Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTweede brief.Oxford, Aug. 1792.
myn heer!
Ik kwam in Oxford over de Magdaleen-Brug, die, behalven de schoonheid van den bouwtrant, de byzonderheid heeft, dat dezelve meer dan de helft over den droogen grond loopt; de rest gaat over twee kleine armen van de Cherwell. Vereenigd, zouden deeze eenige voldoende reden kunnen geeven voor den aanleg van een Brug, vyfhonderd en zes-en-twintig voeten lang. Stukely verhaalt ons, dat de oude Brug tweemaalen zo breed was als de Londen-Brug; doch dit is eene verzekering, welke ik hoop dat in twyfel getrokken mag worden, zonder dat men daar door den naam van een hardnekkig Twyfelaar zich op den hals haale. Toen ik, omtrent tien jaaren geleden, in deeze Stad was, kon ik 'er niet lang blyven; dan nogthans lang genoeg om my te overtuigen, dat 'er geene plaats in dit Koningryk is, welke grooter veld aanbiedt om de gedag- | |
[pagina 117]
| |
ten bezig te houden, of meer verscheidenheid van voorwerpen om de nieuwsgierigheid uit te lokken. Een eenzaam afgezonderd leeven is tot geen van beide deeze oogmerken geschikt. Eenzaame Denkers geeven zich gereed aan vooroordeelen over; zy zyn schaars van voorwerpen voorzien, en hebben een zeer bepaalden gezigteinder. Gestadige eenzaamheid is eene gevangenis voor den geest. Maar om veel te denken, en tot eenig gewigtig einde te denken, is het noodig onzen stand te veranderen, van plaats tot plaats te gaan, te zien en te hooren wat gezien en gehoord kan worden. Afzondering daar naa zal vrugtbaar weezen; want wy hebben dan de middelen opgedaan om dezelve zodanig te maaken. Het is onmogelyk deeze Stad te zien zonder dat 'er een vloed van denkbeelden op ons indringe, van welke wy ons niet kunnen ontslaan; dan het kost geene geringe moeite dezelve in orde te schikken. De vereeniging onzer denkbeelden is groot, onze aandoeningen zyn leevendig, onze herinnering is belangryk, wanneer wy dien Zetel van ouden luister en vroege Letterkunde beschouwen; wanneer wy ons op dien eigen grond bevinden, welken de Zanggodinnen eerst verwaardigden te vereeren, en welken haare begunstigde Zoonen, door alle volgende eeuwen, als om stryd, poogden te vercieren; wanneer wy de volmaaking naagaan van die ruwe beginzelen, die de gedagtenis van alfred kenmerken; wanneer wy den voortgang van verlichtende Weetenschap volgen, van de onbeschaafdheid der Kloosterbygeloovigheid tot de daarstelling van gezuiverden Godsdienst en edeldenkende Wysbegeerte. Hoe groot is de verscheidenheid onzer herinneringen, hoe belangvol worden onze overdenkingen, als wy hier naagaan wat de Tyd voortgebragt en de Geschiedenis bewaard heeft. Wy kunnen niet gereedlyk de liefde tot het geen oud is uit onzen zin zetten in de Schoole der Letterkunde. Oud en eerwaardig schynen zamengevoegd in het zelfde denkbeeld. Indien wy koel en onverschillig konden zyn voor de gedenktekens van geleerden Yver en Vaderlandsliefde, wat zouden wy winnen? Wat zouden wy winnen door een versmaadende verwerping van het te rug zien op vroegere dagen? Wat zouden wy winnen by het berekenen hoe veel 'er zou hebben kunnen bespaard worden, indien alle deeze Gothische en Grieksche Overblyfzels eenvoudige Gebouwen geweest waren, zonder cie- | |
[pagina 118]
| |
raad, zonder vastheid? Neen, myn waarde Heer! laaten wy niet verwoesten de gedenktekens van milddaadigheid aan de Geleerdheid beweezen, in de barbaarschste eeuwen zelve gespaard. De begeerte, om de Geschiedenis der Volken, en van merkwaardige Steden, tot de verafgelegenste eeuwen der oudheid te brengen, is een zwak, (misschien een allerschadeloost zwak,) waar van geen Volk zich tot nog ontdaan heeft. Het is verwonderlyk naa te gaan welke poogingen men gedaan heeft om de zeer hooge oudheid van Oxford te bewyzen. Anthony wood heeft veel in dit vak gewerkt; maar wood, die, over het geheel, meer opregtheids bezat dan veelen die zich voor Oudheidkundigen uitgeeven, erkent, dat hy niet veel betrouwen stelde op 't geen men ter staaving hier van in 't midden bragt. Rouse, de Warwicksche Oudheidkundige, denkt, of liever zegt, dat deeze edele Stad bykans duizend jaaren vóór christus bestondt, en vergelykt, grillig genoeg zeker, Oxford by Jerusalem, om dat de Berg Calvarien buiten de wallen van Jerusalem lag, even als Mount Pleasant, of Bellemont, buiten de wallen van Oxford. Ik weet niet tot welk een rang van waarschynlykheden ik dit moet brengen; doch het levert een blyk op van de Volkstrots der onbeschaafde eeuwen. Ex uno disce omnes. Wy mogen, nogthans, den hoop van ongerymdheden der overleveringen wel geschift hebbende, met regt beweeren, dat Oxford, als eene School van de Geleerdheid welke die tyd medebragt, bekend was vóór de Regeering van alfred; en hier mede, daar Cambridge van eene veel laater tyd is, zyn de Oxforders thans, geloof ik, wel voldaan. Op vry goed gezag, zyn wy onderrigt, dat, omtrent den tyd der Vermeesteringe, Oxford zeven honderd en vyftig woonhuizen telde. In den Jaare MCC, waren 'er zo veel Studenten, dat 'er drie duizend, ter oorzaake van eenig misnoegen, op één tyd zich van daar begaven. Maar het blykt, dat de Ouders, in een veel vroeger tyd dan deeze, verpligt geweest zyn hunne Zoonen na Oxford te zenden: 'er is nog voorhanden een Wet van alfred, welke beveelt, ‘dat alle Vrye Lieden in het Ryk, die tachtig morgens lands bezaten, hunne Zoonen in Geleerdheid moesten opbrengen, tot zy ten minsten vyftien jaaren bereikt hadden; ten einde zy mog- | |
[pagina 119]
| |
ten geleerd worden god te kennen, Mannen van Verstand te zyn, en gelukkig te leeven: want een Man, die vry gebooren en egter ongeleerd is, agten wy niet meer dan een beest, of een harsenloos lichaam, en een grooten zot.’ De Geleerdheid deezer plaatze bragt, egter, slegts eene onvolkomene kennis van god, weinig middelen voor het Verstand, en geen grooten voorraad van Geluk, voort. Oxford was veelmaalen in opstand door de geschillen tusschen de Studenten en de Stedelingen, als mede tusschen de Vreemde en de Engelsche Studenten, welke altoos met slagen, en meer dan eens in moord, eindigden. In de vroegere jaaren van de Universiteit woonden de Studenten niet in Collegien, maar in Huizen daar toe gehuurd. Wanneer de Meester een Huis huurde, werd het een Hall geheeten, en hy de Principal daar van genaamd. In de daad, onze Universiteiten waren, in den beginne, niet meer dan Schoolen; de Studenten leerden alleen de eerste beginzels; en het zou vergeefsche arbeid weezen de toenmaalige uitgestrektheid der Geleerdheid af te tekenen; als welke, vóór de uitvinding der Drukkunst, bepaald was tot Kloosters, en geene gedaante of bestendigheid hadt. Ik wil u, derhalven, niet bezig houden met naaspeuringen die gy, op uw gemak, elders kunt vinden. - Geene plaats in Engeland kan roemen op zulk een kunstig vertoon als Oxford. Die Stad heeft twintig Collegien, en vyf Halls. Waaneer gy by deeze de Kerken voegt, en de openbaare Gebouwen behoorende tot de Universiteit, als de Schoolen, het Museum, enz. en in aanmerking neemt, dat deeze verspreid zyn over eene Stad welke geen drie Engelsche mylen in den omtrek haalt, kunt gy u eenig denkbeeld vormen van het genoegen, 't welk het gezigt van Oxford moet opleveren. Tegen de byzondere deelen moge men tegenwerpingen kunnen maaken, maar het geheel beschouwd zynde is 'er niets in Engeland 't geen 'er mede vergeleken kan worden. Het is byzonder eigen aan Oxford, dat, uit hoofde van de wyze waar op de openbaare Gebouwen over de Stad verspreid zyn, het oog zich nergens kan heenen wenden of het ontmoet een voorwerp van treffende grootheid. De uitwerking daar van is niet in een oogenblik afgedaan. Dezelve wordt versterkt door overdenking. Hy, die gewoon is op de voorledene eeuwen te rug te zien, en hier | |
[pagina 120]
| |
wordt men daar toe als gedrongen, zal niet gevoelloos blyven op de bestendige beschouwing van deeze eerwaardige gedenktekens van Godsvrugt, Geleerdheid en Vaderlandsliefde. De Godsvrugt der Stigteren was, indien zy dwaalde, opregt; hunne Geleerdheid, indien gering, was geëvenredigd aan de middelen; en hunne Vaderlandsliefde zal, vertrouw ik, toegejuichd worden waar men dezelve niet naavolgt. Myn eerste bezoek heb ik afgelegd aan de Boekery van de Universiteit, de Bedleiaansche geheeten, naar den naam van den Aanlegger; een naam, dierbaarder aan de Liefhebbers der Letterkunde, dan die van alle Helden welke immer bestonden. Veel tyds heb in deeze plaats doorgebragt, en, schoon ik geen lust heb om u op te houden met byzonderheden die elk weet, zou het onverschoonlyk weezen niets te zeggen van de grootste Boekery in geheel Europa. Dezelve bestaat uit drie groote Galeryen boven de School waar men in de Godgeleerdheid les geeft. Voorheen was hier eene Boekery, aangelegd door humphrey, Hertog van Gloueester; maar, ten tyde der Regeering van eduard een VI, werden de Boeken gestoolen of vernield. Van dien tyd af, tot het einde der Zestiende Eeuwe, was 'er niets dat den naam van Boekery verdiende. Ten dien tyde liet Sir thomas bodley, een zeer geleerd Man, allen bedrys vaaren, om zyne dagen toe te wyën aan de oprigting van de tegenwoordige Boekery. Hy bezat alles wat vereischt werd tot het zamenbrengen van zulk eene Verzameling; Geleerdheid, Geld, Vrienden, Tyd, en, 't geen kragt aan alles byzette, een Geestdrift om het te volvoeren. In twee jaaren tyds verschafte hy aan de Boekery voor de waarde van 10,000 Ponden, meest in vreemde Landen gekogt. Zyn voorbeeld werd yverig gevolgd door andere Geleerden; doch hy leefde niet lang genoeg om de voltooijing van zyn aangevangen werk te beschouwen. By zyn Uitersten Wil, besprak hy eene groote som tot aanvulling van deeze Boekery; doch werd deeze, door dwaasheid of bedrog van den Uitvoerder diens Wils, grootlyks verminderd. De Universiteit, dankbaar voor alles wat hy daar aan gedaan hadt, noemde hem den Stigter, en gaf zyn naam aan de Boekery. Engeland steekt uit in yver om groote en wydstrekkende ontwerpen te begunstigen, bykans zo ras zy worden voorgesteld. De begeerte om nuttig te weezen, en | |
[pagina 121]
| |
misschien de zugt om een naam te maaken, deed, van tyd tot tyd, veel aan de Bodleiaansche Boekery toevoegen: de laatste toevoeging die byzondere opmerking verdient werd daar aan gedaan, in den Jaare MDCCLV, door Dr. richard rawlinson, den Oudheidkundigen, die alle zyne Boeken, en een kostbaar Museum, aan deeze Boekery maakte. Tegenwoordig rekent men, dat de Bodleiaansche Boekery meer dan vyftig duizend Boekdeelen bevat. Groote ronde getallen, merkt Dr. johnson op, zyn zelden juist: dan, in het tegenwoordige geval, is, zo verre ik kan naagaan, de misslag aan de goede zyde. Daar zyn meer Boeken dan het gesteld ronde getal; en, indien dit getal moet onderdoen voor de Vaticaansche Boekery, overtreft de Bodleiaansche deeze zeker in één opzigt, in de Verzameling, naamlyk, van Oostersche Handschriften. In het Escuriaal vindt men, geloof ik, van Arabische Boeken de grootste menigte. De nieuwe Kasten in deeze Boekery te Oxford worden met spoed aangevuld, en ik zag met groot genoegen, dat de Bezorgers eene menigte van nieuwe en kostbaare Boeken daar steeds aan toevoegen. Op de orde, in welke de Boeken geplaatst zyn, valt vry veel aan te merken; men moet de Catalogus met veel aandagts naagaan, eer men eenig bepaald Boek kan vinden. De Schildery-Galery is behangen met de Portraiten der Stigteren van Collegien, en van andere by uitstek geleerde Mannen. Eenige deezer zyn van de hand van eerste Meesters. Onlangs zyn ze alle schoongemaakt. De Boekery, welke het naast in getal en waarde met deeze komt, is die van All Souls College. Deeze Boekery, schoon onbetwistbaar in die beide opzigten minder dan de Bodleiaansche, gaat dezelve te boven in grootschheid van Gebouw, en, 't geen van meer belangs is, in de schikking der Boeken. De plaats, waar deeze Boeken staan, is een der schoonste van de geheele Universiteit. Dezelve is twee honderd voeten lang, twee-en-dertig breed, en veertig hoog. Deeze evenredigheden zouden, egter, niet zo zeer behaagen, indien zy de geheele lengte doorliepen; doch 'er is eene afscheiding in het midden, één-en-vyftig voeten breed, 't welk als 't ware een vierkant vormt, in welks midden een Standbeeld staat van Colonel codrington, den Stigter. Boven de Boe- | |
[pagina 122]
| |
kenkasten zyn bronzen Beelden van verscheide Begiftigers. In deeze Boekery zyn de Boeken naar de Weetenschappen gerangschikt, en door die schikking, (welke de eenvoudigste en in alle opzigten de gemaklykste is,) kan men eenig Werk met gemak vinden, en met weinig behulp van de Boekenlyst. Groote vermeerderingen van nieuwe zo wel als van oude kostbaare Boeken, en Werken met Plaaten, zyn 'er onlangs aan toegekomen. In den loop van weinige jaaren zal deeze Boekery alle andere, de Bodleiaansche uitgezonderd, in aantal en kostbaarheid overtreffen. 'Er is een Fonds van 300 Ponden 's jaarlyksch, ten dien einde; doch ik geloof dat een gedeelte van die som gebruikt wordt om den Opper- en Onderboekbewaarder te betaalen. De Galery, op welke Boeken staan, strekt zich langs drie zyden van de Boekery uit; doch de plaats om te gaan is te smal, en de balustrade te laag. Het is onmogelyk de ladders te gebruiken om by de bovenste planken te komen, zonder een denkbeeld van gevaar, 't welk weinigen voor een oogenblik zouden kunnen verdraagen. Ik weet niet of de Boekery van Christ's Church niet het naaste komt aan die van All Souls College. De Verzameling is talryk en kostbaar. - Queen's, New College, St. John's, Exeter en Corpus, behelzen mede Boekenschatten; de laatste munt uit in Classike Schryvers. Het Boekvertrek in Corpus is donker en naar, en gelykt veeleer op een pakhuis; doch de Binnenkamer, waar de Zeldzaamheden bewaard worden, vergoedt dit ryklyk. De Verzameling van Principes Editiones der Classike Schryveren wordt hier met zeer veel zorgvuldigheid bewaard. Ik zag 'er een met de hand geschreeven Historie van den Bybel, in 't Fransch, keurlyk afgezet. In het overvoeren uit Frankryk is 'er een Deel weggeraakt: het is niet onwaarschynlyk dat de Capitein het Werk by eenig toeval verminkte, en naderhand schroomde het te regt te brengen. Een Liefhebber zou, in een vlaag van begeerlykheid, zich met geen gedeelte vergenoegd hebben. Wanneer zyne Majesteit, eenige jaaren geleden, zich hier bevondt, zag hy 'er eene Uitgave van een Classik Schryver, welke hy, in zyne eigene Boekery, niet hadt. Hy beval zyne Boekhandelaars deeze te bezorgen. Zy verzekerden hem, dat 'er zulk eene Uitgave niet bestondt. ‘Gy hebt mis,’ antwoordde zyne Majesteit, ‘gaa na | |
[pagina 123]
| |
de Boekery Corpus te Oxford, daar kunt gy dezelve zien.’ Ten aanziene van de Oxfordsche Boekeryen in 't algemeen, mag ik, uit het geen ik gezien, en de berigten, welke ik ontvangen, heb, zeggen, dat ze, in den laatsten tyd, zeer veel verbeterd en verrykt zyn door veelvuldige aankoopen. De tegenwoordige Opzienders of Bezorgers, of hoe gy ze ook verkiest te noemen, schynen in 't algemeen (want 'er zyn uitzonderingen) aan de oogmerken der Stigteren te voldoen, zo verre hunne Fondsen reiken; want Oxford heeft geen meer rykdoms dan de behoeften vorderen. In een der Boekeryen zag ik verscheide honderden Boekdeelen in hoopen op den grond liggende. Men onderrigtte my dat het Dubbelen waren, die men zou verkoopen, om het geld daar voor komende te besteeden aan Boeken welke de Boekery nog ontbrak. Dit is, zult gy zeggen, eene goede schikking! - Dan te Oxford, zo wel als te Cambridge, is een geschil gereezen, of het verkoopen van zulke Boeken niet strydt met den wil der Schenkeren, en, in zo verre, onwettig en onvoeglyk is? en of Persoonen, die ten oogmerke mogten hebben om hunne Boekverzamelingen aan een der Boekeryen te maaken, daar van niet zullen afzien, als zy ontdekken, dat men met de Giften der vroegere Schenkeren dus omspringt? Voor en tegen valt 'er wel iets in te brengen. - Niemand, die eene Boekery aan een deezer Collegien bespreekt, kan verondersteld worden zo onverschillig te weezen, of hy verwagt, dat dezelve ten gebruike zal strekken van het Collegie, overeenkomstig met zyn wil; ook is het eigenaartig, dat hy de hoope koestert, dat zyn Naam by de Naakomelingschap zal overgaan, als een Vriend der Letteren, en een waardigen Zoon van deeze Alma Mater. - Aan den anderen kant, daar de meeste deezer Boekeryen drie, vier, of vyf, volstrekt dezelfde, Afdrukken van één Boek hebben, schynt men, van ter zyde, aan het oogmerk der Schenkeren te voldoen, indien men, 't geen van derzelver verkoop komt, besteedt om de Boekery te verryken. Ik weet niet of men te Oxford dit geschil ten voordeele van den Verkoop beslist hebbeGa naar voetnoot(*). Te Cambridge, | |
[pagina 124]
| |
verhaalde men my, was tot het onverkogt laaten beslooten. Misschien zou men een middenweg kunnen betreeden. Zou men deeze Dubbele niet zamen kunnen brengen om eene nieuwe Boekery te vormen, of dezelve toevoegen aan Boekeryen, die, om zo te spreeken, nog in derzelver kindschheid zyn? Schoon ook in dit geval de zwaarigheid, dat men tegen den wil des Schenkers handelt, overblyve. Een Heer, die onlangs een deezer Boekeryen begiftigde, bedenkende, dat hy niets zou uitrigten als hy daar aan maakte wat 'er alreede was, verzamelde, by zyn leeven, met veel kosten en moeite, een Voorraad van zulke Boeken als hy wist dat aan deeze Boekery mangelden, en besprak 'er deezen aan. Deeze myn Brief is tot zulk eene lengte uitgeloopen, dat ik, zo voor u als voor my zelven, hier zal afbreeken, om vervolgens de pen weder op te vatten. Ik ben, enz. (De Derde Brief by eene volgende gelegenheid.) |