Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 512]
| |
Characters en Levensschetsen van merkwaardige ter dood veroordeelde Persoonen Uit het Hoogduitsch. Eerste Deel. Te Campen, by J F. Nieman, 1794. Behalven het Voorberigt, 170 bladz. In gr. 8vo.Characters en Levensschetsen van merkwaardige ter dood veroordeelde Persoonen leveren doorgaans eene zeer onderhoudende, en, wanneer zy wel geschreven zyn, eene zeer nuttige, lectuur op. Vooreerst toch, wy lezen gaarne alles, wat ons verwondering baart, en het is niet te lochenen, dat de buitengewoone sterkte van geest, en de zeldzaame trap van doorslepenheid, die wy meestal in groote booswigten aantreffen, onze ziel met eene verwondering vervullen, die volmaakt van hetzelfde zoort is, als die, waar mede wy alle verhevene voorwerpen, het zy in de natuurlyke of in de zedelyke waereld, beschouwen. Ja! blair heeft zelfs niet ten onregte de uitspoorigheden van buitengewoone menschen tot het zedelyk verhevene gebragt, voor zo verre die uitspoorigheden eene zeldzaame en verwonderenswaardige kracht van geest onderstellen. ‘Werkingen van eene meer dan gemeene Deugd, (zegt hy,) zyn wel de gewoonlykste en vruchtbaarste bronnen van het Zedelyk Verhevene. Doch dit belet niet, dat wy ook somtyds in gevallen, waarin de Deugd in 't geheel geen deel heest - aan het karakter niet eenen merkelyken trap van grootheid zouden toekennen, zo dra in de gezindheden of daaden eene buitengewoone maate van kracht of sterkte van geest doorstraalt. Een bewys hiervan is de verwondering, welke wy den doorluchtigen Roover, of den dapperen Muiter, niet kunnen onttrekken, hoe verre wy ook immer vervreemd zyn, van derzelver gedrag, op zich zelven beschouwd, goed te keurenGa naar voetnoot(*).’ Daarenboven, hoe veele nuttigheden kunnen wy, en voor onze vorderingen in de Menschkunde, en voor de bestiering van ons eigen hart, trekken uit de beschouwing van den aart en het gedrag van merkwaardige ter dood veroordeelde Persoonen, het zy dezelven onschuldig of schuldig hun yzelyk lot ondergingen. In het eerste geval levert het bestaan van de Rigters, in het tweede dat van de veroordeelden zelven, stoffe op tot een aantal allernuttigste aanmerkingen. Wy zien de bron en de langzaame of meer snelle voortgangen der yzelykste ondeugden in de harten der menschen; wy leeren den verbaazenden invloed van een aantal zeer geringe omstandigheden op de wending van hunne characters kennen; wy bevroeden, hoe gemakkelyk zommigen, waar uit | |
[pagina 513]
| |
nu de afschuwlykste booswigten gegroeid zyn, by een weinig andere rigting, in de vorming hunner jeugd, of by andere omstandigheden, als waarin zy nu geplaatst waren, de edelste menschen hadden kunnen worden; wy trekken daaruit de heilzaamste vermaaningen voor ons zelven, die voor de opvoeding van ons kroost, en voor de leiding onzer eigene wilsneigingen, de beste vruchten voortbrengen kunnen; en, terwyl wy nimmer met trotsche verachting, maar altyd met een gegrond medelyden, de verste afwykingen onzer ongelukkige medemenschen van het spoor der deugd beschouwen, worden wy behoedzaam op ons eigen gedrag, en poogen dagelyks toe te zien, dat ook wy niet vallen. 'Er is ondertusschen van dit zoort van characterschetsen in onze taal nog weinig voorhanden. Men heeft eenige van de voortreflyke Uittrekzeis uit crimineele Acten en Geschiedenissen, die in meiszner's Skizzen gevonden worden, vertaald; en onlangs lazen wy, met zeer veel genoegen, in het Mengelwerk van de Vaderlandsche bibliotheekGa naar voetnoot(*), een Stukje, dat hier toe behoort, en dat tot veele belangryke aanmerkingen aanleiding geeft, getiteld: de Zonderlinge Roover, overgenomen uit gorani's Memoires Secrets des Cours, des Gouvernemens, & des Moeurs des Principaux Etats d'Italie. Maar een geheel Werk, opzertelyk ingerigt tot eene verzamelplaats van zulke schetzen, misten wy nog. Het was dus een zeer goede keus van den Boekverkooper Nieman, dat hy zoodanig een Werk, als een eersteling zyner drukpers, gelyk hy in de zeer bescheiden Voorreden voor hetzelve zegt, aan zyne Landgenooten aanbieden wilde; en wy wenschen en verwachten, dat deeze eersteling gunstig genoeg zal ontvangen worden, om hem in zyn nieuwbegonnen Werk aan te moedigen. Dit Eerste Deetje bevat zes Stukken. Het eerste van dezelven is overgenomen uit pockels Denkwürdigkeiten zur bereicherung der Erfahrungseelenlehre und Characterkunde, Erster sammlung, Halle 1794; het laatste uit gruners Almanach fur Artze und Nichtartze, voor het Jaar 1782; en de vier overigen uit de Biographien hingerichteter Personen, die sich durch ihre hohe würde, gelehrsamkeit, Verbrechen, Unschüld oder Martern auszeichneten, uitgegeven te Neurenberg, 1790 - 1792, 3 Deelen, in 8vo. Wy zullen den inhoud kordyk opgeven: I. Johan heinrich julius rutger dt, een monster van menschelyk bederf - uit gierigheid: in het Jaar 1775 geradbraakt. Dezelfde man, van wien lavater, in zyne Physiognomische FragmentenGa naar voetnoot†), spreekt. Hy pleegde, waarschynlyk, uit aandrift van de eigen gierigheid, die de hoofdtrek van zyn cha- | |
[pagina 514]
| |
racter was, nog meer moorden, die niet bekend geworden zyn. Maar de twee, die hy in het Gerigt bekende, waren die van zyne Dienstmaagd, met welke hy eerst een ongeoorloflyke verkeering had gehouden, en welke hy naderhand, toen hy met een ander Meisje in den Echt zou treden, liever van kant helpen wilde, dan door een gering geld afkopen, en tot zwygen brengen: en die van zyne Huisvrouw, tegen welke hy, reeds kort na hun Huwelyk, een haat opvattede, om dat haar bruidschat niet aan zyne verwachting beandwoordde; en welke hy ten laatsten ombragt, om dat zy niet zo kaarig was, als hy, en om dat zy een paar nieuwe vensters in haar kamer, en een nieuw kleed voor een bruiloft, hebben wilde. II. Zuirinus kuhlmann, een Dweeper en gewaande Propheet, die, na overal, ook in Holland, rondgezworven te hebben, eindelyk in 1689, benevens koenraad nordermann, te Moscou, waar men niet verlicht genoeg was om zulke menschen in een Gekkenhuis op te sluiten, in plaats van ze te straffen, levendig verbrand werdGa naar voetnoot(*). III. Paul hector mair, Raadsdienaar, Stads- en Proviantkassier te Augsburg, een man, die in het begin zeer getrouw in zyne ambten was, maar naderhand, eerst door in den Smalcaldischen oorlog een weinig in zyne rekeningen te rug te raaken, en vervolgens door zyne prachtige en wellustige levenswyze, verleid werd, om zich aan Stads zaaken te vergrypen; die dit lange jaaren achtereen deed, zonder ontdekt te worden; maar eindelyk in 1579 betrapt, en met de koorde gestraft werd. IV. Nickel list, berucht Roover, die, na zich, jaaren achter een, aan verscheiden Diefstallen en Kerkrooveryen schuldig gemaakt te hebben, in Maart 1699, te Zelle, ter dood veroordeeld is. V. Urbanus grandier, Predikheer van S. Pierre du Marche, te Loudun, in de Provincie Poitou, en Domheer van het heilige Kruiskapittel aldaar, Vriend van den beroemden scaevola sammarthanus, door den haat van monniken, die zoo goed niet prediken konden als hy, van tovery beschuldigd, en, door de bewerking van richelieu, wiens trotschheid hy beledigd had, in het jaar 634 te Loudun onschuldig verbrand: eene geschiedenis, die aan den nadenkenden lezer duidelyk doet zien, welke eigenlyk de opklaaring y die voor eene natie wenschelyk is; en welke eene maate van de heilloosste onkunde en zwartste ondeugd gepaard kan gaan met de blinkendste vertooning van een' synen smaak voor de schoone kunsten. ‘Dit | |
[pagina 515]
| |
tooneel’ (zegt de Schryver, met regt, aan het einde van dit verhaal) ‘het welk de kenmerken der duistere eeuwen van barbaarschheid en blindheid oplevert, viel voor in het zo uitmuntende en zo geroemde tydsgewricht van Frankryk, het tydsgewricht der fraaije geesten en der geniën, het welk een corneille, molier en la fontaine, zag ontstaan; en de bewerker hiervan was die beroemde Kardinaal, die zich de eer van eenen beschermer van opklaaring en konsten toeëigende, en wien de stoute Fransche Academie voor haaren stichter erkent. Arme MenschheidGa naar voetnoot(*)!’ VI. Johann nicolaus goldschmidt, een Koehoeder te Eichelborn niet ver van Weimar, om het pleegen van twee moorden, en het eeten van menschenvleesch, den 24sten July 772, te Berka aan den Ilm geradbraakt, By het verhaal dezer zonderlinge geschiedenis is eene Verhandeling van gruner over het eeten van menschenvleesch gevoegd, waarin deze stof wel niet is uitgeput, maar toch menige goede aanmerking over dezelve gevonden wordt. Men zal uit deze korte opgave zien, dat de geschiedenis der meeste persoonen althands, waar van wy hier charactersof levens-schetzen vinden, vry belangryk is, en dat dus de keuze van den Vertaaler over het algemeen goedkeuring verdient. Zyne Overzetting is ook vry goed, doch by het ééne stuk ongelyk beter, dan by het andere. Hier en daar hebben wy Hoogduitsche woorden, die in onze taal volstrekt onbekend zyn, en Hoogduitsche spreekwyzen en woordvoegingen, waargenomen, die wy in het vervolg gaarne vermyd zagen: zoo als bl. 44 in vooruit, bl. 108 beenkleederen, bl. 150 en 156 jagttoorn, enz. Wy zouden hier ook onder rekenen doort voor daar (Hoogd. dort) bl 42, maar waarschynlyk heeft de Vertaaler daar opzettelyk de oude beryming van het lied, waaruit aldaar een couplet aangehaald wordt, gevolgd. - Op bl. 133 vindt men een zwaare drukfout. 'Er staat d sorbonne, even als of 'er van een' Schryver van dien naam gesprooken werd, in plaats van de Sorbonne. Wat de wyze betreft waar op de geschiedenissen verhaald zyn, de eerste en de laatste is door de Schryvers zelven, of doorvlochten met aanmerkingen, of verrykt met byvoegzels, die dezelven regt nuttig maaken, en bevorderlyk ter bereiking van die oogmerken, waar toe wy zeiden, dat zulke verhaalen gebruikt kunnen worden. Van de vier overigen kunnen wy dit getuigenis niet geven. Zy zyn weinig meer dan drooge verhaalen, waar by de Leezer zelf al het leerzaame voor zich overdenken moet, zonder dat hy hierin eenige hulp van den | |
[pagina 516]
| |
Schryver erlangt: en menigmaal ontbreekt het hem zelfs aan genoegzaame kennis van omstandigheden, om zyne overdenkingen met vrucht te laaten werken. De Vertaaler heeft dit gebrek eenigermaate poogen te vergoeden, door by zommige dezer Verhaalen zeer nuttige Aanmerkingen te voegen. Wy zullen hiervan nog een paar Proeven aan onze Leezers mededeelen, en daar mede dit Uittrekzel besluiten. Zie hier een paar van de Aanmerkingen, by de Levensschets van p.h. mair gevoegd: ‘Mair's Byzit was van eene andere godsdienstige gezindheid als hy, en hy, de bedrieger, de hoereerder, de echtbreeker, drong by de deelgenoote zyner ondeugden nog aan op het veranderen van haare godsdienstige gevoelens, en het aannemen van de zynen. Zouderling verschynzel voorwaar! Hoewel zo zonderling niet, daar men het zo menigvuldig by veele menschen ziet plaats grypen. - Hoe menig een is 'er niet, die, by den ondeugendsten wandel, zeer sterk op rechtzinnigheid in het geloof aandringt! Waarlyk de mensch is zich zelven, in veele opzichten, een onoploslyk raadzel. Welke verwarde denkbeelden moet men niet van den Godsdienst hebben, welke onwaardige begrippen van waarheid en deugd, wanneer men waant, dat rechtzinnigheid in de leer het gebrek aan godsvrucht kan vergoeden. Leeraars van jesus Godsdienst, werkt dit rampzalig vooroordeel, waar door een mair mede werd in het verderf gestooten, en zo veelen met hem, toch niet in de hand met uwe verheffing van het geloof ten koste van de deugd! Gy laadt 'er eene zwaare verantwoording door op u, en maakt uwe u toevertrouwde zielen 'er ongelukkig door! Christenen! geloof hen niet, want hun Zender spreekt anders; die zegt: ‘Een kwaade boom kan geen goede vruchten voortbrengen, en zy zullen niet allen, die tot my zeggen, Heere, Heere in het hemelryk komen, maar die daar doen den wil van mynen hemelschen vader!’ ‘Mair nam een christelyk en stichtelyk einde, zegt het verhaal. Het moet elken menschenvriend zekerlyk verheugen, wanneer hy bespeurt, dat een booswicht zich nog vroeg of laat verbetert, en alle waarde kan men ook zulk eene bekeering of verbetering niet afspreeken. Evenwel blyft die altyd zeer in verdenking by eenen ieder, die den mensch en de deugd maar eenigszins van naby kent. Pyn, banden, en vreeze voor den dood, kan veel bewerken, dat men voor eene waare bekeering houdt, terwyl het niets anders is, dan eene zekere verweeking van hart of character, eene slaafsche vreeze, die geene moeder van waare Christlyke deugd kan wezen Het ware uit dien hoofde te wenschen, cat men die zogenaamde bekeeringen van misdaadigers in hunne laatste oogenblikken wat minder uitbazuinde; want men heeft voorbeelden, helaas! genoeg, dat dezelve anderen tot het kwaad verleid hebben, om zich ook eens zo stichtelyk te bekeeren, en zo een Christelyk zalig einde te neemen. | |
[pagina 517]
| |
Moorden heeft men ter bereiking van dit doel zien begaanGa naar voetnoot(*). Laat ook eene zodaanige bekeering nog zo ernstig wezen, de vrucht, het bewyzen van dezelve door goede daaden, ontbreekt 'er aan, om dat 'er geene mogelykheid toe is. Meermaalen zyn ook dezulken, die zich in deezer voege uit vreeze voor den dood bekeerd hadden naderhand wanneer het gevaar voorby was, eêr tot dezelfde oudeugden vervallen, en laat ook het einde nog zo stichelyk wezen (Christelyk, in den vollen zin van het woord, wilde ik het niet ééns noemen, want een Christelyke dood volgt alléén op een Christelyk leven) het ware nog veel stichtelyker geweest, wanneer men zich voor die ondeugden had gehoed, die den misdaadiger nu het leven kostten, of dat men voor eene goede zaak geleeden had. De Apostel zegt: ‘wacht u, dat niemand onder u lyde als een dief, enz.’ In het leven van nickel list was, bl. 116, verhaald, dat een zekere Jood, jonas meijer genaamd, die aan zyne rooveryen deel had, en met hem gestraft werd, waarschynlyk door den geestelyken, die hem met te veel yver had poogen te bekeeren, tot het uitterste gebragt, zich nog op het oogenblik, toen men hem met de winde aan de galg optrok, aan de yzelykste verwenschingen tegen jesus schuldig maakte; en dat zyn doode lichaam daar voor nog den volgenden dag, volgens een zeer ongerymd vonnis der Regeering van Zelle, op eene barbaarsche wyze gestraft werd. De Vertaaler neemt hieruit aanleiding, om, op p. 119-121, een paar zeer gegronde aan, merkingen te maaken tegen het doen verzellen van misdaadigers op het schavot door geestelyken, en tegen de harde gewoonte van aan een' gevangenen een' Leeraar van zyne eigene geloofsbelydenis te weigeren. Wenschelyk ware het, dat men ten minsten de verordening der Regeering van Hamburg van het jaar 1784 navolgde, waarby het verzellen van opzettelyke en verstokte boosdoeners op het schavot door geestelyken, voor het toekomende, verboden isGa naar voetnoot(†). |
|