat hy niet meer | |
[pagina 234]
| |
geregtigd zal zyn tot Strafloosheid of Belooning, dan of hy in alle opzigten, in stede van in één, gezondigd hadt. Want gy weet zeer wel, dat hy, die gezegd heeft, pleegt geen Overspel, ook gezegd heeft, gy zult niet Doodslaan. Elk Voorschrift der Wet komt van denzelfden Wetgeever; indien gy, derhalven, geen Overspel zult pleegen en egter Doodslaat, indien gy het eene Gebod onderhoudt en het ander verbreekt, gedraagt gy u wederspannig tegen dien Godlyken Wetgeever, gy wordt baarblyklyk een Overtreeder van zyne Wet in één geval, en moet gevolglyk de Straffe draagen op die Overtreeding gesteld, niettegenstaande de stiptheid uwer gehoorzaamheid in alle andere gevallen. - Dit zal u mogelyk als eene harde stelling voorkomen, te meer, daar gy u misschien streelde met de hoope, dat gy eene zagtere behandeling zoudt ontmoeten onder het Euangelie, 't geen gy zo menigmaal, met nadruk, de Wet der Vryheid hoorde noemen. Die naam voegt 'er aan in verscheide gewigtige opzigten. Het heeft u ontheeven van het zwaare juk der Byplegtige Wet, u verlost van den Vloek der Wet, van de Bediening des Doods, van de Letter des Doods, en u geroepen tot de heerlyke Vryheid der Kinderen van godGa naar voetnoot(*). - Spreek en doet derhalven alzo, als die, ongetwyfeld, door de Wet der Vryheid zult geoordeeld worden. Maar tast niet mis omtrent den aart deezer Vryheid. Verbeeld u niet dat het eene Vryheid is, om eenig Gebod te overtreeden, 't welk u moeilyk valt waar te neemen. Schoon het Euangelie u vrygemaakt heeft van de slaaverny der Byplegtige Wet, heeft het u in het allerminste niet ontslaagen van de verpligtingen der Zedelyke Wet. In tegendeel, het Euangelie bekragtigt en versterkt die Wet. Indien hetzelve ontslag gaf, of oogluiking gebruikte, omtrent het botvieren aan eenige geliefkoosde neiging, zou het geen Wet der Vryheid, maar van Ongebondenheid, weezen. Het Euangelie wil, het Euangelie kan, niet toelaaten, dat de inbreuk zelfs op één enkel Godlyk Gebod strasloos doorgaa: over hem, gevolglyk, die geen Barmhartigheid gedaan heeft, zal een onbarmhartig oordeel gaan: hy, die de groote Wet der Barmhartigheid of Christlyke Liefde, overtreedt, zal, uit hoofde van zyne | |
[pagina 235]
| |
gehoorzaamheid in andere opzigten, door de Barmhartigheid van God niet ontheeven worden van de Straffe, op die Overtreedinge aangekondigd. Maar, indien hy, in tegendeel, zyne uiterste poogingen aanwendt, om elk Gebod van het Euangelie te volbrengen, en inzonderheid het allergewigtigste Gebod, van Barmhartigheid of Algemeene Liefde, dan zal de Barmhartigheid tegen het Oordeel roemen, zyne toevallige overtreedingen en zwakheden zullen Barmhartigheid ontmoeten by zynen Almagtigen Regter, en dezelfde Barmhartigheid, welke hy betoond heeft omtrent zyne hem beledigende of behoeftige Natuurgenooten, zal zich ten Jongsten Dage over hem genaderyk uitstrekken.’
In eene volgende Redenvoering, die wy, ter eerste gelegenheid, zullen mededeelen, beredeneert de Bisschop van Chester deeze breede Verklaaring der Woorden van Apostel jacobus, welke hy, onzes inziens, in een onbeneveld licht stelde; waarom wy zyne Redenvoering der Vertaalinge en Plaatzinge waardig oordeelden: en twyseben wy niet, of zy, die voldoening in deeze Verklaaring gevonden hebben, zullen met verlangen een Beredeneerd Vertoog, daar op gegrond, te gemoete zien. |
|