Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie der Onweersvogelen, in 't algemeen.(Volgens den Heer de buffon.)
Van alle Vogelen, die diep in Zee gevonden worden, zyn de Onweersvogelen, Procellariae, het meest der Zee genegen; ten minsten zy schynen de vervreemdste van het Land, en de stoutmoedigste om zich verre van 't zelve te verwyderen, en op den wyden Oceaan om te zwerven: want zy geeven zich met zo veel vertrouwen, als stoutheid, aan de beweeging der baaren over, en aan het geweld der winden; zelfs schynen zy de Stormen te trotsen. Hoe verre zich de Zeelieden gewaagd hebben, hoe verre zy zyn doorgedrongen, 't zy in de Poolgewesten, 't zy in andere Wereldriemen, zy vonden deeze Vogels, die, als 't ware, hun opwagtten en voorgingen op de afgelegenste en stormagtigste streeken: overal zagen zy dezelve met gerustheid speelen, en zelfs met vrolykheid dartelen, op dit Element, in zyne woede zo verschriklyk, en waar voor de onverzaagdste Mensch moet beeven en verbleeken: als wilde de Natuur hun doen bekennen, hoe zeer het Instinct, en de Vermogens, welke zy verleend heeft aan Weezens beneden ons in rang geplaatst, dezelve verheft boven 't geen onze Rede en onze Kunst vermag. Voorzien van lange Vleugelen, bedeeld met gevliesde Pooten, voegen de Onweersvogelen, by de gemaklykheid en ligtheid van vlugt, by de vaardigheid in het zwem- | |
[pagina 199]
| |
men, de zonderlinge bekwaamheid van op het water te loopen; zy raaken het opperste der golven even aan met een snellen voortgang, in welken het lichaam horizontaal onderschraagd wordt, en in evenwigt gehouden, door de uitgebreide Vleugelen, terwyl zy met de Pooten beurtlings en vaardig de oppervlakte des waters treeden. - Van deezen loop op het water komt de naam, Petrel; dezelve is gevormd van Peter, Pierre, of van Petrill, Pierot, of Petit-pierre; de Engelsche Zeelieden hebben 'er die benaaming aan gegeeven, wanneer zy deeze Vogels, even als Apostel petrus, op het water zagen loopen. De Soorten van Onweersvogelen zyn talryk. Alle hebben groote en sterke Vleugels; nogthans verheffen zy zich niet hoog in de lugt; doorgaans scheeren zy vliegende over het water heen. Zy hebben drie Vingers, door een vlies vereenigd: de twee Zydvingers hebben een boord aan den buitenkant: de vierde vinger is niets meer dan een kleine Spoor, die onmiddelyk uit de hiel komt, zonder eenigzins met een lid voorzien te zynGa naar voetnoot(*). De Bek der Onweersvogelen is, gelyk die der Albatrossen, geleed, en schynt zamengesteld uit vier stukken, waarvan 'er twee, als op elkander gevoegd, de uitersten der Kaaken uitmaaken: zy hebben, daarenboven, langs de Bovenkaak, digt aan den Kop, twee kleine kookertjes, of verborgene holligheden, in welke de Neusgaten komen. Uit het geheele maakzel, schynt deeze Bek de Bek eens Roofvogels: want dezelve is dik, snydend, en aan 't einde gekromd. Voor het overige is die gedaante van den Bek niet geheel eenpaarig by alle Onweersvogelen. 'Er is zelfs onderscheids genoeg, om daar uit iets kenmerkends te ontleenen, 't welk eene verdeeling zou maaken in het Gezin deezer Vogelen. In de daad, in veele soorten is alleen de punt van de Bovenkaak omgeboogen als een haak: de benedenpunt, in tegendeel, gootswyze uitgehold, en geknot als een lepel. By andere zyn de punten van elke Kaak scherp, omgekromd, en vormen met elkander een krommen Bek. | |
[pagina 200]
| |
Dit onderscheid heeft de Heer brisson waargenomen, en, schoon de Heer forsterGa naar voetnoot(*) het wille verwerpen, dunkt het ons behoudenswaardig. Alle deeze Vogels, hoe ook gebekt, schynen een zelfde Instinct, en een algemeene eigenschap, te hebben in het maaken der Nesten. Zy onthouden zich niet op 't land, dan in dien tyd, welke zeer kort is: en, als of zy gevoelden hoe vreemd hun dit verblyf zy, verbergen zy zich in de gaten der rotzen aan den zeekant; zy laaten uit de diepte dier rotsholen hunne onaangenaame stem hooren, die men veelligt voor het geluid van eenig kruipend Dier zou neemenGa naar voetnoot(†). - Het getal der Eijeren is niet groot. - Zy voeden de Jongen met in den bek uit te storten de halfverteerde spyze, reeds in traan of olie veranderd; Visch is hun voornaamste zo niet eenige voedzel. - Eene byzonderheid is 'er, waarvan zy, die deeze Vogels in de nesten opzoeken, wel mogen verwittigd worden; hierin bestaande, dat de vrees van gevangen te zullen worden, of de hoop van zich te zullen kunnen verdeedigen, hun een Olie, waarvan de maag vol is, doet uitwerpen: zy spuiten dezelve in 't aangezigt, of de oogen, van den Vogelaar; en dewyl hunne Nesten meestentyds gelegen zyn aan steile kusten, in de rotsspleeten van eene groote hoogte, heeft de onkunde hiervan het leeven aan veelen gekostGa naar voetnoot(‡). | |
[pagina 201]
| |
De Heer forster merkt op, dat de Heer linnaeus de Onweersvogelen weinig moet gekend hebben; naardemaal hy slegts zes Soorten telt; terwyl de Heer forster twaalf Nieuwe Soorten, alleen in de Zuid-Zee, ontdekt heeftGa naar voetnoot(*); wy wenschten wel, dat die Reiziger ons beschryvingen van alle die Soorten hadt medegedeeld. Dit zo niet zynde, zullen wy ons met de Beschryving der bekende Soorten moeten te vrede houdenGa naar voetnoot(†). |
|