Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 146]
| |
Eenige byzonderheden, de natuurlyke historie van het dierenryk betreffende.(Overgenomen uit An Historical Journal of the Transactions at Port Jackson and Nortfolk Island, with the Discoveries, wich have been made in New South Wales and in the Southern Ocean, since the Publication of phillip's Voyage, compiled from the official Papers; including the Journals of Gouvernors phillip and king, and of Lieut. ball, and the Voyages from the first sailing of the Sirius in 1787, to the return of that Ships Company to England in 1792. By john hunter, Esq. 1793.)
‘De volgende Byzonderheden, het Dierenryk in een nog schaars bezogt, en nog min welbeschreeven, gedeelte der Wereld betreffende, dagten ons overneemenswaardig; en twyfelen wy geen oogenblik, of onze Leezers zullen onze keuze billyken. Schoon wy voor de waarheid van alle geenzins borg staan; en de soortvermenging, by ons, een zeer vreemd voorkomen hebbe.’ Het Beest, in de Reisbeschryving van de Endeavour, de Kangaroo geheetenGa naar voetnoot(*), doch door de Inboorelingen Patagarans genaamd, vonden wy veelvuldig. Een deezer Dieren schooten wy, en vonden 't zelve 140 Ponden zwaar; de Staart was 40 Duimen lang, en 17 aan den wortel dik. Wy aten het vleesch met veel smaak; het dagt my goed Schaapenvleesch te evenaaren. De sterkte, welke dit Dier heeft in de Achterpooten, is zeer groot. In de poogingen, welke het verrast zynde deedt, sprong het op de zeer lange Achterpooten, en vorderde elken sprong omtrent achttien of vier en twintig voeten. In het loopen komen de Voorpooten niet aan den grond; en zyn ze ook zo kort, dat het Dier 'er geen gebruik van maaken kan, om voort te komen. Groote sterkte hebben de Kangaroos ook in den Staart, en is deeze, ongetwyfeld, een voornaam middel van verdeediging als zy worden aangevallen: want zy kunnen met groot geweld 'er mede slaan: ja ik denk, dat die kragt groot genoeg is | |
[pagina 147]
| |
om eens Mans been te breeken: en het is niet onwaarschyniyk, dat deeze groote kragt in den Staart deeze Dieren te stade komt, om de gemelde verbaazende sprongen te doen. Eenigen tyd hielden wy den Staart deezer Dieren als hun voornaamste middel ter verdeediging; doch onlangs, met zeer veel voordeels 'er jagt op maakende met onze Jagthonden, ontdekten wy, dat ze ook ten dien einde hunne Tanden en Nagelen gebruiken. De Hond is veel sneller dan de Kangaroo. De jagt in een open woud (de plaats meest door dit Dier bezogt,) duurt zelden langer dan acht of tien minuuten, en, indien 'er meer Honden zyn dan één, zeldzaam zo lang. Zo ras de Hond den Kangaroo aangrypt, keert hy zich om, en, vasthoudende met de Nagelen van zyne Voorpooten, slaat hy met de Achterpooten, die zeer sterk zyn, na den Hond, en treft hem in zulker voege, dat wy ons menigmaal genoodzaakt vonden den Hond na huis te bezorgen, wegens de hem toegebragte wonden. Weinige van deeze Dieren hebben met de daad zich eene ontkoming bezorgd, naa dat zy door een Hond waren aangegreepen: want de Honden vatten ze by de keel, en hielden ze daarby vast tot zy bystand kreegen; schoon veele Honden in de worsteling bykans het leeven verlooren. - Eenige van de Mannetjes Kangaroos zyn zeer kloek van gestalte: ik heb 'er gezien, die, op de hakken zittende, vyf voeten en acht duimen hoog waren: zulk een Dier is te sterk voor één enkelen Hond, en zou, schoon zeer gewond, als de Hond geen hulp by de hand vondt, denzelven zeker dooden. Wy weeten, dat de Honden, hier vallende, op den Kangaroo jagt maaken, en denzelven dooden: deeze Honden mogen stoutmoediger en feller zyn; doch zy blyken niet sterker te weezen dan onze groote Jagt-honden. Iemand onzer, die uit schieten was, zag een Inlandschen Hond een Kangaroo naazetten; dan, misneemende in de twee Dieren, als zy hem voorby gingen, schoot hy op het achterste, en bragt het t'huis, en het bleek een Inlandschen Hond te weezen. - Van deeze Honden hebben wy 'er veele van jongs af by ons genomen; doch nimmer konden wy het zo verre brengen, dat zy hunne aangeboorene woestheid aflagen: schoon wel gevoed, wilden zy altoos, doch bovenal in het duister, jagt maaken op Biggen, Kuikens, of eenig ander klein Dier, 't welk zy konden magtig worden; zy bragten het onmid- | |
[pagina 148]
| |
delyk om 't leeven, en aten het doorgaans op, - dit kon deezen Honden op geenerlei wyze worden afgeleerd; doch, in andere opzigten, waren zy, tam gemaakt, vry goedaartige Huisdieren. De Opossum, of Buidelrat, vindt men hier veelvuldig; doch niet geheel en al gelyk aan den Americaanschen Opossum. Dit Dier heeft veel van den Kangaroo, in de sterkte van den Staart en het maakzel der Voorpooten, die zeer kort zyn naar evenredigheid van de Achterpooten. Even als de Americaansche Buidelrat, heeft het den zak, of valschen buik, waarin het de Jongen bergt in tyden van gevaar: de kleur is ten naasten by dezelfde; doch het bont digter en fynder. - Verscheide Dieren zyn 'er van eene kleinder gestalte, tot den Veld-rat toe, die in 't een of ander gedeelte iets van den Kangaroo en den Opossum hebben; wy vingen veele Ratten, voorzien met dien zak, om de Jongen te bergen, terwyl de Pooten, Klaauwen en Staart, volkomen op die van den Kangaroo geleeken. Het schynt, uit de groote gelykvormigheid in het eene of andere gedeelte van de onderscheidene Viervoetige Dieren, welke wy hier aantroffen, dat 'er eene vermengde gemeenschap tusschen de verschillende Sexen van alle deeze onderscheidene Dieren plaats heeft. Dezelfde waarneeming gaat door tot de Visschen der Zee, tot het Gevogelte in de Lugt, en, ik mag 'er byvoegen, tot de Boomen in het Woud. Het was wonderlyk om te zien, welk eene menigte van Visschen 'er gevangen werd, die in 't een of ander gedeelte iets hadden van eenen anderen Visch. Ten aanziene van de vermenging des gevederden Geslachts, is de Papegaay de heerschende. Wy hebben Vogels geschooten, met den Kop, Hals en Bek, van een Papegaay, en met dezelfde verscheidenheid van de schoonste Pluimadie op de gemelde deelen, waarin deeze Vogelsoort uitmunt; doch de Staart en het Lyf van een verschillend maakzel en kleur, met lange, rechte en fraaije, Beenen en Pooten, het tegenovergestelde van alle Vogelen van de Papegaay-soort. Ook zag ik een Vogel met de Pooten van een Papegaay, terwyl de Kop en de Hals van gedaante en kleur waren als een gemeene Meeuw, en de Staart van den Havik. Wat de Boomen betreft, en derzelver vermenging, ontdekte ik Boemen, welke drie onderscheide soorten van | |
[pagina 149]
| |
Bladeren droegen: dikwyls vond ik andere, die het blad hadden van den Gom-boom, met de Gom daar uit zypelende; doch bekleed met den schors van een geheel andere soort van Boomen. In dit Land is eene groote verscheidenheid van Vogelen; alle die van het Papegaayen-Geslacht; als de Macauw, de Cackatoo, Lorey, en de Groene Papegaay; de Parakieten, van verscheide soorten en grootte, zyn bekleed met de schoonste Pluimadie, welke men zich kan verbeelden: het kunstigste penseel was noodig, om 'er een Vreemdeling een denkbeeld van te geeven: want het is onmogelyk met woorden die kleurschakeeringen te beschryven. - De gemeene Kraay is hier mede; doch de stem en het gekras verschilt veel van die in Europa. Hier is ook een groot getal Havikken, van onderscheide kleur en grootte: als mede Duiven, Kwartels, en eene groote verscheidenheid van kleinder Gevogelte; doch ik heb 'er geen een gehoord, die een aangenaamen zang zong. Men heeft 'er verscheide groote Vogels gezien, die den geenen, welken zy eerst voorkwamen, Struisvogels toescheenen: dewyl zy niet konden vliegen, en, naagezet, zo sterk liepen, dat een snelle en sterke Jagthond ze niet kon inhaalen. Eén werd 'er geschooten. Dit gaf gelegenheid tot een nader onderzoek. Eenigen waren van gevoelen dat het de Emew was, door linnaeus beschreeven: anderen hielden het voor een Kasuaris; doch dezelve overtrof dien Vogel verre in grootte: de ons onbekende Vogel haalde, van de Pooten tot het opperste van den Kop gemeeten, zeven voeten en twee duimen: het eenig onderscheid, 't welk ik kon ontdekken, tusschen deezen Vogel en den Struisvogel, was in den Bek, die my aan de punt scherper voorkwam: ook had hy drie vingers. 't welk men my zegt, dat het geval van den Struisvogel niet is. Een kenmerktekenend onderscheid, 't geen wy voor zeer zeldzaam hielden, liep ons in 't oog; hierin bestaande, dat uit ieder pen twee onderscheide vederen groeiden. Het vleesch van deezen Vogel, schoon niet fyn, smaakte ons lekker; met ons vyven hielden wy een smaaklyk middagmaal van één Poot. Van Insecten is hier eene zo groote verscheidenheid, als van Vogelen; Schorpioenen, Duizendbeenen, Spinnekoppen, Mieren, en veele andere. De Mieren zyn van ouderscheide grootte, van de kleinste, in Europa bekend, tot die bykans een duim lang zyn: eenige zyn zwart, | |
[pagina 150]
| |
andere wit, en zommige, van het grootste soort, roodagtige de laatstgemelde zyn, in de daad, schroomlyke kleine Dieren: als men naby derzelver nest treedt, ('t welk doorgaans onder den grond is, met verscheide kleine uitgangen,) en hun dus stoort, komen zy, in grooten getale, te voorschyn, vallen met een verbaazenden moed op hunne verstoorders aan, en vervolgen ze op een vry verren afstand; de beet gaat, voor eenigen tyd, met een zeer scherpe pyn vergezeld. Eenige Mieren maaken haare Nesten tegen een boom, ter grootte van een ruimen Byenkorf: een ander soort werpt hoogten van klei op, ter hoogte van vier voeten. Met stilzwygen kan ik niet voorbygaan, het vlytbetoon van een der Spinnekoppen; dit kleine Diertje, schoon, in vergelyking met onze gewoone Spinnen, vry groot, maakt de webbe in de bosschen tusschen de boomen, doorgaans op een afstand van dertig of veertig voeten, en weeft het zo vast, dat men 'er met geweld moet door heen breeken. Ik heb de zyde, van welke de Webbe zamengesteld wordt, gezien, als een kloen opgewonden, die my toescheen zo groot te weezen, als ik 'er immer een zag van een Zydeworm afgehaspeld. Ik vond op de boomen, aan welke de Web af hing, een dunne schil, niet ongelyk aan die, waarin de Zydeworm haar spinzel bereidt; deeze schil openende, vond ik eene menigte van deeze zyde daar in, waarin de Spin omwonden zat. Van kruipend Gedierte treft men hier Slangen aan, van de kleinste, in Engeland bekend, tot de lengte van zeven voeten, en omtrent zo dik als een Mans vuist, en veele Hagedissen van verschillende grootte en soort. Over de Vogelen spreekende, heb ik vergeeten te melden, dat eenigen van ons Volk, in de poelen, welke zy op hunne Jagtpartyen aantroffen, de Zwarte Zwaan zagen, die gezegd wordt zich te onthouden in eenige oorden van de Westkust deezes Lands. Zy beschreeven de buitenranden der vleugelen wit, en de geheele Pluimadie voor het overige zwart. Ik zag 'er een door hun geschooten: dezelve beantwoordde, wat de kleur betreft, aan de opgegeevene beschryving; maar de Bek was bleek rood: de grootte was omtrent dezelfde als van een gemeene Zwaan; en wy vonden dien Vogel goed totspyze. |
|