Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.De verbastering des Christendoms oorzaak des ongeloofs.
O utinam terris pietas antiqua rediret,
Simplexque & nondum litigiosa fides!
Religioque foret, non bella irasque fovere,
Quoe Christi lacerant, heu sine fine fine! gregem.
Cessaretque error, vanis modo ritibus illum,
Et tantum externa sedulitate coli:
Sed cordis probitas divini maxima cultus
Pars foret, & recti non simulatus amor:
Et Christum puro & sincero corde vereri,
Seque adeo tota tradere mente Deo.
Christe! ah delusis monstra quid denique poscas,
Cum tibi discipulos poscis habere fidem!
(Naar het Engelsch.)
Een van de aangelegenste gevolgen van de Verkondiging der Christlyke Leere, was de verdryving van de algemeene Duisterheid en het heerschend Bygeloof, welke, ten dien tyde, de Wereld overdekten. De grootste Characters onder het Menschdom - Mannen op welken de Geleerden van deeze dagen nog met eerbied het oog vestigen, als voorbeelden van naavolging, niet alleen in de Fraaije Kunsten, maar in alle voortreflykheden van Schryftrant en Welspreekenheid - Mannen die niet voor hunne eigene Eeuw schreeven, maar een onsterslyken Letterroem behaalden - die uitmuntende Characters vormden de onwaardigste denkbeelden van een Opperweezen, van de natuur en uitgestrektheid der Zedelyke Verpligtingen, en de verwardste begrippen van een Leeven naa dit Leeven. De Christlyke Leere bleek, in alle deeze gewigtige opzigten, een Stelzel van Godsdienstig Geloof te weezen, waardig den Godlyken Oorsprong, op welken dezelve eisch maakte - waardig de volheerlyke uitzigten, die de- | |
[pagina 2]
| |
zelve haaren Belyderen schonk. Deeze Leer verbande uit de beschaafde Wereld de ontelbaare Voorwerpen van Heidensche Aanbidding, met alle de haatlyke Plegtigheden en ergerlyke Zedenloosheden, daar uit herkomstig. Het Opperweezen werd niet langer aangemerkt als een Almagtig, Onsterflyk, Weezen, met menschlyke driften, gedreeven door menschlyke drangredenen, en, in zedelyke hoedanigheden, gelyk aan de slegtsten onder de Kinderen der Menschen; het Menschdom werd geleerd god, den éénen waaren god, te beschouwen als een zuiver en geestlyk Weezen, van welks natuur zy, wel is waar, geene evenmaatige bevatting konden vormen; doch van welks Bestaan en Eigenschappen zy de voldoenendste verzekeringen konden hebben. God werd hun voorgesteld, niet alleen als de Groote Schepper des Heelals, maar als de bestendige Regeerder en Onderhouder van alles wat bestaat; een Weezen, welks Wysheid en Magt niet meer zigtbaar waren in elk voorwerp dat ons omringt, dan zyne Goedheid en Gunste jegens alle zyne Schepzelen; dat het Menschdom uitnoodigde, om 't zelve aan te merken in het beminnelyk Character van den Algemeenen Vader, Vriend en Weldoener; die eenen byzonderen en hoogen Afgezant zondt, om aan allen de voldingendste verzekeringen te geeven omtrent Stukken, waar over de Wyssten zeer onvolkomene een duistere denkbeelden hadden - de Verzekeringen van zyne Genade en Vergeeflykheid, op de voorwaarden eener opregte Bekeering en waare Beterschap des Leevens; en de Zekerheid van eenen Toekomenden Staat, door de groote Leer van de Verryzenis uit den doode. Het Christendom stelde zodanige Leeringen voor aan redelyke Weezens als hunne aandagt en geloof verdienden. Hun werd niet langer voorgehouden, de wraak van een kwaadaartig Weezen af te bidden, of de gunste te verwerven van een grillig Weezen, door eenige pragtige en kostbaare betooningen van Godsdienstigheid - maar men leerde hun het oog op te heffen tot een Weezen van de hoogste Zuiverheid en Heiligheid, 't welk van zyne Schepzelen verwagtte de betragting van alle de Deugden, die konden strekken tot het welweezen der Maatschappye in 't algemeen - dat het geluk wilde van elk, hoofd voor hoofd, zelfs op deeze Wereld, waar zy in een Staat van Beproeving leefden - dat hun eindelyk geschikt wilde maaken tot een genot hier naamaals, niet van zinlyke | |
[pagina 3]
| |
geneugten, maar van een geluk alleen geschikt voor een redelyken en onsterflyken Geest. De Rede, in deezer voege verlicht door de uitmuntende Leerstellingen des Christendoms, heeft zedert het helder pad, haar aangeweezen, gevolgd, en, in alle de verscheidenheden van volgende naaspeuringen, de overvloedigste stoffe gevonden van Dankbaarheid voor die genavolle Bedeeling der Godlyke Gunste, het Euangelie van jesus christus, die het onsterflyk Leeven aan het licht bragt, en aan redelyke en onsterflyke Weezens drangredenen van werkzaamheid en voorwerpen van naajaaging schonk, waardig der groote einden tot welke zy geschapen waren. De Christlyke Godsdienst verleende dus de redelykste en edelste denkbeelden van het Bestaan, de Volmaaktheden, en de Voorzienigheid, van het Opperweezen - van de verpligting tot Godsvrugt en Deugd, gegrond op eene overeenkomst met den Godlyken wil, en geheiligd door de verzekering van eeuwigduurende Belooningen - en eindelyk van de natuur deezer Belooningen, ons voorgesteld, niet als een Mahomethaansch Paradys, of een verblyf vol zinnelyk genot, maar als bestaande in Genietingen, van welke geene beeldtenis, van iets menschlyks ontleend, ons het minste denkbeeld kon geeven; en waar van Kennis en Deugd, gezuiverd van alle dwaaling en onvolmaaktheid, het Gezelschap van Geesten van een hooger rang op de schaal der verstandige Schepping, en een onophoudelyk betoon der Godlyke Gunste, het voornaamste en weezenlykste gedeelte zouden uitmaaken. Deeze Godsdienst was, daarenboven, geschikt, om deszelfs weldaadigen invloed te verspreiden over de wyduitgestrekte Staaten en Gemeenebesten, niet door zich te mengen in derzelver Staatkundige schikkingen; maar door een bezef van algemeene Regtvaardigheid in te boezemen, en overal de tedere en minzaame gevoelens van Vrede en algemeene Goedwilligheid te verwekken. Nogthans heeft het den Allerhoogsten behaagd, in den loop zyner Voorzienigheid, om redenen voor den Mensch, in deezen onvolmaakten staat, onnaspeurelyk, zomtyds toe te laaten, dat de uitsteekendste zyner Giften uit. werkzels hervoortbrengen, zeer wyd verschillende van die, welke zy eigenaartig moesten baaren. In deezer voege vinden wy, dat, niet tegenstaande het Christendom de goeddaadigste Leerstellingen predikt, alle | |
[pagina 4]
| |
Menschen aanmaant om welgezind te zyn jegens elkander, om den een den ander, in alle gevallen, te behandelen gelyk zy zelve wenschen behandeld te worden; met één woord, om de deugden van onderlinge verdraagzaamheid en goedwilligheid te betragten, nogthans, in 't vervolg van tyd, die heilige en menschlievende Godsdienst het middel wierd, om de deerlykste rampen te brouwen, waar dezelve was vastgesteld. Zwakke en feilbaare Menschen maatigden zich trotslyk het voorregt van Onfeilbaarheid aan; vervolgden, met de onverzadelykste bitterheid, allen, die van hun mogten verschillen in het Geloof, of de Uitlegging van eenige Leerstellingen des Godsdiensts; vervolging strafte hun met gevangenis, verbeurtverklaaring van goederen, en ballingschap; deedt hun de uitgezogtste pynigingen aan, welke de wreedheid kon verzinnen, en den schriklyksten dood, onder allerlei moorddaadige gedaanten; ja zelfs, de eislykheden van Geestlyke wraak verder dan het graf uitstrekkende, doemden zy, met eene godvergeetene vermetelheid, de rampzalige slachtoffers hunner woede tot de eeuwige pynen! De zuivere en geestlyke natuur van deezen Hemelschen Godsdienst werd, desgelyks, bedorven, door het invoeren van de onredelykste Leerstellingen, en der bygeloovigste Bedryven, tot dat, in 't einde, de duisternis des Heidendoms andermaal de Wereld scheen te overdekken. De Gunst van het Opperweezen werd gezogt, niet door een deugdzaam en heilig Leeven, maar door het oefenen van nuttelooze gestrengheden, en het sterk aankleeven van niets beduidende plegtigheden; tot dat, ten laatsten, alle bezef van den waaren aart en uitmuntenheid des Christendoms verlooren scheen. In stede van aangemerkt te worden als een Godlyk Stelzel, strekkende om het hart en den wandel der Belyderen te regelen, en steeds tot eene hoogere volmaaktheid op te voeren; om de gebreken en onvolmaaktheden, van de menschlyke natuur onafscheidelyk, te hervormen; om zekere deugden en volmaaktheden naa te jaagen, als geschikte voorbereidingen tot het genot des hoogsten Geluks in een ander Leeven - in stede hier van, deedt men de Menschen denken, dat Godsvrugt en Deugd niets betekenden; dat het volbrengen van zekere plegtigheden genoegzaam was om de plaats van zedelyke braaf heid des harten te bekleeden; dat het pleegen der schendigste misdryven vergiffenis kon verwerven volgens zekere ge- | |
[pagina 5]
| |
maakte regelen van boetedoening; en dat een leeven, 't welk eene onafgebrooke aaneenschakeling was van de snoodste misdryven, geheel geboet kon worden door eene Godvrugtige maaking by uitersten wil over de goederen deezer wereld, welke men niet langer kon bezitten. Zodanige ongerymd- en wreedheden konden lang stand houden in eene domme Eeuwe. Maar god, die, in den onnaspeurlyken weg zyner Voorzienigheid, deeze verkeerdheden toeliet, behaagde het, ten gepasten tyde, Mannen te verwekken van groote bekwaamheden, door wier poogingen eene verbaazende, doch gedeeltlyke, Hervorming te wege gebragt werd. De Christlyke Godsdienst, goeddeels ontdaan van de byhangzels, begon zich eenigermaate te vertoonen in de oorspronglyke zuiverheid en eenvoudigheid. De Leeringen van het Christendom, de voortreflykheid van 't zelve, en de verbeterende invloed der Godsdienst-Geboden, begrypt men over 't algemeen in die Landen, waar de Hervorming stand greep; schoon 'er, naar het oordeel der verstandigsten en besten, nog veel te hervormen valt, om tot de behoorelyke Eenvoudigheid van het waare Christendom te geraaken. In veele wyduitgestrekte Landen, nogthans, als Frankryk, Spanje en Portugal, was de Godsdienst des Lands dermaate aan de Staatkunde verknogt, dat dezelve, met alle de gedrogtlyke ongerymdheden, onwrikbaar gevestigd scheen. De uitwerkzels daar van op het Volk in 't algemeen verschilden in onderscheide Landen. In Spanje en Portugal, waar de gemeenschap met andere Volken niet zo groot was, waar de Inquisitie met alle haare verschriklykheden woedde, en de kundigheden, in gevolge daar van, niet zo zeer toenamen, bleef het gros des Volks, ja ook de hoogere rangen, aan het By- en Waangeloof gehegt. - In Frankryk, in tegendeel, waar het vastgestelde Bygeloof onderschraagd werd door het eigendunkelykst Regeeringsbestuur in Europa, was het Gemeen aan 't oud Overgeloof verbonden; maar de hooger en verlichter rangen waren meestal Ongeloovigen; verwerpende het Christendom te eenemaale, als een louter bedrog, of een enkel werktuig van Staatkunde; en zommigen zelfs verzaakten allen Geloof in het Bestaan van een Opperweezen, den Schepper en Bestuurder des Heelals; met alle hoop en vrees, die ingeboezemd of verwekt kon worden door het Geloof in eenen Toekomenden Staat. | |
[pagina 6]
| |
Naar gelange ook dat het Volk meer verlicht werd in andere opzigten, nam ook het Ongeloof toe; zo dat het ten laatsten eene bekende zaak wierd, dat niet de geletterde Leeken alleen, maar zelfs veele van de voornaamste Kerklyken, of Deïsten, zo geen Atheïsten, waren. Een opmerkend beschouwer van dit alles kan niet naalaaten, by den eersten oogslag, op te merken, de heillooze gevolgen, welke, zelfs heden ten dage, ontstaan, niet alleen uit de eerste verbasteringen van den Christlyken Godsdienst, maar ook uit het steunzel, 't welk deeze verbasteringen altoos ontvangen hebben van het Staatsbestuur des Lands. Aan een verlicht verstand in Frankryk, scheen het eene van zelfs blykbaare zaak, dat de vastgestelde Bygeloovigheid des Lands, al te ongerymd, al te onredelyk, was, om eenigen eisch te kunnen hebben op eene Godlyke herkomst; dat deeze daar aan toe te kennen, in de daad, niets minder dan Godlasterlyk was; dat dezelve, als een werktuig van Staatkunde, ondersteuning mogt eischen; maar dat alle verstandigen de eerste Verkondigers als Bedriegers moesten beschouwen, en alle de eischen op Godlykheid met een stilzwygend versmaaden behandelen. Gevolgtrekkingen van deezen aart, in dat Ryk, en in de gemelde omstandigheden, waren eenigermaate natuurlykGa naar voetnoot(*). Het gevestigd Bygeloof was onbetwistbaar on- | |
[pagina 7]
| |
waardig om den minsten eisch te maaken op een Hemelschen oorsprong. Maar het besluit ging te ver. De vastgestelde Bygeloovigheid, dus redenkavelden zy, is onredelyk en ongerymd, en moet, daarom, valsch weezen; maar die vastgestelde Bygeloovigheid, voeren zy voort, is het Christendom, derhalven is het Christendom valsch. Zy bragten zich niet voor den geest, dat een Godsdienst, misvormd door alle mogelyke graaden van ongerymdheid en bygeloof, oorspronglyk geheel kon bevryd geweest zyn van deeze vernederende kenmerken. Het moest hun te binnen gekomen weezen, dat een Leer of Beginzel, waar van men misbruik gemaakt heeft, verschilt van het Beginzel zelve. Een uitsteekend Schryver zegt: ‘Ten aanziene van de Wysbegeerte, en byzonder omtrent de Scheidkunde, is de Eeuw van verborgenheid en bedrog voorby gegaan; eene redelyke en nuttige Weetenschap heeft de plaats ingenomen van gewaande voorgeefzels, ongerymde stelzels, en valsche treeken. Maar, om dat wy nu niet meer hooren van de Kunst om Metaalen te veranderen, of van het Elixer des Leevens, welke de groote voorwerpen waren der Scheidkundigen van de voorige Eeuwe, verwerpen wy daarom alles dat den naam draagt van Scheidkunde? Even zo moeten wy alles, wat den naam heeft van Godsdienst, niet versmaaden om dat wy Bygeloof en Priesterbedrog veragten.’ Met één woord, de groote misslag der Fransche Vrydenkers bestaat in 't gebrek van eene genoegzaame maate van opregtheid en onderscheidend oordeel; deeze bezittende, zouden zy opgeleid geworden zyn om te onderzoeken welke de Leerstellingen en Gebruiken des Christendoms weezenlyk waren; om naa te gaan den aart van de eischen diens Godsdiensts op een Godlyke herkomst; om op te speuren de graaden van baarblyklykheid, door de Verdedigers van denzelven bygebragt, en die te vergelyken met de tegenwerpingen der Bestryderen; en dan zouden zy bevonden hebben, dat zulk een Stelzel van | |
[pagina 8]
| |
Leere en Zedekunde, gepaard met zulk een overweegend gewigt van blykbaarheid, zo zuiver en uitmuntend van aart, en aangedrongen door zulke ontzaglyke staavingen, niet behandeld moest worden met eene voorbaarige leevendigheid van vernuft, of de oppervlakkige streeken van drogredenkunst; maar onderzogt met al den ernst en de aandagt, welke de natuur des Onderwerps, het verhevenste en belangrykste 't geen men zich kan verbeelden, vordert van elk braaf en bedagtzaam Mensch. |
|