Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 191]
| |
Gelukkige herstelling van eene volkoomene verlamming, door schrik veroorzaakt.
| |
[pagina 192]
| |
andere middelen, die ik niet heb kunnen nagaan, de Spirit. Corn. Cerv. en Assa foetida liet toedienen; doch vooral de Electriciteit aanprees. Men besloot dan ook de Electriciteit te beproeven; doch, ofschoon dezelve door den kundigen Apothecar van Barneveld wierd aangewend, zo deed dezelve echter niet alleen geen den minsten dienst, maar zelfs verergerden, na iedere aanwending der Electriciteit, de omstandigheden van het Meisje zo zichtbaar, dat zulks den Heer Barneveld aanspoorde de verdere aanwending af te raaden. Dit deed de Ouders besluiten, myne hulp te vraagen. Ik vond het Meisje in een allerdeerniswaardigsten toestand. Alles was verlamd. De armen en beenen waren als doode lichaamen, zonder gevoel en beweeging. Het geheele lichaam zakte neder, of viel plotsling, zonder de minste kracht, om zich, in welke richting ook, te ondersteunen. De spieren van de keel zelve waren zodanig werkeloos, dat de Lyderesse nu geen droppel vochts konde doorzwelgen. Eenige reizen op den dag kreeg zy een stuip over het geheele lichaam, en van tyd tot tyd trokken zich de spieren van het aangezicht te zamen, 't welk aan hetzelve dikwerf een akelig aanzien gaf. De pols was eenigzints versneld, en zeer zwak, het geen echter zeer gemakkelyk een gevolg kan geweest zyn van het weinig voedzel, dat zy nu zedert vier weeken, uit hoofde van de moeilyke slikking, vooral in de drie laatste dagen, wanneer zy zelfs geen vocht konde binnen brengen, had genoomen. In deezen toestand wil ik gaarne bekennen, op het eerste oogenblik, geen plan van geneezing te durven beraamen. Maar, hetzelve aan eene nadere overweeging overlaatende, besloot ik voor de onderhouding van het leeven, zo veel mogelyk, te zorgen; liet ten dien einde, noch dien zelfden dag, Lavementen met Ossenbouillon zetten, en intusschen de keel uiterlyk met het Ol. Cajeputi eenige reizen op dien dag wryven. Intusschen, over den aart der Ziekte eens nadenkende, nam ik ten eersten het fyne en tedere weefzel der vaste deelen in aanmerking. Ik vergeleek hier mede den Schrik, als de opwekkende oorzaak der Ziekte; verders, nagaande hoe de Verlamming zichtbaar op de stuiptrekkingen gevolgd was, en hoe schadelyk in deezen de prikkel der Electriciteit zich getoond had, maakte ik, uit alle deeze byzondere facta, dit algemeene besluit: naamelyk, dat de | |
[pagina 193]
| |
naaste oorzaak der Ziekte, in weerwil der Verlamming, in eene te groote aandoenlykheid van het Leevensbeginsel gelegen was, welke aandoenlykheid, door den Schrik opgewekt, het Leevensbeginsel in dien staat had gebracht, dat het nu door de ligtste oorzaaken in stuipachtige en onregelmaatige beweegingen verviel; waardoor het zich steeds, en by aanhoudenheid, uitputte, zo dat de gevoelige vezel alle kracht verloor, en door geenen natuurlyken prikkel in zyne behoorlyke werking konde gebracht worden. De Verlamming merkte ik alzo aan, als een uitwerksel der stuiptrekkingen, als een uitputting van het leeven, door de onregelmaatige en te sterke beweegingen veroorzaakt, en ik begreep, dat dezelve zoude weggenoomen worden, wanneer ik de oorzaak konde wegneemen. Op dit besluit myne Geneeswyze vestigende, nam ik voor, het vermoogendst van alle Geneesmiddelen, welke in de te groote aandoenlykheid aangepreezen worden, te beproeven. Ik schreef daarom het Opium, uiterlyk en innerlyk, voor. Uiterlyk vereenigde ik hetzelve met het Ol. Lini, om 'er de keel mede te wryven, ten einde alzo de slikking te herstellen, en de Lyderesse in staat te brengen, dat zy en voedzel en Geneesmiddelen konde doorzwelgen. Innerlyk liet ik hetzelve door Lavementen binnen brengen, en, indachtig aan de les van hufeland, welke, in alle gevallen alwaar hy het Opium in geene genoegzaame hoeveelheid konde toedienen, hetzelve met de Spiauterbloemen vereenigde, deed ik ook by hetzelve die zogenaamde Metaalkalk (Oxide de Zinc Sublimé) en de Moschus. Dit laatste uit hoofde van de opwekkende kracht, welke hetzelve, in alle verzwakkingen van het Leevensbeginsel, zo zichtbaar aan den dag legtGa naar voetnoot(*). Naauwelyks had ik met deeze Geneeswyze drie dagen aangehouden, of de Lyderesse konde al genoegzaam doorzwelgen, om het Geneesmiddel door den mond in te neemen. Ook verminderden de stuipachtige aanvallen zicht- | |
[pagina 194]
| |
baar, in hevigheid zo wel, als dat ze langer wechbleeven. En na verloop van 6 dagen waren de Lavementen volkoomen nutteloos, alzo het slikkingsvermoogen genoegzaam hersteld was. De Verlamming der andere deelen bleef echter noch gestadig aanhouden. Dan den zevenden dag was ik verwonderd, de omstandigheden zo geheel veranderd te zien, de Lyderesse in eene zittende houding aan te treffen, en haar den linker arm te zien oplichten. Van nu af aan nam de geneezing van oogenblik tot oogenblik toe, en den 10den dag ging zy al reeds weder, met behulp van een stok, door het vertrek. Ik maakte in het Geneesmiddel geene verandering, dan alleen, dat ik de gift der Moschus vermeerderde, naar maate de stuiptrekkingen verminderden. De gift van het Laud. Liquid. Sydenh. bleef als van den beginne af, tot 30 droppelen dagelyks. De Zincbloemen had ik eerst vermeerderd tot xij greinen dagelyks; maar toen, na den 7den dag, de stuiptrekkingen geheel ophielden, bleef dit middel ook in dezelfde hoeveelheid. Na verloop van 14 dagen bleef 'er niets, dan noch een loom gevoel in de rechter hand, en eene verzwakking in den rechter arm, over. Ik verminderde daarom allengskens met het Geneesmiddel, en den 20sten dag nam ik van haar afscheid. Het is nu vyf weeken dat zy hersteld is. Zy blyft volkoomen gezond, is vlug, leevendig, en heeft geene overblyfzelen van stuiptrekkingen, of van verlamming. Indien wy nu uit dit geval Practische Gevolgtrekkingen wilden ontleenen, zouden wy, misschien, het algemeene Besluit kunnen maaken, dat alle prikkelende middelen nutteloos zyn, wanneer het Leevensbeginsel te aandoenlyk is, of, om in de taal van gaubius te spreeken, wanneer hetzelve door Irritabititeit zondigt. Camphora, Moschus, Castoreum, Sp. Corn. Cerv., en de geheele kraam der Nervina Stimulantia, zyn dan volkoomen nutteloos. Ze kunnen van geen dienst zyn, dan in zo verre ze, met de Narcotica vereenigd, eenen tweeden rol speelen. De Electriciteit is in dat geval even vruchteloos, zo ze al niet schadelyk zy door deszelfs veelvermoogende prikkelende kracht. - De Narcotica maaken dan het Hoofd-Geneesmiddel uit. In ons geval zoude de Moschus niets gedaan hebben. Het was, na dat de Irritabiliteit door het Opium en de Zincbloemen overwonnen was, dat dezelve medewerkte, om aan de gevoelige vezel de veerkracht weder te geeven, en alzo de geneezing te verhaasten. | |
[pagina 195]
| |
Mogelyk zoude het Opium alleen het zelfde effect gedaan hebben, mogelyk de Zincbloemen, zonder het Opium, de Geneezing hebben bewerkt, en misschien zouden andere Narcotica dezelfde uitwerking gehad hebben; ten minsten hebben my analoge gevallen genoegzaam geleerd, dat men, met eenen stoll, gelukkig geneezen zal, wanneer men de gelegenheid van een Geneesmiddel toe te dienen wel weet te treffen, en wanneer men op eene juist bestemde aanwyzing meer vertrouwt, dan op eene onbepaalde specifique kracht der Geneesmiddelen.
Amsterdam, den 14 April 1794. |
|