Wel Ed. Heer!
‘Geleezen hebbende, dat UW. Ed. bekend gemaakt heeft het effect, dat de Catoenpitten doen, om het zog te bevorderen, agte ik het van myn pligt, UW. Ed. van een geval, my bewust, kennisse te geeven.
Het was in 't Jaar 1760, dat ik in de Maand Augustus een brief kreeg van Mevrouw M.... gebor. D.P....., dat de zwarte Meid van Mevrouw M...., die eenige jaaren te vooren een Kind gezoogen had, door haar, in den tyd van drie dagen, weder tot eene compleete Minne gemaakt was, op deeze wyze: twee theekopjes pitten uit het West-Indisch Catoen, gebrand als Coffy, met water of bier tot een papje gekookt, en tweemaal 's daags zodanig een quantiteit ingegeeven; op den tweeden dag kwam 'er reeds zugt in de borsten, dat men liet uitzuigen, en op den derden was het Zog zo vol op als van eene jonge Kraamvrouw, het welk door den Heer Med. Dr. tronchyn volmaakt goedgekeurd wierd.
By die gelegenheid verhaalde Mevr. M ... E, dat, toen zy nog in de Indiën op Curacao was, eene Zwartin in de Kraam stierf, dat de Moeder van die Zwartin, schoon 60 Jaaren oud, en in geen 30 Jaaren gekraamd hebbende, door het gebruik dier pitten in staat gesteld is, om haar Kindskind te kunnen zoogen, en het zelve ook geheel met de Borst opgevoed heeft.
Zo UW. Ed. nader informatie deswegen wilde neemen......
My dagt, dat ik, met dit aan UW. Ed. te communiceeren, geen ondienst zoude doen; het kon tot algemeen nut verstrekken, en de Menschen aanmoedigen om 'er gerust gebruik van te maaken.
E.M.R.. de C....
gebor. B.....
Thiel, 23 Septemb.
1793.
De Ondertekenaar oordeelt zich verplicht, aan Mevrouw C. hier mede opentlyk voor haar Ed. vriendelykheid zynen dank te betuigen, zo wel om het genoegen, dat hem daar door veroorzaakt is, van in zyne verwagtinge omtrent het nut deezer Boontjes nog meer bevestigd te zyn; en ten anderen, dat ongetwyfeld hier door anderen