Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReizen door Zwitserland, Italien, Sicilien en de Grieksche Eylanden naar Konstantinopolen, en van daar terug door een gedeelte van Griekenland, over Ragusa en de Dalmatische Eylanden, in de Jaaren 1787, 1788 en 1789. Door Thomas Watkins, A.M. Uit het Engelsch vertaald. Eerste Deel. Te Haarlem by F. Bohn, 1794. In gr. 8vo. 142 bl.Een der Schryveren in ons Mengelwerk, die het voor zyne taak heeft, uit Engelsche nieuw uitkomende Werken, deeze en geene Byzonderheden, zyns oordeels voor 't zelve geschikt, te kiezen, heeft, uit de oorspronglyke Reizen van watkins, welks Eerste Deel der Nederduitsche Vertaalinge wy thans aankondigen, een en ander Stukje medegedeeldGa naar voetnoot(*). Deeze keuze strekt ten doorsteekenden blyke van de goedkeuring, door hem aan dit Werk, althans van de overneemenswaardigheid dier Gedeelten, gegeeven. - Het staat by ons vast, wanneer wy verneemen, dat eenig Werk, 't geen ons dus stoffe verschaft, geheel in onze Landtaale verschynt, de spade by het verder uitkippen te steeken; dit ook hebben wy gedaan, zo ras wy den toeleg zagen om deeze Reizen vertaald het licht te doen zien. Zy zyn zulks overwaardig. Blykens het Voorberigt des Oorspronglyken Werks, zyn deeze Brieven door den Reiziger aan zynen Vader p. watkins geschreeven; deeze, aan eenige goede Vrienden, geduurende zyne uitlandigheid, ter leezinge medegedeeld, gaven een genoegen, 't welk den Schryver bewoog, om | |
[pagina 504]
| |
ze aan het meer onzydig oordeel van een grooter kring te onderwerpen: om het Werk niet te veel te doen uitdyen, heeft hy de Brieven, Frankryk en Spanje betreffende, agterwege gelaaten. Het tegenwoordig afgeleverd Deeltje bepaalt zich tot Zwitserland. Dit Land, zo ryk in schoone en verrukkende Gezigten, verlokt den Reiziger om 'er meermaalen over uit te weiden, en elk als overtreffend op te geeven. Hy bemerkt en erkent dit op eene bevallige wyze, als hy schryft: ‘Daar ik zo hoog heb opgegeeven van de ligging van Geneve, kan ik thans niet voeglyk zeggen, dat ik die van Zurich den voorrang daaraan geeve. Gy zult my, wel is waar, te gemoet voeren, dat jonge luiden wat schielyk beslissen; en gy moogt dit met veel regt doen, daar ik in deezen myne schuld voel en erken; maar zal het niet eenigermaate myn misslag verkleinen, wanneer ik u vraage, hoe het mogelyk zy, om my te wederhouden, van alles te zeggen, wat ik kan, wanneer ik zulk een Paradys, als Zwitserland, voor oogen hebbe? Ik geloove wel dat ik niet vry van geestdryvery ben, met opzigt tot de Veldschoonheden der Natuur; doch men zou bykans geheel ongevoelig moeten weezen, wanneer men, over een Land als dit schryvende, zich koel en afgemeeten konde uitdrukken.’ - Met dit alles valt de Heer watkins niet te beschuldigen van het overgedreevene en opgesmukte, als hy dusdanige Veldschoonheden afmaalt. Zyn penseel is eer kragtig dan uitvoerig. De gewoone Reisvoorvalletjes gaat hy met stilzwygen voorby, of zy moeten een trek van 't Volkscharacter, en iets veraangenaamends, opleveren. Eene korte Geschiedenis van elk Canton, en van derzelver onderscheidene Regeeringsvormen deelt hy mede, en vervrolykt dit anders dor berigt, zo veel de aart der zaake toelaat, door afwisselingen en tusschen-bedenkingen. Geheel het Werk door hoort men den vryheidminnenden Engelschman. Zie hier een staaltje, en teffens een van zynen schryftrant. By het Dorpje Fluellen zich scheep begeevende, om het Meir van Lucerne over te vaaren, schryft hy: ‘Met geene mogelykheid kan ik een denkbeeld vormen van iets schooner, dan het geen deeze overheerlyke plas, met de omliggende Cantons, oplevert. De bosschen aan deszelss oevers; de diepte en helderheid van het water; deszelfs glinsterende op- | |
[pagina 505]
| |
pervlakte, met de algemeene stilte van den avond, deedt een zagt inwendig genoegen by ons gebooren worden, en verwekte zulke aangenaame aandoeningen van vermaak als ik nooit te vooren gevoelde. Daar dan de geest (gelyk ik zulks hier ondervond) vatbaar is om tot zulk een trap van Zelfsgenot te geraaken, hoe kunnen dan de menschen zoo dol zyn, zoo blind voor hun eigen belang, dat zy denzelven door toorn verkiezen te beroeren en van stel te helpen; waarom is hunne rede zoo veel zwakker dan hunne hartstogten, daar zelfs deeze onbezielde voorwerpen der Natuure eenen zoo aangenaamen indruk op ons maaken, en ons, als 't ware, schynen te overreden, dat de rust der Ziele de uitgeleezendste wellust is, dien wy kunnen genieten? - Ik werd wakker gemaakt uit deeze mymering, door een der Schuitenvoerders, die, bespeurende dat wy geen Hoogduitsch verstonden, ons in ongemeen vloeijend Latyn aansprak. Gy zult denken dat my dit geene geringe verwondering baarde, maar neen, ik begreep spoedig genoeg, om deeze verwondering te voorkomen, dat men zulks hier aan hadde toe te schryven, dat zy Vrye Luiden en gebooren Wetgeevers van hun Land waren! 'Er doet zich eene manlyke ongedwongenheid in hunne gesprekken, en houding, op, welke toont, hoe onafhangelyk zy zyn. Zy beschouwen alle andere menschen, hoe onderscheiden ook door het fortuin, als huns Gelyken, en betoonen hun zoo veel agting als zy verdienen. Ik houde de Ingezetenen der Zwitsersche Cantons, wier Regeeringsvorm Democratisch is, voor een lichaam van meer vrye Luiden dan de Goedsheeren of Ambagtlieden van Engeland; en wel om deeze reden, vermids zy, uit hoofde van hunne meerdere Gelykheid, onafhangelyker van elkander zyn; buiten welke ik geloove geene moeite te zullen behoeven, om u te overtuigen, dat de Vryheid slegts gedeeltlyk kan plaats hebben. - Met dit alles zoude ik, by aldien ik tot de laagste klasse myner Langenooten behoorde, niet willen ruilen met een Burger van deeze Cantons, wanneer ik zie op onze Regtsbank voor Gezwoornen; onze Acte van Habeas Corpus, en onze Vryheid van de Drukpers, die my toeschynen alle hunne voorregten oneindig te overtreffen.’ - De Brief, waar- | |
[pagina 506]
| |
in watkins dit schreef, was den 2 Aug. 1787 gedagtekend. Te Lausanne zich bevindende, voeren zy, met een boot, in het vlek Ouchie, of de haven van Lausanne, over het Meir, na Miellieire, in het Hertogdom van Chablais, een gedeelte der Staaten van zyne Sardinische Majesteit. ‘Ach!’ roept de Schryver uit, ‘welk eene schielyke verwisseling van overvloed met gebrek, van vryheid met slaaverny, en van geluk met elende! nergens kunnen de uitwerkzels van onderscheidene Regeeringsvormen by twee Volkeren meer in 't oog loopende zyn, dan aan de wederzydsche oevers van het Meir. Aan den kant van Zwitserland ontmoet het oog niets, of het hart van den Menschenvriend verheugt 'er zich over; aan dien van Chablais ziet hy niets, dan 't geen hem weedom veroorzaakt. Hier kan gevolglyk de Wysbegeerte de tegen elkander overstaande gevolgen bespiegelen van eene vrye en eigendunkelyke Regeering, en de vryheid begroeten als den grootsten zegen, naast de Gezondheid, dien de Schepper der Natuur kan verleenen. Hoe meer ik haar zie, hoe meer ik verliefd op haar worde. Miellieire is een Bedelaars-hok, 't geen op een smalle strook lands ligt, tusschen het Meir en de rotsen van achteren, die 'er als op schynen te leunen, en het in 't water te dringen. De Ingezetenen zyn zo elendig, als de ledigheid, armoede en het bygeloof, hen kan maaken. Daar zy voornaamlyk hun kost op het Meir moeten zoeken, kan ik niet begrypen hoe zy bestaan kunnen in eenen strengen winter, wanneer het water by aanhoudenheid met ys bedekt ligt. Men bezoekt doorgaans deeze plaats, om Lausanne en den tegen-oever, op het voordeeligste, te beschouwen: inzonderheid, daar deeze geheele oord zo fraai is afgeschilderd door de leevendige pen van rousseau, in zyne Nouvelle Heloise.’ In de beschryving der byzondere Cantons, hadt de Heer watkins, wiens waarneemingen zeer veel over de Menschkunde loopen, zyn gevoelen over het Character van elk derzelven gezegd; en, in 't slot van zynen laatsten Brieve deezes Deels, geeft hy de meer algemeene Charactertrekken, in deezer voege, op. ‘Men onderstelt, dat de Zwitsers, met hunne Bondgenooten, een aantal van twee Millioenen Zielen uitmaaken. Hunne lee- | |
[pagina 507]
| |
venswys is veel eenvoudiger, dan die van hunne Nabuuren, vermits zy meer bepaald worden door hunne Regeeringen, blyvende de wetten tegen de weelde onder hen nog steeds in kragt, en alle uitspanningen, gelyk als Hazardspelen, Komedies, Operaas, ja zelfs Danssen, buiten vastgestelde tyden, strikt verooden. Daar elk Burger een Soldaat is, (uitgezonderd de Geestlykheid,) houden zy alle Zondagen, naa den Kerkdienst, Krygs-Exercitien. Zy maaken veel werks van de opvoeding der Jeugd, gelyk blykt aan nunne openbaare Kweekschoolen en Academien, waarvan de voornaamste te Bazel en Bern zyn. - Om u een schets te geeven van het Nationaal Karacter, zal ik my bepaalen tot de Democratische Kantons, overmids, naar myn inzien, by deezen, het volk meer van de geaartheid en zeden der aloude Zwitsers behouden heeft, dan in de overigen. En hieromtrent denk ik zeer gunstig over hen, alleen met uitzondering van die der laagere Klassen, die andere Landen bezogt hebben, of met Reizigers te doen hadden: daar de zulken, gelyk in alle andere Landen, doorgaans bedrieglyk en inhaalig vallen. Wat, egter, het gros der Ingezetenen van deeze Kantons betreft, zy schynen my toe zuinig te zyn, zonder baat- of schraapzugt; dapper zonder hoogmoed, en gastvry zonder gemaaktheid; jegens Vreemdelingen zyn ze beleefd en hoflyk, zonder hen lastig te vallen, of eenig slinksch oogmerk te laaten blyken. Zy hebben niet veel op met die onderscheidingen van rang, geboorte en fortum, welken in andere Landen van Europa, en zelfs in de overige Zwitsersche Kantons, zo gedienstig gevierd worden; daar zy gewoon zyn de waardy van den stand, naar de verdiensten van den Persoon, af te meeten. Elk een is hier onderrigt nopens de voordeelen van zyn eigen vrye Regeering, en daar hy bewust is in eigen persoon een zamenstellend deel daarvan uit te maaken, zo wel uit belang, als uit beginzel, een waar Patriot. Zy zyn zo zeer aan hun Land verkleefd, dat verscheide Soldaaten van de Zwitsersche Regimenten, die in vreemden dienst zyn, naa een langduurend afweezen, aan 't kwynen slaan, en ziek worden, uit verlangen om na huis te keeren. Krygen zy hier toe geen verlof, (gelyk zy egter altyd doen, uit hoofde der kwaade gevolgen van eene weigering,) dan schieten zy 'er zeker het leeven | |
[pagina 508]
| |
by in; daar geen bevordering, noch vermeerdering van inkomen, in staat is, hunne kwyning te geneezen. Het eenigst dat hun kan helpen, in dit geval, is na huis te gaan; en dit is ook altyd een onfeilbaar geneesmiddel voor deeze kwaal, welke men de Zwitsersche ZiekteGa naar voetnoot(*) noemt. - In het huislyk leeven stemmen hunne afzonderlyke deugden met hun Volks-karacter overeen. Jegens hunne Ouders zyn zy dankbaar en gehoorzaam; zeer liefhebbend en oplettend omtrent hunne Bloedverwanten; standvastig in Vriendschap; als lieden van aanzien edelmoedig, en weldaadig als menschen.’ De Heer Vertaaler heeft hier en daar eene ophelderende Aantekening, aan den voet des blads, gevoegd, en die van des Schryvers Aantekeningen onderscheiden. |
|