Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijStukken voor de Vaderlandsche Historie, uit de Verzameling van Mr. G. van Hasselt. Tweede Deel. Te Arnhem en te Amsterdam by W. Troost en Zoon en J. allart. In gr. 8vo. 373 bl.Omtrent dit Tweede Deel deezer oude Oorspronglyke Stukken, hebben wy onze Leezers te rug te wyzen tot het Verslag van het Eerste, om hun te onderrigten wat zy daar in te wagten hebbenGa naar voetnoot(*). De oorspronglyke Stukken, in dit Deel gegeeven, betreffen Gelderland in de dagen des Hertogs van alva, van welken geessel onzes Lands, wiens Naam alleen nog schrik baart, vinden wy hier veele Brieven, als mede van gilles van berlaymont en van alva's opvolger l. de requesens; en veelen die deezen, in het verdrukken der Landzaaten, ten dienste stonden. Wien het lust van Verbeurtverklaaringen van Goederen, van het slechten van Huizen, van het doemen, blaaken, branden en moorddaadig ombrengen, te leezen, kan hier in de eigene taal der Vryheids-vyanden zelve te recht raaken. Ophelderende Aanmerkingen, omtrent Persoonen en Zaaken, treffen wy aan den voet der bladzyden aan: als by voorbeeld. ‘De Broer van gilles van berlaymont hiette lancelot, en daarom by pontanus, ladeslaus. Sligtenhorst berispt pontanus daar over in zyn XIV B. bl. 525; meenende, denkelyk om dat lancelot hem niet bekend was, dat pontanus aegidius en niet ladeslaus hadt moeten zeggen. Doch die berisping was faut, en stondt minder wel aan iemand, die carel van brimeu, [ook by p.c. hooft en e. van meteren kwalyk van brimen, en op fol. 72 vso. van bremen geschreeven,] telkens van brinen noemt, en den Griffier thomas roos, timon; die bl. 553, ten opzigte van strada en thuanus, zeide, hoc vitium tam pronomina quam nomina nostra- | |
[pagina 593]
| |
tium perperam exprimendi vel detorquendi, exteris plerisque & inter hos etiam florentissimo Scriptori thuano admoaum familiare. - Wy zullen in 't vervolg Brieven van lancelot aantreffen.’ Wegens den tyd der voorgenomene Bouwing eens Kasteels te Arnhem, treffen wy, by eenen Brieve, door den Hertog van alva, te Brussel, den 25 Mey des Jaars MDLXXI, geschreeven, deeze opheldering aan; ‘En dus dwaelt p. bor in zyn IV B. fol. 176, met voor den aenvang van dit Kasteel, het Jaer 1569, op te geeven. Het Casteel dat hy aldaer wilde maecken is ooc datelyc ontworpen door den Marquis de Vitello ende den Ingenieur Pachieco naer het fatsoen van het Antwerpsche Casteel - dan is eerst aengevangen te maecken in't naervolgende jaer van 1569. - Fam. strada geeft nog een jaar vroeger voor den opbouw van dit Kasteel op. Zie Dec. 1, Lib. VII.’ By gelegenheid des Bekendmaakings Briefs van requesens, dat hy tot Opvolger van alva benoemd was, vinden wy deeze characterschetzende oude aantekening: ‘requesens, non ut moderatiore uteretur imperio sed paulo tectius vestigiis tyrannicis Albani insisteret, propositumque urgeret a Rege Hispaniarum missus erat. Dus leezen wy in het Breve Chronicon Arctooe Partis Germanioe & Vicinarum Gentium ab anno MDLXXXI usque ad MDLXXXVII, p. 21, 22. Een Werk, 't welk wy voornaamlyk aanhaalen om daar mede onze Historieschryvers bekend te maaken. Het is een Quartyn; myne uitgave is van 1587. zonder naam of plaats, doch daar is nog eene vroegere.’ Ten aanziene van alva's gedrag naa de overgifte der Landvoogdye aan requesens en diens lot naa zyne wederkomste in Spanje, luidt eene Aantekening: ‘Alva de Landvoogdye aan requesens hebbende overgedraegen, verliet daerop daedlyk de Nederlanden niet, maer hield zich by vervolg (volgens het schryven van viglius aen joach. hopper: Ep. CCXVII) nog daer in met ongeoorlofde beschikkingen over onbegeevene Ampten op, vervroegende de dagtekeningen der Lastbrieven, tot voor den tyd dat hy 't bewind hadt nedergelegd. Zulke zaken verrigt en geene andere meer te bestellen zynde, ging hy weder na Spanje. - Edoch aldaer niet met de Ongenade van zynen Heer ten grave. - Alba ging met de ongenade van zynen Heer | |
[pagina 594]
| |
ten grave: hy hadt met een roekelooze hand in het Regaal van de Kroon getast, door onmiddelyk uit de bron der onsterflykheid te scheppen: zyn zwierige en zeer pragtige woorden uit de vertaelde Gesch. van den Afval der Vereenigde Nederlanden van de Spaansche Regeering van fred. schiller, D. I. bl. 152, maer die geen steek houden.’ Het kan niet missen of deeze Oirkonden moeten licht verspreiden op oude Gebruiken. Gegrond is, derhalven, het vertrouwen des Uitgeevers, wanneer hy by de eerste van een reeks Brieven, behoorende tot het afsterven van Vrouwe elizabeth van Brunswyk Lunenburg, Hertogin van Gelderen, in den Jaare MDLXXVI, zegt, dat een zeventiental stakken, daartoe behoorende, ‘al was het alleen om daar uit de Plegtigheden by de oude Begraafenissen te leeren kennen, en daar uit dat onderwerp, zo als het van den Heere le francq van berkhey en zyne voorgangers wierd behandeld, aan te vullen, niet ondienstig zal geoordeeld worden; nochte voor opheldering van die hoogstaatige Begraafenissen, welke by vervolg in ons Land, by voorbeeld, van die van Prins willem den I, plaats hadden.’ By een deezer Brieven ontmoeten wy eene Oudheid- en Taalkundige opheldering ten opzigte van de woorden Tortys en Toorts, welke wy ten slot deezer Aankondiging nog zullen overneemen. ‘Tortysen en Toortsen zyn zaaken van dezelve betekenisse. Toorts komt van Tortys, Tortys en Toorts heet een Fakkel; Tortys komt a torquendo, om dat het pit, het lemmet van de Fakkelen, gedraaid word. In het bovenstaande stuk en by vervolg vindt men niet te min het woord Toorts en Tortys by onderscheiding aangevoerd. Het verschil, geloov ik, en vergelyk b. huydecoper op m. stoke, III D. bl. 188, dat alleen hierin bestondt, dat de Toortsen gedraagen wierden, en dat de Tortysen, daar voor te zwaar zynde, op blakers, voormaals Schottelen genoemd, stonden. In de Arnhemsche Stadsrekening van 1440 vindt men dit woord Schottelen en Schottelekeerssen, en ik heb die plaats in myn Kronyk, bl. 23, aangevoerd. De Tortysen stonden; en daar van daan Stallicht, dat is Stand-Staand-licht. Zie huydecop. hier boven, kiliaan en my aldaar. Zy stonden te Arnhem by een aanzienlvk Steekspel, 't geen in 1441 aan een Utrechts in veele opzichten ten voorbeeld strekte, (k. | |
[pagina 595]
| |
burman's Utr. Jaarb.,) en op die wyse waren ook by 't Gevegt van den Bon Chevalier Messire jacques de lalain, dat hy met den Siciliaan jean de boni face hieldt, Torches allumées. Zie george chastellain, Chap. XXVIII. - Over het gebruik van het draagen der Toortsen wordt in de Aenmerk. op het V D. van de Vaderl. Hist. bl. 47, in een noot, gehandeld.’ |
|