van zodanige Geschriften, die de byzondere denkwyze van hunne opstellers, omtrend dien Man en zyne daaden, kenmerken. De Redenaar, of Opsteller deezer Nagedachtenis, behoort tot de zulken, die met den Heere hooft, in denkwyze, overeenstemmen, en, als zodanig, bekent hy, met een neergeslagen oog: ‘overtuigd te zyn, van in lang dat geen niet gezegd te hebben wat zyn hart gevoelde, en eenen Man, zo als hooft was, door zyne gevoelens en daaden, wel waardig ware.’ Na eene korte Inleiding, maakt hy eenige melding van sommige beroemde Mannen, welken het geslacht van hooft heeft opgeleverd; als van jan corneliszoon hooft, in 1579 Schepen, en veele jaaren Kolonel, van Amsteldam; van cornelis pieterszoon hooft, in den Jaare 1585 Raad van dezelfde Stad; ook door andere Redevoeringen genoeg bekend; van den beroemden Geschiedschryver en Dichter, pieter corneliszoon hooft, Drost van Muiden; van hendrik hooft, in 1672, Burgemeester van Amsteldam, en mede bewerker van den Vrede, in 1678; van gerrit hooft, bekend door zyne onderhandelingen met den Graave d'avaux, en de beschuldigingen van Prins willem de Derde, hem aangewreeven; en eindelyk van daniel hooft, Vader van den onlangs overleden Burgemeester, over wien deeze Lykreden gehouden is, zynde in 1709 Schepen, in 1718 Raad, en in 1737 Burgemeester van Amsteldam, geworden.
Op bl. 18, begint de Redenaar eigenlyk van henrik hooft danielsz. te spreeken. Den 23sten Juny 1716 geboren zynde, zag men hem, in den Jaare 1738, den post van Commissaris; in 1744 dien van Schepen; in 1776, dien van Raad ter Admiraliteit; en zedert, tot den eersten December 1787, dien van Burgemeester, waarneemen. Hy bleef nog ruim een half jaar, na de omwending, zyne wooning in Amsterdam houden. Meermaalen ontstonden 'er beweegingen voor zyn huis; en of dit, of wel iet anders hem daartoe bewoogen hebbe; op den 13den van Grasmaand, des volgenden Jaars 1788, vertrok hy uit het midden zyner Stadgenooten; vertrok te scheep naar Honfleur, eene Fransche Zeehaven, en van daar naar Parys. Omstreeks een half jaar hield hy zich, naderhand, te St. Omer op, waarna hy weder naar het Vaderland te rug trok; en in de Provintie Overyssel, te Zwol, in het huis van den Vaderlander palland van zuithem, zynen intrek nam. Na eenigen tyd aldaar vertoefd te hebben, keerde hy tot zyn geliefd Buitenverblyf, de Stolp genaamd, aan de Hakkelaarsbrug, by Muiderberg, te rug. Waarna hy, zeven of agt weeken geleden, zyne laatste verblysplaatse hield, op het Buitengoed van (zyne Zuster,) Mevrouw valkenier (Valkenheining genaamd,) by Loenersloot; aldaar zynde, overviel hem een verval van levenskragten, het welk, gevoegd by veele jichtstoffen, den Grysaart zodanig martelden, dat hy, op die Plaats, op den laatsten Augustus deezes jaars,