Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWaarneemingen en Aanmerkingen, aangetekend geduurende eene Reize naar de Eilanden Teneriffe, Amsterdam, Marias Eilanden by van Diemensland, Otaheite, de Sandwich-Eilanden, Owhyhee, de Vossen-Eilanden op de Noordwestkust van America, Tinian, en van daar na Canton, in het Brigantynschip de Mercurius, onder Bevel van John Henry Cox, Schildknaap. Uitgegeeven door George Mortimer, Luitenant onder de Zeetroepen. Uit het Engelsch vertaald door J.D. Pasteur. Te Leyden by A. en J. Honkoop, 1793. In gr. 8vo. 132 bl.Een Dagverhaal eener Scheepsreize, door den Heer cox, deels uit nieuwsgierigheid, deels om den Pelteryhandel op de Noordwestkust van America te dryven, ondernomen, in February 1789 aangevangen, en tot Canton, in China, op den 1 Jan. 1790 gebragt, met eenen omweg, op welken zy de, op den Tytel vermelde, Eilanden en Kusten aandeeden. Verwonderen zich de Leezers, vraagen zy tot wat oogmerk zy zulk een omweg na de plaats hunner bestemming namen? kunnen zy niet begrypen, welke reden de Reizigers hadden om na Oonolaska te gaan. Tot antwoord berigt de Luitenant mortimer, in eene korte Voorreden; ‘dat hy niet ten vollen bewust is, welke beweegredenen Capitein cox hadde voor 't geen hy deedt; maar alleen van hem verstaan hadt, dat, naardien hy noodzaaklyk na China moest, hy liever verkoos in zyn eigen Schip de reis te doen, dan met eenen Oost-Indischvaarder; voornaamlyk om dat hy | |
[pagina 587]
| |
zeer verlangde, om de Eilanden in de Zuidzee te bezoeken, en hy was vry zeker dat de verwagting van den Heer cox geenzins groot was, dat hy, in dit jaargetyde, eenigen handel op den kust zou dryven: naardien hy wel wist, dat hy veel te laat zou komen; maar dat hy wenschte vroeg in China te zyn, om, met het volgend jaargetyde, ten behoorelyken tyde, na de Noordwestkust te stevenen.’ Wat het Dagverhaal zelve betreft, is het, gelyk alle Dagverhaalen van dien aart, opgevuld met veele scheepsbyzonder- en kleinigheden, die voor den Schryver van gewigt mogten weezen; doch by weinige Leezers iets weegen, en eer verveelen dan genoegen schenken. - Uitvoeriger berigten, dan deeze Waarneemingen en Aanmerkingen opleveren, hebben wy reeds van de Plaatzen en Kusten, waar over dezelve loopen, dat van de Maria Eilanden uitgezonderd; deeze zullen den nieuwsgierigen zeker genoegen verschaffen, en wyzen wy hem tot het Werkje zelve; dewyl de overneeming voor ons bestek te lang is. Volgens den Heer mortimer, ‘heeft deeze Reis van cox verscheide nuttige oogmerken bevorderd, en misschien in niets meer dan in het onderzoeken van het Eiland Amsterdam; want men heeft hem reeds verzekerd, dat het berigt omtrent dat Eiland, in zyne Reis vervat, eenige vermogende Kooplieden heeft aangespoord, om Schepen uit te rusten om Robben te gaan slaan, en tot de Walvischvangst in deszelfs nabuurschap; en twyfelt hy zeer weinig aan den goeden uitslag van deeze onderneeming; naardien men onderstelt dat op het nabyliggend Eiland St. Paulus ook zulk eene menigte dier Zeedieren gevonden wordt.’ Wy zulien, wat hy van dit Eiland zegt, plaatzen, 't geen ons teffens zynen schryftrant zal toonen. - ‘Den negen-en-twintigsten Mey, ten half twee uuren naa den miadag, zagen wy het Eiland Amsterdam Noordoost ten Oosten van ons, en des avonds ten half negen uuren ankerden wy, met ons beste tui-anker, aan de Oostzyde van het Eiland, op een-en-twintig vademen Water, zwart zand, omtrent eene myl van den Wal. Naardien de Mercurius, naar alle waarschynlykheid, het eerste Engelsch Schip is, dat ooit by dit Eiland geankerd is, zal het den nieuwsgierigen Leezer misschien niet onaangenaam zyn, dat ik eene byzondere | |
[pagina 588]
| |
beschryving van 't zelve geeve. Het eenigst berigt, dat ik van het Eiland Amsterdam heb kunnen bekomen, is geweest in de Uitleggingen van den Heer dalrymple van zyne Kaarten van Havenen, enz. in welke een kort uittrekzel is van eenen vlaming, eenen Hollander, die het in het Jaar 1697 bezogt heeft. Dit berigt, schoon kort, is vry naauwkeurigGa naar voetnoot(*). Den dertigsten, des morgens, voer ik met den Heer cox naar den Wal. Wy landden in een groote baai, of liever kom, welke door de omliggende bergen gevormd, en door dezelve volkomen tegen den wind beschut, wierd. Volgens vlaming was 'er geene opening uit Zee in deeze kom in zynen tyd; doch thans is 'er een eng Kanaal, door welk een bank ligt, waarop wy in 't invaaren stooteden; doch eenigen van ons Volk uit de sloep springende, trokken dezelve 'er gemaklyk over; dit kan egter niet alioos geschieden, gelyk ik zedert ondervonden heb; want met onzen Derdenwaak aan wal gaande, stooteden wy weder, en de golf met groot geweld over de bank breekende, was de boot terstond gevuld; zo dat wy haar niet dan met moeite redden konden. By ons eerste landden vonden wy het strand met zulk eene menigte van Zeehonden bedekt, dat wy genoodzaakt waren dezelve te verdryven, voor wy uit de boot kwamen; daar waren ook verscheide Zee-leeuwen, of Zee-Wolven, van een allerontzagchlykste grootte en van een verschriklyk aanzien, onder; wy maaten eenen derzelven, en bevonden hem een-en-twintig voeten lang, en ten naasten by zoo veel in den omtrek heb- | |
[pagina 589]
| |
bende. Deeze Dieren zyn vuil wit van kleur of steenkleurig, zeer onschadelyk, en zo log en lui dat zy zich niet bewoogen, als wy hen naderden, ten zy zy aangetast wierden, wanneer zy naar Zee weeken met open smoel en hunne koppen schuddende; doch zonder eenig geluid te maaken. Sommigen waren zeer moeilyk te dooden; want, schoon zy verscheiden Snaphaankogels in hunne koppen en keelen ontvangen hadden, en op verscheide plaatzen van hun lyf met halve pieken gewond waren, zo dat het bloed hun uit het lyf stroomde, vonden zy egter nog middel om in de Zee te ontsnappen; een derzelver werd, egter, met een eersten schoot en een enkelen kogel gedood; ik denk dat de kogel in de herssenen is doorgedrongen. De Zee-leeuwen gelyken veel naar Robben, in gedaante, en zyn, even als zy, met vier pooten of vinnen voorzien, van welke zy de twee agterste zomtyds opgerigt draagen, wanneer zy naar eenen staart gelyken. In de kom, die zo effen als een vyver en in het midden dertig vademen diep is, is eene groote verscheidenheid van verschillende soorten van visch, voornamelyk schoone roode baars of rots-visch, die allerlekkerst van smaak is, van welke wy verscheiden vongen, en in weinig minuuten kookten in eenige heete bronnen, welke wy digt aan den oever van de kom vonden, zoo dat men te gelyk den eenen voet in koud en den anderen in brandheet water kan zetten. Van deezen visch, op de verhaalde wyze klaar gemaakt, aten de Heer cox, ik, en verscheidene van ons Volk, en wanneer zy naderhand naar wal gezonden wierden om Robben te dooden, hadden zy zich slegts van eene vischlyn, bischuit en water, te voorzien om eenen uitmuntenden maaltyd te doen. Wy staaken den Thermometer in eene van deeze heete bronnen, en hy rees byna in een oogenblik tot honderd vyf-en-tachtig en eene halve graaden. Het geheele Eiland, dat omtrent vier mylen omtreks heeft, is met een soort van grof gras of riet bedekt, dat eene goede schuilplaats voor de Robben verleent. In het boven aangehaalde berigt van den Hollander, zegt hy, dat 'er zoet water op de toppen der bergen is; of dit waar zy of niet kan ik niet zeggen; naardien wy niet in staat waren dezelve te beklimmen, wegens hunne steilte en de lengte van het | |
[pagina 590]
| |
riet; en wy konden geene in deeze streeken vinden, die beklimbaar waren. Wy vonden, door verscheide herhaalde waarneemingen, dit Eiland te leggen op de Zuidlyke breedte van acht-en-dertig Graaden en drie-en-veertig minuuten; deszelfs lengte vonden wy te zyn, acht-en-zeventig graaden, dertien minuuten. De Thermometer stondt eens op vyf-en-veertig graaden, en, geduurende het overige van ons verblyf aldaar, van vyf-en veertig tot vier-en-vyftig graaden. De bank, op welke wy geankerd waren, strekt langs de geheele lengte van de Oostzyde van het Eiland, en krielt van zulk een overvloed van visch van verschillende soort, dat wy in den tyd van een half uur zoo veel konden vangen als voor al het Scheepsvolk, voor verscheide maaltyden, kon dienen; zy waren zoo gulzig dat het aas niet in 't water was of zy beeten toe, en dikwyls haalden wy 'er twee te gelyk op, elk van acht of negen ponden zwaarte. Toen het 's morgens vroeg eens zeer helder was, onderscheidden wy duidelyk van het halfdek het Eiland St. Paulus in het Noord-Noord-Oosten, op zeventien mylen afstandsGa naar voetnoot(*).’ Zy vonden zich eens genoodzaakt by een sterke koelte uit het Noord-Oosten het anker te kappen; welks weder zoeken en vinden voor ons te breed beschreeven wordt; dan zy kwamen 'er weder, en lieten, ter plaatze waar zy geland waren, een vlesch, met een steenhoop omringd, waarin zy een stuk perkement gedaan hadden; met den naam van het Schip, dien van deszelfs Bevelhebber, de dagtekening, enz. op hetzelve geschreeven, ten gedenkteken dat zy het bezogt hadden. ‘Wy bekwamen omtrent duizend Robbenvellen van zeer uitmuntende hoedanigheid, terwyl wy ons aan het Eiland Amsterdam ophielden, behalven verscheide vaten goede traan tot ons gebruik. Daar zou misschien goed voordeel te haalen zyn met een Schip naar het Eiland Amsterdam uit te rusten, om Robbenvellen en Olie te verzamelen. Daar zou aan den wal eene loots kunnen opgerigt worden om | |
[pagina 591]
| |
de traan van de Robben en Zee-wolven te kooken, die in overvloed en uitmuntend goed te bekomen zoude zyn. Het zou ook goed zyn, dat men zich voorzage van het noodige gereedschap om Walvisschen te vangen, naardien wy, geduurende ons verblyf aan het Eiland, eene menigte van Walvisschen zagen van de soort die men Cachelotten noemt. Het Schip zou dan na China kunnen stevenen, daar de vellen en de traan waarschynlyk eene goede markt zouden vinden. Want, schoon de Chineezen veel tegen traan hebben, scheen egter het monster, dat wy hun van Robben-traan bragten, hun zeer wel aan te staan, en zy zouden 'er ongetwyfeld eenen zeer goeden prys voor betaalen. En, in de daad, de traan, die wy bekwamen, was zeer goed, zeer helder, en hadt naauwlyks eenige reuk, zy was ten minsten geheel vry van dien garstigen stank van Walvisch-traan.’ Wy kunnen niet voorby uit dit Reisboek nog op te tekenen, dat zy op Owhyhee, het Eiland, waar de groote cook zo ongelukkig zyn leeven eindigde, van de Inboorelingen verscheide Legpenningen bekwamen, eenige als geschenken, andere door inkoopen; deeze Penningen waren hun gelaaten door de Amerikaanen, en waren uitgedeeld onder hen en het volk van de verschillende plaatzen, die door de Columbia en de Washington, twee Schepen, den Vereenigde Staaten toebehoorende, en in de Peltery Eilanden op de Noordwestkust van America behoorende, bezogt waren. Deeze Penningen, van Piauter gemaakt, hadden omtrent de grootte van een Engelsch Kroonstuk, en waren zeer net gestempeld. Aan de eene zyde met de asbeelding der beide Schepen, en een Engelsch omschrift, 't welk op deezen zin nederkwam: De Columbia en de Washington, onder het bevel van j. kendrich. Aan de andere zyde werd dit omschrist dus vervolgd: Te Boston in Noord-America uitgerust na den Stillen Oceaan; en in het midden, Door j. barrel, s. brown, c. balfinch, j. darby, c. hatch, j.m. pintard 1787. ‘Deeze Penningen schynen op die verschillende plaatzen, die de Americaanen aandeeden, gelaaten te zyn, met inzigt om de eerste Reis van dien aart te gedenken, die door hen ondernomen was, en om die den Inboorelingen in het geheugen te prenten; het welk, naar myne gedagten, eene zeer goe- | |
[pagina 592]
| |
de handelwyze is, wel waardig de naarvolging van alle toekonende Zeevaarders, die op ontdekkingsreizen mogen gezonden worden.’ |
|