| |
Nagelaten Leerredenen van G.J. Zollikofer, Predikant der Euangelisch - Hervormde Gemeente te Leipzig. In het Nederduitsch vertaald. Zevende Stuk. Te Amsterdam, by de Erven P. Meijer en G. Warnars, 1794. In gr. 8vo. 315 bl.
't Is uit een beginzel van overtuiginge van de nuttigheid der Leerredenen van den godvrugtigen zollikofer, dat wy ons haasten, deezen bondel, ten vervolge dienende op voorgaande Verzamelingen, onzen Leezeren aan te kondigen. Meer dan eens, by voorgaande gelegenheden, ons gevoelen, omtrent de wyze der behandelinge van den welspreekenden Leeraar, gemeld hebbende, zullen wy het gezegde niet herhaalen. Zollikofer blyft volmaakt gelyk aan zich zelven. De zulken, derhalven, welke de vroeger afgegeevene Leerredenen met stigting hebben geleezen, zullen hier het zelfde voordeel kunnen behaalen. Elf Leerredenen zyn in
| |
| |
dit zevende Stuk vervat. De volgende zyn daarvan de onderwerpen. De dwaasheid - de schandelykheid - en de rampzaligheid van een zondig leven; de wysheid van een vroom en deugdzaam leven, de schoonheid en eerwaardigheid eener Christelyke denk- en levenswyze; de zaligheid eener deugdzaame en Christely'e denk- en levenswyze; over de valsche schaamte; over den agterklap; de voorbereiding tot den dood; het heilig Avondmaal eene opwekking van zuiverer, verhevener deugd en vroomheid; verantwoording van ons Christendom.
Uit zulk eenen voorraad van belangryke onderwerpen iets ter proeve willende geeven, belemmert ons, niet weinig, het doen van eene keuze. Deeze bepaalt zich tot het voordraagen van den hoofdzaaklyken inhoud des Vertoogs over de valsche Schaamte; de kenmerken van welke hier aldus worden voorgedraagen. Als een eerste kenmerk daar van vinden wy aangeweezen, ‘dat men zich over zyne natuurelyke bepaaldheid schaamt, dat is te zeggen, dat men zich schaamt, om dat men in veele zaaken onkundig, tot veele zaaken onvermogend en onbekwaam is, en in veele zaaken dwaalt en misslagen begaat.’ - Geen schepzel, geen mensch, kan alles weeten, alles doen, overal werken. Elk mensch heeft, door zyne byzondere omstandigheden, zyne byzondere beperkingen; uit hoofde van welke hy veele dingen niet kan weeten, niet moet willen, niet kunnen doen. ‘Wien het derhalven moeite kost, om te zeggen: dat weet ik niet, dat verstaa ik niet, dat kan ik niet, hier heb ik gedwaald, daar heb ik een misslag begaan, daarin heb ik onrecht gehad; wie denkt, zich door zulk eene belydenis te vernederen, die schaamt zich over zyne natuurelyke begrensdheid, die schaamt zich daar over, dat hy een mensch is.’ Het gevolg hier van is, dat men ‘oordeelt over zaaken, waarvan men geene kennis heeft, beslist zonder gronden, verdedigt uit trotsche eigenzinnigheid de ongerymdste gevoelens en stellingen, en bewimpelt zyne onkunde met woorden, die niets betekenen.’
Het is verder valsche Schaamte, ‘als men zich over eene onschuldige armoede en geringheid schaamt.’ Schaamen mogen en moeten zy zich, die door vadzigheid, of door verkwisting, tot een laagen staat zyn vervallen. ‘Maar geheel anders is het met den zulken gelegen, die buiten zyne schuld, die, niettegenstaande een vlytig,
| |
| |
geregeld, deugdzaam gedrag, arm en gering is; die het enkel deswegen is, om dat hem zyne opvoeding, zyne uiterlyke omstandigheden, zyne verbintenissen met andere menschen, en zo veele andere dingen, die niet van ons ashangen, niet gunstig geweest zyn, of ook, om dat hy te edel dacht, te veel naar zyn geweeten luisterde, om zich te willen bedienen van zekere niet volstrekt onschuldige middelen om zich te verryken. - Niet deeze armoede, niet deeze geringe stand, maar het valsche oordeel, dat wy over beiden vellen, vernedert en schandvlekt ons werkelyk.’ Van hier, dat de armen, ondanks hunnen stand, hunne waarde, als menschen, moeten blyven gevoelen; nimmer hunne geringheid, door vermomming of kunstgreepen, te verbergen; noch zich voor de ryken en grooten, enkel om dat zy ryk en groot zyn, te vernederen. Den eerbied, aan hunnen hoogen stand verschuldigd, mogen zy dezelven bewyzen, doch nooit moeten zy vergeeten, dat de ryken huns gelyken, hunne broeders zyn.
Een verder kenmerk der valsche Schaamte is, ‘als men zich over natuurelyke, buiten onze schuld veroorzaakte, lichaamelyke zwakheden, gebreken, ongesteldheden, ziekten,’ en een vierde, ‘als men zich over gegronde, maar niet algemeen aangenomene kundigheden, gevoelens en beginsels schaamt. - Kan het den mensch tot eere strekken, dat hy een vuige slaaf, dat hy in de Maatschappy der dwaazen een dwaas, is? Moet niet de wyze zelf denken, zelf onderzoeken, zelf tusschen het goede en het kwaade eene keus doen, en zich houden aan 't geen hy door nadenken en onderzoeken voor waar en goed erkend heeft, hoe zeldzaam zulks ook schyne, hoe weinigen het daarvoor ook erkennen mogten? - Oordeelt niet zonder toereikende kennis van zaaken, - vergelykt alles met 't geen de reden en de H. Schrift u leeren, zoekt in alle opzigten verzekerd te zyn van uw geloof; maar als gy dat gedaan hebt en doet, en gy hebt veele zaaken anders leeren inzien en beoordeelen dan gemeenlyk geschiedt, en gy hebt beginsels en leefregels omhelsd, die van de minsten aangenomen en gevolgd worden; dan moogt gy wel niet met uwe betere inzigten praalen, maar even zo min behoeft gy u over dezelve te schaamen, even zo min behoeft gy strydig met de- | |
| |
zelve te spreeken, of te handelen, uit vrees van door anderen gelaakt te worden.’
Valsche Schaamte is het, wyders, ‘als men zich daarover schaamt, dat men een beter, ingetogener, stiller leven leidt, dan de meeste menschen leiden.’ 't Is deeze soort van schaamte, die niet zelden den mensch verleidt, om zich voor slechter uit te geeven, dan hy is, zich gebreken toe te schryven, die hy niet bezit, goede bedryven te ontkennen, die hy heeft gedaan, en zich kwaade bedryven te laaten aanleunen, die hy niet gepleegd heeft. ‘Zo schaamt zich dikwyls de deugdzaame maar bloode Jongeling over zyne onschuld, dat kostbaare kleinood, en brengt of laat zyne minder deugdzaame makkers in den waan, dat hy dezelve, even als zy, door buitenspoorigheden verbeurd heeft. Zo schroomt dikwyls de oprechte, maar vreesachtige, Christen, om zynen Christelyken denktrant in al zyne uitgestrektheid, en in al zyne kracht, aan den dag te leggen, en der waereld te doen weeten, dat hy somwylen afstand doet van zyn recht; dat hy uit liefde tot den vrede en de eendracht vrywillig sommige hem toekoomende voordeelen vaarwel zegt; dat hy alle wraakzucht uit zyn hart verbannen heeft; dat hy zyne vyanden werkelyk lief heeft. Maar wat is hier van de reden? Hy weet, dat deeze edele gevoelens, deeze grootmoedige daaden, van veele menschen voor zwakheid, voor ongevoeligheid, voor gebrek aan moed en hart uitgekreeten worden;’ om welker berisping te ontgaan, hy deezen Christelyken denktrant, dit Christelyk gedrag, verbergt.
Valsche Schaamte is het, eindelyk, ‘als men zich schaamt over godsdienstige gesprekken, over zulke gesprekken, die God, den godsdienst, het Christendom, de zedelykheid ten onderwerp hebben.’ Vry algemeen is deeze soort van schaamte. ‘Men vindt gewisselyk veele huichelaars in de waereld, die zich door schynheiligheid verachtelyk maaken; menschen, die eene geheel eigene taal voeren, die alle gesprekken over onverschillige, of het dagelyksche, burgerlyke en huisselyke, leven betreffende zaaken verachten en verwerpen, die alle, ook de onschuldigste boert verdoemen, die ten rechten en ten onrechten tyde over enkel geestelyke, zedelyke, hemelsche zaaken, en wel meestäl op eenen geheel byzonderen, of droevigen en zwaarmoedigen, of beuzelenden
| |
| |
en met de waardigheid der zaaken niet onvereenkomenden toon spreeken, en die dan toch niet beter, misschien zelfs erger, denken en handelen, dan de geenen, die deeze gedaante van godzaligheid niet hebben. Dit heeft de godsdienstige gesprekken, zelfs by welgezinde menschen, in een kwaaden reuk gebragt. Dit heeft veelen versterkt in het geheel valsche vooroordeel, alsof vroomheid en vrolykheid, ernst en opgeruimdheid, niet met elkander bestaanbaar waren. Dit brengt menigen braaven Dienaar van god en jesus christus eenigermaate in verlegenheid, als het gezellige gesprek over zaaken van den godsdienst loopt. Hy zou 'er gaarne deel in neemen, gaarne zyne godsdienstige kundigheden uitbreiden, gaarne in zyne goede, Christelyke gevoelens versterkt worden, gaarne geestelyk leven mededeelen en ontvangen. Maar hy vreest voor een' huichelaar, voor een' schynheiligen, of althans voor een' mensch gehouden te worden, die de groote waereld en den goeden smaak niet kent. Dit is valsche, strafwaardige schaamte. - Tracht wel niet zulke godsdienstige gesprekken op te dringen, niet by ongevoeglyke gelegenheden op de baan te brengen, niet tegen de verkiezing van het gezelschap te vervolgen, niet door droevigen ernst of door eenen gemaakten, al te deftigen toon lastig en verdacht te maaken! Maar schaamt u niet, om dezelve by geschikte aanleidingen op eene ongedwongene, bescheidene, vrye wyze, met blymoedigheid op de baan te brengen, of levendig te houden. En laat dan uwen mond overvloeijen van dat geen, waar van uw hart vol is. Laat de bescheidenheid en de liefde alle uwe beoordeelingen en gesprekken bepaalen en bezielen. Werpt u niet tot leeraars op, maar leert gemeenschappelyk met elkanderen. Laat godsdienst en deugd geen duisternis en schrik, maar licht, vrolykheid en vreugde, rondom u verspreiden. Dit is pligtelyk; dit is verkwikking en voedsel voor weldenkende menschen; en dit kan u onmogelyk tot schande gedyen; het moet u by alle
wyzen en braaven tot eer strekken.’ |
|