Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Ophelderingen der ontmoetinge van de koninginne van Scheba by koning Salomo: I Kon. X.(Ontleend uit bruce's Travels.)
Veele oude Schryvers hebben geloofd, dat de Koningin van Scheba, of liever Saba, eene Arabische Vorstinne geweest hebbe. Maar Saba was een byzonder Koningryk, en de Sabeërs maakten een Volk uit onderscheiden van de Ethiopiërs en Arabieren, en het is niet dan zeen onlangs dat zy ophielden een onderscheiden Volk te weezen. De Geschiedenis leert ons, dat de Sabeërs de gewoonte hadden om zich eer door eene Koninginne, dan door eenen Koning, te laaten regeeren; eene gewoonte, die nog stand houdt onder hunne Naakomelingen. Claudianus zingt:
Medis levibusque Saboeis,
Imperat hic Sexus, reginarum sub armis
Barbarioe pars magna jacet.
De Arabieren geeven voor, dat de Naam der Koninginne van Saba, die te Jerusalem kwam, belkis geweest hebbe. De Abyssiniërs heeten haar maqueda. Jesus christus noemt haar, zonder de toevoeging van eenen byzonderen Naam, de Koninginne van het Zuiden, als Hy, de waarheid deezer Gebeurtenisse staavende, zegt: De Koninginne van het Zuiden zal opstaan in het Oordeel met dit Geslachte, en hetzelve veroordeelen; want zy is gekomen van de einden der aarde, om te hooren de Wysheid van salomo; en ziet, meer dan salomo is hierGa naar voetnoot(*). De Heilige Schrife vermeldt ons geene andere byzonderheid we- | |
[pagina 94]
| |
gens de Verblyfplaats deezer Koninginne; dan het is niet waarschynlyk, dat jesus christus gezegd zou hebben, dat zy van het einde der aarde kwam, indien zy uit het nabygelegene Arabie ware opgetrokken geweest. Het Goud en de Speceryen, welke zy medebragt, waren Voortbrengzels haars Lands; en de veelvuldige redenen, welke pineda bybrengt, om te bewyzen dat zy uit Arabie kwam, dienen alleen om my te vaster te overtuigen dat zy eene Ethiopische ware, of van den Stam der Cushitische Herderen. Eene zaak, die ten bewyze strekt dat zy niet uit Arabie kwam, is, dat de Sabeësche Arabieren, of de Homeriten, die den kant van Arabie bewoonden, tegen over de Rivier Azab, door Koningen, en niet door Koninginnen, geregeerd wierden. Daarenboven toogen de Koningen der Homeriten nooit uit hun Land, en werden zy, in 't openbaar verschynende, dood gesteenigd. Zeker, een Volk, 't welk in diervoege zyne Koningen behandelde, zou niet geduld hebben, dat eene Koningin ging reizen, indien ten eenigen tyde, by toeval, eene Koningin daar het bewind mogt gevoerd hebben, 't welk nimmer het geval was. Men weet niet, of de Koninginne van Saba den Joodschen Godsdienst beleedt, dan den Heidenschen omhelsde. Het Sabeïsmus was door geheel het Oosten verspreid; en by aanhoudenheid de steen des aanstoots by de Jooden. Maar, wanneer men in aanmerking neemt de menigte Volks, 't geen steeds uit Palestina na Africa toog, en den tyd, welken deeze gemeenschap tusschen die Volken duurde, zal het niet vreemd voorkomen, dat de Koningin van Saba eene Joodinne geweest hebbe. Wanneer, tekent de Gewyde Geschiedschryver op, de Koninginne van Saba het gerugte salomos hoorde aangaande den Naame des heeren, kwam zy om hem met raatzelen te verzoeken. Hy spreekt van haar met lof, en stelt haar den Jooden ten voorbeelde voor oogen. Koning salomo bedankende, maakt deeze Koningin gewag van den Zegen des Eeuwigleevenden, voor altoos verleend aan den Zaade van Israël. Geloofd zy de heere, uwe God, die behaagen in u heeft gehad, om u op den Throon Israëls te zetten; om dat de heere Israël in eeuwigheid bemint, daarom heeft hy u tot Koning gesteld, om regt en geregtigheid te doen. Dit is de taal niet eener Heidinne; maar duidt, in tegendeel, | |
[pagina 95]
| |
iemand aan, die wel onderrigt was van de oude Geschiedenis der Jooden. Het blykt tevens, uit de Heilige Geschiedenis, dat zy zeer kundig en bedreeven was, niet in die Wysheid byzonder aan Ethiopie eigen, maar die meer byzonder tot de Jooden behoorde. Als een reden van de verre Reis door haar ondernomen, wordt opgegeeven, dat zy door eigen ondervinding zich wilde verzekeren, of salomo die hooge Wysheid bezat als het gerugt van hem verspreidde; om hem door het voorstellen van Raadzelen te beproeven; in welken tak van Geleerdheid salomo ten vollen onderweezen was door nathan. De Weetenschap der Oosterlingen, en der Koningen, die tot elkander betrekking hadden, en bovenal der Koningen van Palestina en Syrie, bestondt grootendeels in het toonen van hunne bekwaamheid in de raadzelagtige Voorstellen, welke zy elkander voorstelden: Ten blyke hier van strekke, dat joas, de Koning Israëls, tot amazia, den Koning van Juda, zondt, om te zeggen: De Distel, die op den Libanon is, zondt tot den Ceder, die op den Libanon is, om te zeggen: Geeft uwe Dogter mynen Zoone ter Vrouwe; maar het gedierte des Velds, dat op den Libanon is, ging voorby, en vertradt den Distel. Gy zegt, ziet, gy hebt de Edomiten geslaagen; daarom heeft uw hart u verheven, om te roemen: nu, blyft in uw huis: waarom zoudt gy u in het kwaade mengen, dat gy vallen zoudt, gy, en Juda met uGa naar voetnoot(*). De Jaarboeken der Abyssiniërs zyn vol byzonderheden de Reis des Koninginne van Saba na Jerusalem betreffende, en leveren deeze ten opzigte haarer Godsdienst-belydenisse een gevoelen op, 't welk tusschen beiden doorgaat, en geenzins onwaarschynlyk is. Deeze vermelden, dat deeze Vorstin eene Heidinne was toen zy van Azab uittoog; maar dat zy, verrukt door de Wysheid van salomo, tot den Joodschen Godsdienst te Jerusalem overging. Zy voegen 'er nevens, dat zy by den Koning der Hebreeuwen een Zoon kreeg, dien zy menelik noemde, en die de eerste Koning werd der Abyssiniërs. Ondertusschen, met welk eene verzekering ook deeze Jaarboeken van dit voorval spreeken, en hoe gevaarlyk het zou weezen daar aan in Abyssinie te willen twyfe- | |
[pagina 96]
| |
len, zoek ik zulks hier als geene waarheid vast te stellen; veel min nog ben ik genegen om het stellig tegen te spreeken, schoon de Bybelsche Geschiedenis des geen enkel woord rept. Het zy dan waarheid of niet. Ik verbeeld my, dat, in de omstandigheden waar in zich die Koningin ten opzigte van salomo bevondt, de Hebreeuwsche Vorst, wel verre van schroomagtig in minnaaryen te werk te gaan, en bovenal behaagen scheppende in Idumeësche en andere Vreemde Vrouwen, zeer natuurlyk zich in liefde kon toegeeven met eene Koninginne, daar belang en vriendschap haar zints lang begeerlyk maakten, en zy, van haaren kant, door eene zo verre Reistocht te onderneemen, te over was bygekomen. De Abyssiniërs, zo wel Jooden als Christenen, gelooven, dat de XLVste der Psalmen eene Voorzegging behelst van de Reize der Koninginne van Saba na Jerusalem: zy voegen 'er by, dat zy vergezeld was door eene Dogter van Koning hiram, die van Tyrus in de Hoofdstad van Palestina optoog; en beweeren, daarenboven, dat het slot diens Psalms verklaart, dat zy by salomo eenen Zoon zou hebben, die Koning zou weezen over een Heidensch Volk. Naar luid dier Jaarboeken, keerde de Koningin na Saba, of Azab, te rugge, met haaren Zoon menelik, dien zy eenige jaaren by zich hieldt, en vervolgens na zynen Vader zoudt, om door deezen onderweezen te worden. Salomo verzuimde niets wat ter opvoedinge van dien Zoon kon strekken. Menelik werd vervolgens, in den Tempel te Jerusalem, tot Koning van Ethiopie gezalfd en gekroond, en nam den naam van david aan. Menelik, vervolgens na Azab wederkeerende, bragt derwaards eene Volkplanting van Jooden mede, onder welke zich veele Leeraars van mozes Wet bevonden, in 't byzonder één uit elken Stam. Hy stelde deeze Leeraars tot Regters in zyn Ryk aan; en 't is van deezen dat de tegenwoordige Umbares, of Opperregters, afstammen, van welken 'er drie altoos den Koning vergezellen. By menelik bevondt zich ook azarias, Zoon van den Opperpriester zadok, die een Afschrift van de Wet met zich bragt, 't geen onder zyne bewaaring bleef. Azarias kreeg ook den Tytel van Nebrit, dat is Opperpriester; en, schoon het Wetboek verbrand is in de Kerk van Axum, toen in den Moorschen Oorlog het Koningryk Adel verwoest werd, is de post van aza- | |
[pagina 97]
| |
rias overgebleeven, en, gelyk men verzekert, in zyne Familie, welks Afstammelingen nog tegenwoordig Nebrits, of Priesters, der Kerke van Axum zyn. Geheel Abyssinie werd daarop tot den Joodschen Godsdienst bekeerd, en het Bewind van Kerk en Staat werd volkomen ingerigt op den voet des Kerk- en Staatsbestuurs te Jerusalem. Het laatste gebruik, 't welk de Koningin van Saba van haare magt maakte, was het vaststellen van eene Wet, die voor altoos ten regel van Throonöpvolging in haare Staaten moest dienen. Vooreerst beval zy, dat de Kroon ten allen tyde erslyk zou weezen in de Familie van salomo; ten anderen, dat, naa haar, geene Vrouwe die Kroon zou kunnen draagen, of voor Koningin verklaard worden; maar dat dezelve zou overgaan op een Manlyken Erfgenaam, hoe verre ook met uitsluiting van naderbestaande Vrouwen. Zy wilde dat deeze twee Artykelen aangemerkt zouden worden als Grondwetten haars Ryks, nooit af te schaffen, nooit te veranderen. Eindelyk stelde de Koningin vast, dat de Manlyke Erfgenaamen van het Koninglyk Huis gebragt zouden worden op eenen hoogen berg, en daar blyven tot hun dood, of tot den tyd dat de opengevallen Throon hun ter opvolging riep. De Koningin van Saba, naa deeze Wetten ingevoerd te hebben, welke zy onherroepelyk vaststelde voor haare geheele Naakomelingschap, en naa eene veertig jaarige Regering, stierf 986 jaaren vóór christus. - Haar Zoon menelik volgde haar op, en de Abyssinische Jaarboeken leeren ons, dat haare Afstammelingen tot nog den Throon bekleeden. 't Geen de waarheid deezer berigten schynt te bevestigen, is, dat dit geene nieuwe leere zy; maar steeds en eenpaarig bewaard gebleeven van den oorsprong af tot deezen dag toe; dat wil zeggen van den tyd af dat de Abyssiniërs Jooden wierden, en naa dat zy het Christendom omhelsd hebben. Wy kunnen 'er nog byvoegen, dat het getuigenis van alle Nabuurvolken, zo vrienden als vyanden, volmaakt overeenstemt met het geen de Abyssiniërs verhaalen. Het Wapen hunner Koningen is een loopende Leeuw op een rood veld; en het Opschrift, mu anbaza am nizilet salomon am negarde jude; 't welk betekent: De Leeuw uit het Geflacht van Salomo, en uit den Stam van Juda, heeft overwonnen. |
|