Berigt van twee regenboogen, ten zelfden tyde gezien te Alverstoke Hants, den 9 juny 1792. Met de uitlegging van dit verschynzel.
Door den Eerw. Mr. Sturges.
(Philosophical Transactions of the Royal Society of London, for 1793. P.I.)
By een Onweersbui, welke viel in het Zuid-oost aan de Zeekust, terwyl de Zon helder scheen, maar laag aan den Horizon in 't Noord-west, vertoonden zich twee Regenboogen van den eersten rang. Zy hadden geen zelfde middenpunt; maar raakten elkander aan één punt in het Zuidlyk gedeelte van den Horizon. Ieder deezer hadt een Regenboog van den tweeden rang, die desgelyks elkander in één punt raakten. De eerstgemelde Regenboogen waren, voor een geruimen tyd, leevendig en sterk van kleur; doch één derzelven was langer van duur en breeder dan de andere, en werd, toen de Zon bykans aan 't ondergaan was, byna een halve cirkel.
De Lugt was, ten tyde van dit Verschynzel, bedaard, en de Zee volmaakt effen. De volkomenste en langstblyvende Regenboog werd voortgebragt door het rechtstreeksche Licht der Zonne, en de andere door het teruggekaatste Licht van de Zee, die als een spiegel werkte. Deeze Regenboog, voortgebragt door straalen voortkomende uit een punt laager dan de Zon, moest, by gevolge, hooger zyn dan de andere, veroorzaakt door rechtstreeks en onteruggekaatst Licht. En, naardemaal de Oevers zodanig gelegen waren, dat ze de straalen der Zonne onderschepten in den doorgang tot de oppervlakte des waters, eer de Zon daadlyk onderging, moest de Regenboog, te wege gebragt door het wedergekaatst Licht, eer dan de andere verdwynen.