Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Proeve over het belachlyke.(Uit het Engelsch.)
Ridiculum acri
Fortius & melius magnas plerumque secat res.
horatius.
De bekende Stelling, door den Graaf van shaftesbury beweerd, dat het Belachlyke de Toetssteen is der Waarheid, heeft aanleiding gegeeven tot verscheide Geschislen van eenige aangelegenheid in de Geleerde en Zedelyke Wereld. De Schryvers, die het Gevoelen van zyne Lordschap onderschraagden, hebben, egter, gepoogd die Stelling te verzagten, derwyze, dat zy de Rede niet geheel van haare post ontzetten, om een kenmerk van Waarheid op te leveren. Zy, die zich tegen zyn Gevoelen aankantten, hebben die Stelling verder getrokken dan men met grond denken mag dat de edele Schryver meende; schoon hy zeker geen Vriend was van den Geopenbaarden Godsdienst, en eene neiging tot het wonderspreukige zo wel in zyne begrippen als in zynen styl heerschte. Ten aanziene van het Belachlyke bledt zich eene zeer noodige onderscheiding aan. 'Er is een groot verschil tusschen een Voorwerp dat men belacht, en een belachlyk Voorwerp. Het eerstgemelde verwekt enkel Gelach; het laatstgenoemde is zo wel onvoegelyk als belachenswaardig, en wordt daarom met zekere maate van veragting en afkeuring beschouwd. Een zeker Schryver, van Lord shaftesbury's Stelling spreekende, met eenigen eerbied voor de bekwaamheden van dien Graaf, merkt op, dat het geschil, eigenlyk gesprooken, niet is, of het Belachlyke de Toetssteen der Waarheid zy; maar of de Aandoening om te lachen een gepaste Toetssteen zy om belachlyke voorwerpen te | |
[pagina 50]
| |
onderscheiden van die niet belachlyk zyn. - Dit dunkt my een geschikt middel om het geval te bepaalen, en een einde te maaken aan dit lang gehangen hebbende geschil. Het Belachlyke tot den Toetssteen der Waarheid te stellen, zou, in de eerste plaats, strekken tot verwerping der Rede, welke alle Menschen, in eene genoegzaame maate, bezitten, die hun in staat stelt om de Waarheid te kennen, wanneer dezelve hun, met eene behoorelyke baarblyklykheid, wordt voorgesteld; en om 'er een Gevoel in stede te stellen, dat is de Gewaarwording van het Belachlyke, welke weinige Menschen, in vergelyking gesprooken, bezitten. 't Geen beslist moet worden door een zeker Gevoel, als, by voorbeeld, het Gevoel van het Schoone, het Verhevene, het Belachlyke, enz. kan niet tot de Rede behooren; en wy weeten, dat Gevoel, met andere woorden Smaak voor het Schoone, Verhevene, enz. aan weinigen, dan welgeoefende Verstanden, eigen is. Wanneer iemand de schoonheden van een Kunststuk bewondert, of de grootschheid in eenig tooneel der Natuure, ontstaat deeze zyne bewondering niet om dat hy daar over gedagt en geredeneerd heeft; maar enkel uit het Gevoel, 't welk hy bezit, van Schoonheid, Grootheid en Verhevenheid. En deeze Gevoelens moeten altoos de Toetssteenen zyn volgens welke hy oordeelt over alle andere voorwerpen van dien aart. Wanneer, derhalven, iemand het Gevoel voor het grootsche bezit, is het voor hem onmogelyk, zekere voorwerpen niet boven andere te stellen zonder de Rede te hulp te roepen; het is voor hem onmogelyk, het Paleis van St. James boven de Hoofdkerk van St. Paulus te zetten, of, voor een oogenblik, te veronderstellen, dat het Kasteel van Windsor, in grootheid en fraaiheid van ligging, de Towr van Londen niet overtreft. Mogt iemand hem daar in tegenspreeken, hy kan door geene aaneengeschakelde redekaveling zyne meening verdedigen. Hy kan zich alleen op een derden Persoon beroepen, die een Gevoel van Grootheid bezit, en die regels van Smaak volgt, die, hoe dikwyls ook vol van verbeelding, onze keuze in zulke zaaken regelen. Gilpin geeft een zeer uitgewerkt verslag, waarom hy eene beslissende voorkeuze verleent aan het gezigt van Goodrich-Kasteel aan de Wye; maar hy redeneert niet; hy beschryft, hy schildert met woorden, als ik my zo mag uitdrukken. Het is nuttig- | |
[pagina 51]
| |
heid alleen die ons tot redeneeren kan brengen, en nuttigheid komt in geene aanmerking als wy van schilderagtige Schoonheid of Verhevenheid spreeken. Gelyk het Gevoel van Schoonheid en Verhevenheid de eigenlyke Toetssteen is om het Schoone van het Leelyke, het Groote van het Geringe, te onderscheiden, even zo is het Gevoel van het Belachlyke de waare Toetssteen om Belachlyke Voorwerpen te onderscheiden van de ernstige en deftige. Men heeft, als eene zwaarigheid tegen de Stelling van Lord shaftesbury, aangevoerd, dat een Voorwerp, hoe ernstig ook, het voorwerp van het Belachlyke kan gemaakt worden. In zekere maate is dit waarheid; te weeten het is zo waar als dat men een stuk Gouds op den Toetssteen kan brengen; doch vervalscht metaal zal alleen dien toets niet kunnen verdraagen. Een Misdaadiger moge lachen over iets 't geen hem onvoegelyk voorkomt in het maakzel van de Galg, of over de gedaante van den Strik aan den strop die een einde aan zyn leeven zal maaken; en een Omstander moge zyn best doen om de geheele Strasoefening in 't belachlyke te brengen; doch wat is het gevolg? Heeft de Misdaadiger daar door zyne Regters overtuigd dat het ongerymd is een galg en een strop te gebruiken? Heeft hy zyne Galggenooten, die met hem staan gehangen te worden, overtuigd dat hangen een spel is? Of heeft de Omstander de andere Toekykers overgehaald om met hem dit alles te belachen? Nog ééns; homerus en virgilius heeft men in een boertigen trant overgezet, die Schryvers, door eene schryfwyze welke men Travesty, of Verkleeding, noemt, in hun zogenaamd Zondagspak gestooken, en daar door den Lach der Leezeren gaande gemaakt. Maar hebben de Characters van homerus en virgilius daar by iets in 't minste geleden? Heeft de Wereld, die zints lang deeze dus verhanselde Dichtstukken bezat, opgehouden, homerus en virgilius voor de twee grootste Dichters der Oudheid te groeten? Neen. In spyt van al het boertige, grappige, deezer Verkleedingen, Parodien, en andere poogingen van dien aart, blyven homerus en virgilius hunne eens bekomene en welgevestigde agting behouden, en zullen het blyven doen, zo lang 'er smaak voor fraaije Letteren op de Wereld plaats heeft. Wie spreekt thans van zoïlus, moevius en bavius! Dan, verder; men kan, wordt 'er in 't midden ge- | |
[pagina 52]
| |
bragt, den Godsdienst en de heiligste Verborgenheden in een Belachlyk licht voorstellen, en dit Belachlyke zou gevaarlyk weezen. Dan het is zeker den Godsdienst slegte eere betoond, als men veronderstelt, dat een Lach kan omver werpen wat op Bewys gegrond is. Om niet te spreeken van veele vrugtlooze poogingen der hedendaagsche Ongeloovigen, van de spottende schimpscheuten van een voltaire, of van een hume, kunnen wy niet naalaaten te herinneren, dat de Vyanden van het Christendom, in de vroegste Eeuwen, hunne tegenkanting met het Belachlyke aanvingenGa naar voetnoot(*). De Apostelen en onmiddelyke Leerlingen van onzen Zaligmaaker stonden der Spotternye ten doel. Dit, egter, deedt hunne zaak geen nadeel; en die Ongeloovigen van vroegeren tyde namen de toevlugt tot strenger maatregelen om het Christendom te keer te gaan, welker ongerymdheid zints lang is aangetoond. De waarheid der zaake is, dat, in alle zodanige gevallen, het Belachlyke moge aangewend worden; maar het zyn de gevallen niet, waar in het Belachlyke te passe komt. Een Man, wiens gevoelens, waar voor hy uitkomt, waar zyn, behoeft voor de aanvallen van het Belachlyke niet te schroomen; het stort bezwykend voor de Waarheid neder. Men heeft den dood belachlyk voorgesteld, in Klugten, Dichtstukjes, dien onder veelvuldige gedaanten snaaks ingevoerd; maar de vrees voor den dood laat zich door dergelyke tovermiddelen niet verdryven. | |
[pagina 53]
| |
Men mag de proef van het Belachlyke altoos neemen, en ik wil toestemmen dat het ten Toetssteen verstrekke van 't geen Belachlyk is; doch niets meer. Het Belachen kan niet meer 't geen te vooren niet belachlyk was belachlyk maaken, dan een Toetzer der Metaalen dat Metaal, 't welk voorheen zuiver was, door toetzen 't zelve verlaage. Indien, in een reeks van denkbeelden, behoorende tot een Godsdienstigen Aanhang, of eene Staatkundige Party, een derzelven niet staande gehouden kan worden tegen de kragt van het Belachen, mogen wy ons verzekerd houden dat het onverdedigbaar is, en verworpen zal worden; want het geen het Belachen niet kan wederstaan zal geen proef kunnen houden. In deezer voege was het, dat erasmus, door zyne Zamenspraaken, veel toebragt om de bedriegelykheden der Paapery en der Monniken ten toon te stellen. Dus gaf cervantes den doodsteek aan de Doolende Ridderschap. Geen van beide deeze Schryveren zette de Rede aan eene zyde; doch zy wisten dat het geen in zichzelven Belachlyk was door het Belachen best getoond kon worden zodanig te weezen. 't Is mogelyk, dat iemand van Vrygeestige beginzelen zo veel Belachlyks verspreide over de heiligste en aangelegenste Waarheden, dat het zelfs voor een oogenblik den Lach verwekke by eenen die dezelve met de daad gelooft. Maar dit zal nimmer gepaard gaan met de overtuiging van het tegendeel der geloofde Waarheden; en dus moet de oogenbliklyke zegepraal, door het Belachlyk voorstellen verwekt, als rook verdwynen. Zommige Menschen hebben zulk een rykvloeiende ader van Geestigheid, zulk een vaardig werkend gevoel van 't Belachlyke, dat zy niet schroomen alle voorwerpen, zonder onderscheid, daar mede aan te vallen; doch zyn tevens dikwyls zo onkundig, dat zy niet begrypen hoe zy hun talent zeer te onpasse gebruiken. - In het burgerlyk leeven gaat de elende niet zelden vergezeld van omstandigheden die laag en gemeen zyn, en geschikt om een Lach te verwekken by de zodanigen die 'er zich niet onmiddelyk in betrokken vinden. Om dit op het Tooneel te vermyden, gaat elende daar altoos vergezeld van pracht en grootheid; eene Koningin sterft in haar Koninginne-gewaad, en een Held valt in de armen van den dood met al de bevalligheid van een Dansmeester. | |
[pagina 54]
| |
Wanneer wy, nogthans, bevinden, dat deeze overmaat van iets in een belachlyk licht te stellen, welke zommige Menschen bezitten, niets met de daad belachlyks ontdekt hebben, worden wy overtuigd dat zy eene nederlaag leeden; eene nederlaag, die het voorwerp huns aanvals in onze gedagten hooger doet klimmen, juist om dezelfde reden als waarom wy ons verzekerd houden, dat het metaal, 't welk den toets heeft doorgestaan, volkomen zuiver is, terwyl wy blyven twyselen aan de zuiverheid van dat geen, 't welk die proeve niet heeft ondergaan. Schoon wy, derhalven, geen ander dan een laag denkbeeld kunnen vormen van het verstand en het hart eens Mans, die 'er zich op toelegt om het Belachlyke te werk te stellen omtrent voorwerpen van een heiligen aart en eeuwig aanbelang, is 'er egter niets van die poogingen te vreezen. Waarheid is die sterkte, welke noch stormenderhand, noch by verraad, kan worden ingenomen; zy zal noch voor geweld, noch voor hongersnood, bukken. Maar men zal zeggen, en, zo ik vrees, met al te veel gronds van reden, dat veelen, en inzonderheid jonge Lieden, door het Belachen, Godsdienst en Deugd verlooren hebben, en hier door alleen Ongeloovigen en Zedeloozen geworden zyn. Hoe kan het Belachlyke dan de Toetssteen der Waarheid weezen? Het Belachlyke is niet min en niet meer in dit geval de Toetssteen der Waarheid dan voorheen. Geen deezer Verleiden werden door het Belachlyke als een Toetssteen van Waarheid bewerkt. Wanneer het Belachlyke strekt om waarheid van valschheid, het voegelyke van het onvoeglyke, en het noodige van het noodlooze, te onderscheiden, moet het Overtuiging baaren. In het geval 't welk wy thans voor ons hebben veroorzaakt het alleen Schaamte. Het is geenzins ongemeen, dat jonge Lieden, by hunne intrede in de Wereld, door valsche Schaamte hunne goede Zeden vaarwel zeggen; en al het Belachlyke, by hun aangewend, is misschien niets meer dan een luid onzinnig Geschater, iets wyd en verre verschillende van het waar en rechtschaapen Belachlyke, 't welk bestaat in een voorwerp in zulk een licht te plaatzen, dat het blykt ontbloot te weezen van alle reden, van allen bewys, en dus, in zichzelve, nutloos, veragtlyk, en onvoegelyk. - Overgegeevene Ligtmissen bezitten zeldzaam het Talent van iets dus Belachlyk te maaken; maar zommigen hun- | |
[pagina 55]
| |
ner, overeenstemmende om elkander te ondersteunen in het belachen van Godsdienst en Zedelykheid, ten einde het schand- en schadelyk einde, de verleiding, te bereiken, zullen ongetwyfeld slaagen in het verwekken van die valsche Schaamte, die, zo ik dugt, veele anders braave Jongelingen aangezet heeft tot een losbandig leeven, met alle deszelfs vernielende gevolgen, zonder dat zy immer onderzoek deeden na de beginzelen. Van eenen anderen kant mag zulk een gedrag ten minsten aangemerkt worden als een misbruik van het Belachlyke, het misbruik van een der gaven der Natuure, die, ongetwyfeld, even als alle haare andere gaven, tot goede en waardige oogmerken kan aangewend worden. - Waar, by voorbeeld, ongerymde gevoelens voorgestaan worden, strydig met allen gezond verstand en rede, kan men zich, met den gelukkigsten uitslag, van het Belachlyke bedienen. Het geloof in Tover- en Spokeryen, in Starrewichelaar- en Handkykerye, en wat meer van dien aart is, strekt ten rechtschaapen voorwerp van het Belachlyke. Veele ongerymd- en onwelvoegelykheden der Kleeding zyn, door dit zelfde middel, verdreeven; en heeft het Belachlyke te meermaalen der Rede ten dienste gestaan. In deeze gevallen is 't zelve zeker een Toetssteen der Waarheid. Met dit alles moet men erkennen, dat weinigen dit wapentuig wel en met bescheidenheid weeten te behandelen; en, daar het wonden toebrengt, welke strekken om den trots te beledigen, en de driften der lydende partye te ontsteeken, moet men 'er zich niet van bedienen, dan naa het mislukken van alle andere middelen. In geen geval zou ik willen beginnen met het Belachen; dewyl ik geen welmeenend Man ooit begeer te behandelen als een Gek, of iemand die alleen verdient uitgelachen te worden. Maar, indien by dwaasheid zich onverzettelykheid paart, en deeze hem aanzet tot onvoorzigtige bedryven, mag de werking van het Belachlyke met voordeel beproefd worden; en is men daar mede zomtyds gelukkig geslaagd, wanneer alle andere middelen faalden. Het Belachlyke, gelyk ik reeds aanmerkte, heeft men beproefd omtrent alle Godsdienstige Begrippen; doch laaten wy bezien, wat hetzelve heeft afgeschaft, en wat het ons heeft overgelaaten, en wy zullen bevinden, dat het geen Godsdienstig Begrip, 't welk door kragt van goede Bewyzen kan verdedigd worden, in wanagting gebragt heeft. Wy mogen ons gerust verzekerd houden, dat, indien | |
[pagina 56]
| |
iemands begrippen omtrent eenig onderwerp welgegrond zyn, indien hy dezelven niet haastig aangenomen, maar met naauwkeurigheid onderzogt, heeft, hy voor het Belachlyke niet te vreezen hebbe. Hy mag zich schikken naar Lord shaftesbury's geestigheid, en het Belachlyke voor een Toetssteen der Waarheid houden; naardemaal hy, vooraf, de Rede gebruikt hebbende, al het Belachen kragtloos zal afstuiten. Is hy, aan den anderen kant, een oppervlakkig denker, heeft hy zich geene moeite gegeeven om de gronden van zyne gevoelens te onderzoeken, dan zal het Belachen hem de nederlaag geeven, schoon hy daar door niet overtuigd worde. Hy mag uit het strydperk treeden gelyk een bloodaart; maar de wapenen, welke hy had behooren te gebruiken, zyn niet te slegter om dat hy ze niet heeft weeten met voordeel te voeren. Naardemaal, nogthans, dit aandagtig onderzoek der beginzelen niet zo algemeen is als het behoorde te weezen; en dewyl jonge Lieden in 't byzonder, die het meest der verleidinge ten doele staan, misschien geen tyd gehad hebben om hunne denkbeelden in orde te schikken, en zich tot het verdedigen derzelven toe te rusten, is het Belachlyke voor zo verre, in verkeerde handen, een zeer gevaarlyk ding; en, zo ik vrees, menigwerf gebezigd tot de slegtste einden, om de onschuldigen en onkundigen te verbysteren, de waggelenden te doen vallen, en door valsche schaamte de anders braaven van een geregeld en deugdzaam leeven af te troonen. Wat zy te verantwoorden hebben, die dus de gave van het Belachlyke misbruiken, hoe verre hun misdryf zich uitstrekt, of wat de maate hunner strasse behoort te weezen, staat my niet te bepaalen. Dr. johnson's gevoelen over dit geschil, schoon met het myne niet geheel overeenstemmende, kan even zeer, zo niet meer, de opmerking verdienen; want het is een onderwerp, 't welk zich van verschillende zyden laat beschouwen. In zyne Leevensbeschryving van akenside, noemt hy het een nietsbeduidend geschil; hoedanig ik het geenzins aanmerk. Hy schryft: ‘De hoofdsom van alle de bewysredenen, in het lang en heftig voor- en tegenspreeken van dit nietsbeduidend geschil, kan men gemaklyk opmaaken. Indien het Belachlyke, als een Toetssteen der Waarheid, omtrent eenige zaak, wordt bygebragt, valt de vraag alleen, of zulk een belachen recht- | |
[pagina 57]
| |
maatig zy; en dit kan alleen uitgemaakt worden door het bybrengen der Waarheid, als de toets van het Belachlyke. Stelt u twee Persoonen voor vol vreeze; de een over een weezenlyk, de ander wegens een ingebeeld, gevaar; zy zullen beiden, voor eene wyle, even zeer blootgesteld zyn aan de onvermydelyke gevolgen van bloohartigheid, versmaadende berisping en belachlyke voorstelling; en de waare staat van beider geval moet bekend weezen, voor dat men konne beslissen, wiens vrees redelyk, wiens vrees belachlyk, was; wie medelyden, wie uitjouwing, verdient. Beiden zyn ze, voor een tyd, even zeer aan Belaching blootgesteld; maar beiden daarom niet even Belachlyk.’ Wy sluiten deeze Proeve met de Bedenking eens Schryvers over den Man, wiens Stelregel daar toe aanleiding gegeeven heeft: ‘Lord shaftesbury bezat eene leevendige verbeeldingskragt; doch hy werd, gelyk dit meer gebeurt, 'er zelve zomtyds door bedroogen. Hy bezat een ryke ader van geestigheid en boertery; maar hadt 'er een al te groot denkbeeld van. Het Belachlyke verwekt alsdan een voorbygaanden indruk, een vlugtig vermaak; maar 't heeft, niet op de waarheid steunende, geene duurzaame uitwerking, uitgezonderd op hun, die iets belachlyk maaken, en anderen, die nevens hun met dezelfde vooroordeelen bezwangerd zyn. Op 't eigen oogenblik, wanneer het Belachlyke blykt valsch en onbeschoft te weezen, verwekt het verontwaardiging en veragting. Het schitterend vernuft is niet magtig om valsche verbeeldingen van zaaken, en ongerymdheden, voor smaad en vergetelnisse te bewaaren. De tyd zal komen, waarin de Schriften zelfs van eenen voltaire onder dien last zullen moeten bezwyken!’ |
|