'k Voel geen zagte handen meer.
Onopmerkzaam treed ik 't bloemtjen,
Hoe het geure en gloeije, plat:
Vogels, alles zingt rondom my,
Ik alleen zing niet, en kwyn.
Weggezonken in gedachten,
Pluk ik dikwyls blaadjens kort;
Onbedachtzaam slaat myn stokjen
Plantjens van hun wortels af;
'k Zie daarna, met spyt, de brokken
Der vernielde schoonheid aan;
'k Schaam my even, 'k zucht en zink weêr
In myn diepe stille smart.
Liefde! gy die 't hart vertedert,
Maakt gy tevens koel en norsch?
Liefde! - ja zyt ge ongelukkig,
Dan is uwe kwelling wreed.
Gelukkig, dat de kwellingen der Liefde niet altyd duuren! Gelukkig, wanneer dezelve vervangen worden door een gezegend Huwelyk, dat in staat is om alle deeze kwellingen te doen vergeeten. Mejuffrouw post schynt dit geluk ten deele gevallen te zyn; want zy zingt, bl. 56, in een schoon Stukje: aan de Noordzee, dat de Liefde haar, op Noordwyks barren grond, nu met stil genoegen doet zingen. Vervolgens verlaat zy Beekhuizen, Biljoen, den Kei- en Ossenberg; neemt afscheid van alle haare Vrienden in Gelderland; van den houten lepel in 't hermiete kluisjen; van den Sleutel tot dat mossen hutje; in 't kort van alle die geliefde voorwerpen voor Eenzaamen; om met haaren overdorp, te Noordwyk, nieuwe genoegens te smaaken; wordende deeze Gezangen der Liefde door haar Huwlykslied gesloten.
Over het geheel bevallen deeze Gezangen zeer wel, schoon 'er verscheidene regels in voorkomen, die niets meer dan prosa zyn. Eere heeft haar hart, dat het de opwellingen niet ontveinsde, en haare vrymoedigheid, dat zy zich, zonder bloozen, aan de strenge regels der Etiquette onttrokken heeft. Wy schryven dit als Mannen, schoon wy, onze Vrouwen daar over gevraagd hebbende, ten antwoord kreegen: dat al ware het zo, dat zy zo verliefd waren als Juffr. post, zy het toch niet zeggen, en nog minder schryven, zouden, Welk eene geveinsdheid!