Zedelyke bedenkingen.
Ieder mensch behoort zich nauwkeurig gade te slaan, en wel in agt te nemen, opdat hy nimmer grootscher denkbeeld van zich vorme, noch door dwazen hoogmoed zich late voorstaan, grootere volmaaktheden te bezitten, dan 'er waarlyk by hem plaats hebben; want hierdoor maakt hy zich en bespottelyk en veragtelyk.
Nimmer schitteren onze daden minder, dan wanneer men dezelve met geweld wil doen schitteren. Nooit is men kleiner in het oog van anderen, dan wanneer men groot wil wezen; want hy, die zichzelven verheft, word vernederd. Nimmer begaat men meerdere en grootere dwaasheden, dan wanneer men met geweld zyne bekwaamheid wil vertoonen, en met zyn verstand pronken. Hy, die met zichzelven te veel is ingenomen, veragt doorgaans alle anderen; dan hy word ook op zyne beurt van alle anderen veragt.
De afkeer van den dood is algemeen - ieder schuwt de Grafmonarch, en beschouwt hem als den wreedaartigsten, den onverbiddelyksten, Dwingeland, als den geweldigsten, den gevreeststen, Tiran. - Wat mag dan den mensch, over 't algemeen gerekend, bewegen, zichzelven zo ligtvaardig voor hem bloot te geven. Men tart de oogenschynlykste gevaren - men ontziet gene smarten noch ongevallen - al wat, by eene bedaarde overweging, allerverschrikkelykst voorkomt, word uitgetart, en daaraan durft men zich bloot geven; en de dood nochtans komt elk verschrikkelyk, zeer gevreesd en afschuwelyk, voor. Waar van daan deze handelwyze? Waar van daan zulk eene tegenstrydigheid? - De mensch waant door zulk eene handelwys zyn geluk te bevorderen - dan 't is louteren waan, waan die hem misleid. - Zyn hoogmoed word gestreeld, en daardoor laat de mensch zich bedriegen, jammerlyk misleiden. Eene bedorven redenering doet hem de rede verzaken, en hem zyn geluk zoeken in zaken, waarin vaak zyn grootste onheil ligt opgeslooten.
Al ons zwoegen, al ons zweten, al ons arbeiden, al ons poogen - alle bejaging van wellust en vermaken, deze allen worden nimmer van ons, of van eenig mensch, gezogt - nimmer nagejaagd, dan met zulk een oogmerk, om 'er zich gelukkiger door te maken dan men is. Wy zyn van die gesteldheid, dat uiterlyke voorwerpen, welke zich opdoen voor onze zintuigen, den grootsten invloed maken op onzen geest, en hierdoor veelal onze daden regelen, en al ons gedrag bestieren. Zy maken zulk eenen indruk op het gemoed, dat zy den helen mensch overmeesteren, en onder derzelver geweld brengen. - Dan, welk eene dwaasheid, een redelyk Wezen geheel onwaardig.
C. v.d. G.