| |
Hilarius, of, alles om best wille.
Een Character,
(Uit het Engelsch.)
Ten vollen te vrede te weezen met het lot des Menschdoms, is het voorregt van weinigen; daar over te morren en te klaagen, is der meesten geaartheid; en by wien eene gesteltenis van te onvredenheid de overhand heeft, zal het nooit aan voedzel ontbreeken om de wydgaapendste begeerte te voldoen. Zelfs de zodanigen, die allermeest door Vergenoegdheid uitsteeken, houden wy ligt verdagt dat hunne tevredenheid eer ontstaat uit ongevoeligheid dan uit voldoening; en, ongenegen om hun te gelooven wegens het bezit eener deugd welke wy ontbreeken, zeggen wy, dat de gemaatigdheid hunner begeerten, en gebrek aan smaak om dezelve te genieten, eene Stoïcynsche ongevoeligheid hervoortbrengt, die door de Wereld misnomen wordt voor eene Wysgeerige berusting in wat 'er mag gebeuren.
Aan den anderen kant betoonen de meeste Menschen eene vuurige drift in alle hunne begeerten; zy streeven voorwaards na derzelver voorwerp met heftigheid, en zonder vermoeden van mislukking; en elke teleurstelling baart gevolglyk bitterheid en kleinmoedigheid.
| |
| |
Een middenweg tusschen de uitersten verdient, in alle gevallen, de voorkeuze; en zou deeze misschien, in dit geval, betreeden kunnen worden, indien wy altoos in aandenken hielden, dat de beste onzer genietingen onvolmaakt, en ze alle kortstondig, zyn; dat de staat des tegenwoordigen Leevens nooit bestemd was tot een staat van onafgebrooken Geluk, en dus nooit zodanig kan weezen; dat onheilen ons zullen treffen, ondanks de uiterst aangewende omzigtigheid; als mede dat de grootste maate van omzigtigheid, welke de be te onzer kan aanwenden, eene zwakke verdediging uitmaakt tegen een vyand, dien wy niet kunnen voorzien, en tegen wapenen, tot welker afweering wy geene wapenrusting hebben; des, derhalven, het goede en kwaade deezes Leevens moet aangezien worden als het onvermydelyk lot des Menschdoms; dat wy het eerste met gemaatigdheid moeten genieten, en het laatste zonder hoopelooze kleinmoedigheid draagen. - Zodanige overweegingen dikmaals voor den geest herroepen, en vergeleeken met het geen ten allen dage gebeurt binnen den kring onzer eigene waarneeming, zullen ons, ongetwyfeld, die gelykmaatigheid van Zielsgesteltenisse verschaffen, welke het waar Geluk uitmaakt, een kragt van denken geeft, en ons wapent tegen schielyk opkomende ongelukken. Deeze, in de daad, kunnen wy niet afweeren; dan het is verbaazend hoe veel de grootere rampen des Leevens verzagt en verligt kunnen worden, indien wy 'er dikwyls op denken, en dezelve gemeenzaam maaken aan onze verbeelding.
Hilarius levert een Character op van een zonderlingen stempel. Hy is de geslaagendste vyand van alle Grommers en Klaagers, en, gelyk zyn naam uitwyst, altoos Vrolyk. Hy denkt letterlyk, dat niets kwalyk kan komen, of dat Alles om 't best geschiedt. Door eene langduurige hebbelykheid om ondeugd en ongeluk gering te schatten, en door, met zekere losheid van beginzelen, aan te merken, dat het grootste kwaad ten goede werkt, heeft hilarius alles, wat in de Wereld plaats grypt, ten zynen opzigte bevredigd, schoon hy tot nog weinig bekeerelingen tot zyne gevoelens maakte. Dan zyne byzondere stellingen zullen best verstaan worden uit een voorbeeld. De Weelde deezer Eeuwe is een algemeen, en by veelen een geliefd, voorwerp van berisping; Wysgeeren. Zedeschryvers, Leeraars en Dichters, hebben 'er zich tegen vereenigd; maar tegen alles, wat zy kunnen aanvoeren, zal hilarius op den volgenden trant redenkavelen:
‘Gy klaagt over de Weelde. - Ik bid u, wat is Weelde. Wat anders, dan het draagen eener fyner Kleeding, het bezitten van kostbaarder Huisraad en verderen Toestel, dan de laagere Volksrang, die deeze dingen niet vermyden om dat zy 'er tegen, of een afschrik van, hebben; maar om dat zy ze niet kunnen koopen. En zodanige dingen noemt
| |
| |
gy Weelde, en zegt dat ze niet noodig zyn. Hier in hebt gy ongelyk. Zy zyn noodig voor lieden van allerlei Rangen. Ze zyn noodzaaklyk voor de Armen, dewyl zy zonder dezelve niet kunnen leeven; ze zyn noodzaaklyk voor de Ryken, dewyl zonder deeze het leeven hun ondraaglyk zou weezen. Ja, ze zyn noodzaaklyker voor de Armen dan voor de Ryken. Aan de eerstgemelden verschaffen zy brood in de veelvuldige werkplaatzen, waar ze vervaardigd worden; terwyl derzelver noodzaaklykheid voor de Ryken, schoon weezenlyk, een stuk van begrip en mode is. Wie maakt een van deeze verfraaijende Cieraaden over welke gy klaagt? de bezitter niet; want hy heeft geen het minste denkbeeld, hoe ze gemaakt moeten worden - Aanschouw dat Rydtuig, en overweeg hoe veele handen 'er bezig geweest zyn om het te maaken, van hout, yzer, staal, leder, schilderwerk, enz. enz. Vraag den Wagenmaaker hoe veelen Armen hy brood geeft, en hoe veelen dit zouden derven, indien men geen Koetzen behoefde? Waar door wordt het arme volk deezes Lands ondersteund, gevoed en gekleed? voornaamlyk door de Manufactuuren; en hoe veele der Manufactuuren zyn 'er, die, in den zin welken gy aan dat woord hegt, tot de Weelde behooren? Indien men Linnen, voor Neteldoek en Zyde, of Wolle, in plaats van Linnen, gebruikte, de Kanten afschafte, Yzer voor Zilver nam, en gemeen Aardewerk voor Porcelein en Glas, waarvan zou eene menigte der Inwoonderen bestaan? Neen, zekerlyk niet van uwe verstandige aanmerkingen tegen de Weelde; maar overweeg dit alles ryplyk, en gy zult het door my beweerde bevestigd vinden in elk dier Artykelen, door u als noodloos en als Weelde gewraakt.
Maar gy zult zeggen, dat de zodanigen, die alle deeze kostbaarheden bezitten, dezelve niet kunnen bekostigen, en zich in den grond helpen. - Wat betekent dit? Zy hebbén goed gedaan aan de Maatschappy in 't groot; de Guinje, welke hy niet wist te waardeeren, is gekomen in de handen van een die de waarde daar van kent. Deeze Kerssen kosten een Schelling het stuk; maar de Hovenier zal de Schellingen, welke hy 'er voor ontvangt, niet opeeten: die Tertine kost veertig Ponden Sterling; maar de Zilverfmit zal die veertig Ponden niet weggeeven voor iets, 't welk hy niet noodzaaklyk behoeft; met die som zal hy een week brood aan veertig Menschen geeven. Doch de Kooper, de Eigenaar van dit alles, is geruïneerd en met zyn Gezin in de diepste laagte gebragt? Toegestaan! - maar mogelyk tot den eigen stand waar uit hy opkwam, en tot den eigen stand waar toe hy geschikt was. Indien iemand by goed geluk of het een of ander toeval, die hoogte beklimt, waarop hy, door een geregeld gedrag, zich zelven niet kan
| |
| |
of niet wil houden, dan is het voeglyk dat hy weder daalt. Intusschen is hy een middel geweest om een groot gedeelte Gelds in voegelyke kanaalen te brengen. Het Geld is niet verlooren om dat hy het verkwist. - Hier is eene Familie van vier of vyf Persoonen bedorven, gelyk gy het noemt, en daar hebben duizenden van naarstige Lieden brood gewonnen. Het toegebragte kwaad is zeer gering; het gedaane goed zeer groot. Het Geld gaat niet in rook weg; wat een Gek laat vallen raapt de wyze Man op.
Gy vraagt my, of ik niet denk, dat een ieder binnen de paalen zyns Inkomens, met zyne leevenswyze, moet blyven? Ongetwyfeld, Indien het hem behaagt; doch het is geen onheil voor de Maatschappy, indien hy het niet doet. Welk een fraaije Wereld zouden wy hebben, indien elk binnen de grenzen van zyne Inkomsten bleef! My dunkt gy hebt dit Kleed langer dan een jaar gedraagen, uwe Schoenen zyn meer dan half zo oud, en uwe Schoengespen zyn het tweede paar, 't welk gy in uw gansche leeven gedraagen hebt. Verbeeld u nu dat het geheele Ryk op denzelfden voet leefde. Wat zou het gevolg weezen? In zulk een geval zoudt gy voor die lieden, als voor Bedelaars, moeten zorgen, die tegenwoordig voor zich zelven en hun Gezin kunnen zorgen, niet door uwe ondersteuning, maar door te werken voor die Heeren, die 'er niet op gesteld zyn om tot den draad versleetene Kleederen te draagen, en muisvaale Hoeden op 't hoofd te hebben, die het voor geen deerlyk ongeluk rekenen, een paar Gespen te breeken, en die smaak vinden in van Kleederen te verwisselen.
Gy vaart voort met te vraagen, of ik niet van oordeel ben, dat het iemands pligt in iets op te leggen, 't geen hy aan zyne Familie kan naalaaten? Elk staat het vry, of behoort het vry te staan, voor zich zelven te oordeelen wat zyn pligt is. Dat raakt my niet. Maar ik geloof vast, dat, indien elk zyne Familie geen Schelling naaliet, en buiten de verwagting van 'er één te zullen erven, 'er meer gelukkige Familien zouden gevonden worden dan wy thans zien. Want wat is het gevolg, dat iemand het in zyne magt hebbe om veel Gelds aan zyne Familie naa te laaten? In de eerste plaats, dat, indien hy wys genoeg is om dit te doen blyken, zy onverduldig haaken na het oogenblik om in 't bezit daar van te treeden; en, ten anderen, hoe wordt het besteed, wanneer het in die handen komt? - Hier zal ik my eenigermaate met u bevredigen. Wel, het wordt verspild in die eigenste Weelde waar over gy klaagt: immers de Zoons zyn alle Heertjes naar de Mode, en de Dogters van de Bon ton. Gy begrypt, derhalven, dat het, in 't einde, op 't zelfde uitkomt. Hy, die byeen schraapt, doet niets anders dan een dikke beurs vullen, om op de markt der Weelde leeg gekogt te
| |
| |
worden; en het goed, 't geen hy niet wilde doen by zyn eigen leeven, wordt naa zyn dood gedaan, op eene wyze van welke hy geen denkbeeld hadt. - Gy moogt onophoudelyk tegen Weelde uitvaaren; maar, indien gy niet kunt bewyzen dat de Wereld buiten dezelve bestaan kan, praat gy te vergeessch. Indien gy wenscht te leeven ter plaatze waar geen Weelde is, dan moogt gy, voor een tyd, u begeeven in eenen eerst opkomenden Staat, of nieuwlings gevestigde Volkplanting; even gelyk gy, naar onschuld en eenvoudigheid verlangende, die moet zoeken in de Kinderkamer. - Neen, myn Heer! Weelde moet 'er zyn: het gedrag der Dwaazen is het onderhoud der Verstandigen. Alles geschiedt om 't best!’
Dit is eene schets van den redeneertrant, waar mede hilarius de hedendaagsche Weelde verdedigt. Wy kunnen niet naalaaten gezond verstand in den grond te ontdekken, schoon het gebouw, op dien grondslag opgehaald, blyken draagt van vooroordeel en misduiding. Hilarius is geen minder Pleiter voor onderwerping en wel te vredenheid, ten aanziene van elke andere Ondeugd, Dwaasheid of Ongeluk.
Hoort hy dat een jonge Knaap, door een losbandig leeven, zyne lichaamsgesteltenis bedorven heeft, hy zegt: - ‘Wel, myn Heer! wat betekent dit? Hy was voor geene andere Vermaaken vatbaar. Hy heeft ze genooten, en zyn voorbeeld zal honderden ter waarschuwing verstrekken. Wat i hy anders dan een Slachtoffer op het Altaar der Ondervinding; een Slachtoffer voor de beledigde waardigheid der Deugd, en van 't Gezond Verstand? Dat zyne Vrienden hem beklaagen; de Maatschappy heeft niets met hem te schaffen. Gy en ik hebben niets met hem te maaken. Ja, hadt hy voortgeleefd, gy bemerkt dat hy een Vriend zou geweest zyn van die Weelde, door u zo heftig gewraakt. Maar gy zegt, is het niet droevig dat een schoone jonge Knaap zo schielyk is asgesneeden door zyn eigen onvoorzigtig gedrag Zeker is het. Maar, indien deeze jonge Knaapen zo veel in tien jaaren asdoen, als oude Knaapen in vystig kunnen doen, moeten zy zo veel schielyker gedaan werk hebben. Gy noemt dit droevig, treffend, en wat meer. Maar wie is 'er door getroffen? Wiens gelaatstrekken wyzen dien schok van verbaasdheid uit? Dit is alles beuzelpraat. Ik zou 'er niet over getroffen zyn, indien gy my verhaalde, dat al de jonge Knaapen in Engeland, in hun dertigste jaar, of daaromtrent, van ouderdom stierven. Het is niets anders dan een natuurlyk gevolg van hunne Leevenswyze. Zy ontvingen een schat van gezondheid, om 'er misschien vystig jaaren, of meer, op te teeren; en zy verkoozen denzelven in de helft van dien tyd te verkwisten. Moesten de Wetten der Natuure omgekeerd worden voor
| |
| |
u, fraaije jonge Heertjes? Moest de goedheid des Hemels strafloos bespot worden door eenigen onzer medeschepzelen, om dat ze Heertjes naar de Mode zyn? En dan, myn Heer! ziet gy dat zyne Vrienden getrossen zyn, niet om dat hy niet langer kon leeven onder het gestadig gebruik van lichaams- en zielsvergift. Hunne getrofsenheid moest plaats gegreepen hebben by zyn leeven, terwyl hy nog in den Lande der Leevenden, de plaats der Hoope, was.’
Niet min vaardig betoont zich hilarius, om de werkingen van Droefheid en Rouwe, over het verlies van waarde Vrienden of Bloedverwanten, tegen te gaan. Wordt hem verhaald, dat de Heer - zyne Vrouw verlooren heeft wier ziekte schielyk opkwam, kort duurde, en die hem zitten liet met eenige jonge Kinderen, beroofd van eene teêrhartige Moeder. - ‘En dit, myn Heer!’ voert hilarius hem te gemoet, ‘noemt gy een Ongeluk. In geene deele. Indien zy een kwaade Moeder geweest ware, dat is, een van uwe dwaaze Moeders, die Speelgoed van hunne Kinderen maaken als zy jong zyn, en 'er vervolgens Dwaazen van vormen; waar is dan hun verlies? Indien zy niet tot die zotte Moeders behoorde, zy zou het misschien geworden zyn by het opgroeijen van haar Kroost, en 'er mogelyk Mannen en Vrouwen van hebben willen maaken eer zy opgehouden hadden Jongens en Meisjes te weezen. Terwyl deeze Kinderen, misschien, nu zullen opgevoed worden door de zodanigen, die geene verkeerde toegenegenheid hebben, geschikt om het oordeel te overdwarsen. - - Mogelyk hadt de Man zyne overledene Vrouw lief, en is nu hartlyk bedroefd, Maar hoe lang zal zyne genegenheid, hoe lang zyne droefenis, duuren? Wy kunnen geene genegenheid voeden voor 't geen wy niet bezitten, en de geweldigste droefheid zal zich door haare eigene kragt wel ras verteeren. Hy zal eene andere Vrouwe trouwen, en deeze hem even zeer aanstaan. De inbeeldingvolle liefde van Jongens en Meisjes is altoos eeuwige bestendigheid: die van bejaarder Persoonen gereed over te brengen; en waarom zou het zo niet zyn? Men moge genoegen scheppen in hooplooze droefheid te koesteren; doch zeker kan er geen voordeel uit ontstaan, noch voor de dooden, noch voor de leevenden. - Nog eens - gy zegt het ongeluk is groot, om dat de Egtgenoote van den Heer - jong stierf. - Maar, waarom is dit een groot ongeluk? Doordien zy jong overleed, liet zy haar Man Weduwnaar, niet te oud om weder
te trouwen, indien hy 'er zin in hebbe: en de Kinderen, nog zeer jong zvnde, kunnen naauwlyks eene noemenswaardige droefheid hebben over iemand, die zy maar slaauw kenden - Daarenboven, hoe veele rampen is zy niet ontweeken door zo spoedig te sterven. Zy heeft misschien niet geleefd om de ge- | |
| |
negenheid van haaren Egtgenoot, de deugd en het geluk haarer Kinderen, te overleeven: zy heeft niet geleefd tot het bereiken van eenen Weduwestaat, beroofd van Vrienden, beroofd van Kinderen, beroofd van alle vertroosting. - Geloof my, myn Heer! 't is alles om best wil.’
De Staatkundige Begrippen van hilarius zyn gegrond op het zelfde Stelzel van weltevredenheid. Zyne Vrienden kunnen nooit te weeten komen tot welk eene zyde hy overhelt, of liever zy ontdekken dat hy volkomen onzydig is, dat hy geen leuze voor eenigen Aanhang, hoe genaamd, zal draagen; dezelfde onverschilligheid houdt hy omtrent hunne maatregelen. Hy hoort van Oorlog of van Vrede, van een Veldslag of een Vreugdefeest, van een Slachting of een Te Deum, van een Nederlaag of van eene Illuminatie, met dezelfde Wysgeerige bedaardheid. Niets ontzet hem, of doet hem langer aan dan een minuut; alsdan keert zyne bedaardheid weder. - Hoort hy van een verschrlklyken Brand, waar by goederen vernield werden, en Persoonen omkwamen; hy merkt den eigendom aan als een onzekere bezitting, en de omgekomenen als gelukkig verlost van alle zorg in 't vervolg: en, indien eenigen anderen grond hem ontbreekt, om hem met dat ongeval te bevredigen, dan houdt hy het daar voor, dat de Straat, waarin de Brand ontstond, zeer noodig verbreeding behoefde. - Een Schipbreuk, denkt hy, verschaft een ruim veld, om den moed, het vernuft en het geduld, onzer Zeelieden ten toon te spreiden; dat wy, zonder veelvuldige voorbeelden daar van, geene berigten zonden hebben van, noch ons bewonderen over, de verbaazende kloekmoedigheid dier Mannen, die zulke gevaaren trotseeren, in spyt eener herhaalde ondervinding; die menschlyken moed en wysbegeerte op het tref fendst betoonen, door, in de uiterste behoeste en elenden, weeken en maanden te leeven in een open Boot, misschien zonder een Kompas om hun den weg door den Oceaan te wyzen. - Over een Orkaan in de West-Indiën is hy wonder wel te vrede, zints den tegenstand geboden aan het plan om den Handel in Menschenvleesch af te schaffen. ‘Waarom,’ zegt hilarius, ‘medelyden te gevoelen met hun, die geen gevoel hebben voor anderen; die naar een
geregeld ontworpen stelzel de rampen der Menschlyke Natuur vergrooten?’ Om kort te gaan, hilarius is bestand tegen alles, wat hem zelven, of anderen, in deeze Wereld moge overkomen.
Eenigen tyd geleden viel hilarius van zyn paard, en brak zyn been. Dit toeval gaf onder zyne Vrienden stoffe om hem te beklaagen. Dan, hilarius zelve klaagde niet. ‘Waar toe,’ sprak hy, ‘al dit beklag Ik zal eenige weeken t'huis moeten blyven; doch ik ben met zo veel genoegen in myn kamer als ergens elders: myn Wondarts zal eene goede belooning
| |
| |
krygen voor zyne aan my besteede moeite; en hoe zouden, zonder dusdanige Toevallen, deeze lieden, die het beste hunner dagen, en hunne geringe middelen, besteed hebben om kundigheden op te doen, bestaan? Dit toeval heeft my ook met ernst doen denken aan de kortheid en onzekerheid des leevens - nuttige gedagten, die mogelyk in mynen geest niet zouden opgekomen weezen op eene lange en vermaaklyk afgelegde reis, welke ik nu niet heb kunnen afleggen.’
Uit een Character als dat van hilarius kan iets ontleend worden, 't geen, met de daad, hoog te schatten is; maar wy moeten op onze hoede weezen tegen iets nadeeligs, waar toe het kan strekken. Hilarius zet zyne Leer, ongetwyfeld, te verre voort; en, indien alle Menschen tot dit uiterste liepen, zou het gevolg daar van geen ander weezen, dan beginzelloosheid in Begrippen, en losbandigheid in Gedrag: rampen, om welke voort te brengen, men zeker geen nieuw Stelzel behoeft.
In het Character van hilarius mogen wy, van den anderen kant, met eerbiedige goedkeuring beschouwen de Welteviedenheid, waar mede hy de mindere rampen des Leevens verdraagt, welke niet met gelaatene onderwerping te draagen eene Zielsgesteltenis aanduidt, zo onbekwaam voor deeze Wereld, als onbereid voor eene Toekomende. Het is verbaazend, hoe veel de onheilen des Leevens vermenigvuldigd worden door bloohartigheid van aart, en de verkeerdheid van gesteltenisse. Zelfzoekende dwaasheid maakt eisch op onafgebrooken Geluk, en is steeds ontrust door beuzelingen, welke onbaatzoekende en manlyke Wysheid weet te versmaaden.
Hoewel het ons onmogelyk is tot het toppunt der gewaande Stoïcynsche Ongevoeligheid op te klimmen, is het nogthans, gelyk een groot Schryver opmerkt, ‘voor ons zeer voegelyk, te onderzoeken, hoe naby het in onze magt is, daar toe te naderen, en hoe verre wy onszelven kunnen verheffen boven den invloed der van buiten aankomende dingen, en onze Zielen in een staat van Bedaardheid te brengen: want, schoon het stoffen op eene volslaagene Onafhangelykheid belachlyk is en ydel, is, egter, eene zwakke buigzaamheid voor elken uitwendigen invloed, en eene lydelyke onderwerping aan de dwinglandy van toevallige ontrustingen, beneden de waardigheid van die Ziel, welke, hoe zeer ook bedorven of verzwakt, op eene Hemelsche herkomst mag roemen, en hoopt op eene vereeniging met oneindige Goedheid en onveranderlyke Gelukzaligheid.’ |
|