derde waarheid van den Natuurlyken Godsdienst. VIII. Dat God aan den mensch eene wet heeft voorgeschreeven; vierde waarheid van den Natuurlyken Godsdienst. IX. Dat God de betragting van zyne wet wil beloonen, en de overtreeding derzelve wil straffen; laatste waarheid van den Natuurlyken Godsdienst. X. Dat de Natuurlyke Godsdienst zeer nuttig is. XI. Dat de Natuurlyke Godsdienst ongenoegzaam ter zaligheid, en, hier door zelfs, eene Openbaaring noodzaaklyk geworden is. XII. Dat het zeer waarschynlyk, of geloofbaar, is, dat God aan de menschen deeze Openbaaring, die voor haar noodzaaklyk was, vergund heeft; en wat deszelfs kenmerken zyn.
De Schryver is de Heer a.ph. de la rochette, Predikant by de Walsche Gemeente te Haarlem, die zich tot dus verre van dit opstel by het onderwys zyner Leerlingen pleegde te bedienen, en die hetzelve nu in het licht gegeven heeft, deels om de gewoone gebreken der Handschriften te vermyden, deels op dat ook andere Onderwyzers en verlichte Ouders hetzelve zouden kunnen gebruiken. Wy kunnen het met grond aanpryzen, daar het volledig, beknopt, en, zoo ver de aart der onderwerpen toelaat, duidelyk is; en vooral, daar de waarheden van den Natuurlyken Godsdienst anders doorgaans geheel of gedeeltelyk weggelaten worden in de Onderwyzingen, die by onderscheiden Christelyke Gemeenten in gebruik zyn; een gebrek, waar over de Schryver, in zyne Voorrede, met regt zeer ernstig klaagt.
De Vertaaling van dit Stukje is vervaardigd door g. croocq, Catechizeermeester en Krankenbezoeker te Haarlem, welke op eene plaats van de Voorrede des Schryvers, waar van de Overzetting gesproken wordt, eene aantekening geplaatst heeft, die wy hier letterlyk zullen opgeven: ‘Welkers swakte en gebreeken, ik vooraf zoo gereed erkennen, en wel zoo zeer gevoelen - als dat zy mogelyk berispt zullen worden.’ Men ziet uit deze weinige woorden reeds genoegzaam de onkunde van dezen man in de regelen onzer taal; maar daarenboven heeft zyne Vertaaling doorgaans eene styfheid en stroefheid, die de lezing van dezelve zeer onaangenaam maakt. In hoe verre nu eene vrywillige erkentenis van het gebrekkige van zynen arbeid hem ontschuldige wegens de onderneming van een' taak, waar toe hy niet geroepen was, moge de Lezer zelf beslissen.