Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 481]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Het tweede Boek der Koningen; naar het Hebreeuwsch: Korte Aanmerkingen over het tweede Boek der Koningen, voor Ongeleerden: door Yserand van Hamelsveld. Te Amsteldam, by M. de Bruyn, 1792. 116 en 100 bl. in gr. 8vo.Ook dit Boek bevat een aantal plaatzen, waar over de Uitleggers merkelyk verschillen, en waaromtrent tusschen de bestryders en verdedigers der bybelsche geschiedenis vry wat twisten gevoerd zyn. Wy zullen weder het gevoelen van den Heer van hamelsveld over zommige dezer plaatzen aan onze Lezers mededeelen. Kap. I:9, en verv. wordt de yzelyke Straf verhaald, den hoplieden en soldaaten van Ahazia, door Elia's vloek, overgekomen. De Heer van hamelsveld meent, dat de twee eerste hoplieden met de waardigheid van den Propheet den spot dreven, en dat Elia zich hier niet aan eene byzondere wraakzucht hebbe toegegeven, maar de eere van den Godsdienst, die onder Israël de grondwet van den Staat was, door dien vloek verdedigd hebbe. Vs. 17 ontmoet men eene strydigheid met Kap. III:1, en VIII:16. Ter vereffening van dezelve zegt hy: ‘Ondersteld, dat de getallen overal recht bewaard zyn gebleven, is dit de eenvouwige oplossing. De beide Koningen, Achab en Josafat, zullen, toen zy den togt zouden aanvangen tegen Ramoth in Gilead, hunne zoonen, de eerste Ahazia, de tweede Joram, tot deelgenoten in het ryk hebben aangenomen. Josasat zal in het vyfde jaar van Joram, den Israëlitischen Koning, misschien by gelegenheid van den Krygstocht tegen de Moabiten, Hoosdst. III, zynen zoon Joram, op nieuw, als zynen ryksgenoot hebben laten inhuldigen, Hoofdst. VIII:16 - dan is alles vereffend. Vergel. den Bybel Verded. II D. bl. 109-111.’ Van den vuurigen wagen, waar mede Elia gezegd wordt opgevaaren te zyn, Kap. II:11, schryft hy: ‘Niet een eigenlyke wagen en paarden van vuur, met wel- | |
[pagina 482]
| |
ken Elia ten hemel voer. - Maar 'er ontstaat een onweder, Elisa ziet in zyne verbeelding een vuurigen wagen en paarden; verg. Hoofdst. VI:17, en Elia is niet meer op aarde. - Trouwens, wy hebben geene reden ter wereld, om te denken, dat hy slechts elders heen gevoerd, en nog lang daar na op aarde geweest zou zyn. Zyn brief, 2 Chron. XXI:12, aan Joram, den Koning van Juda, eenige jaaren na dezen tyd, bewyst dit niet, gelyk wy daar zien zullen. - Veel minder kunnen wy uit dit verhaal opmaaken, dat elia door den bliksem gedood zou zyn; dit drukken de Hebreen anders uit, gelyk uit het voorgaande eerste Hoofdstuk blykt. Hy is opgenomen in den Hemel in een onweder, dit zyn de eigen woorden van het Hebr. in dit verhaal. De nieuwe schaal met zout, vs. 20, kon eigenlyk niets doen, tot verbetering der bron; maar de Propheten verrichtten meermaalen hunne wonderen onder zinnebeeldige handelingen. De akelige geschiedenis, vs. 23 en verv., stelt de Schryver in het volgend gezichtpunt voor: ‘Beth-el is de zetel van den kalverdienst. - Deze jongens zyn jongens, tusschen de 12 en 16 jaaren, gelyk het Hebr. woord die betekenis heeft, denklyk kweekelingen van de Afgodspaapen. - Zy bespotten den Propheet, als opvolger van Elia, dien zy uitdaagen, om het werk der Hervorming, door zynen meester begonnen, voort te zetten, zo hy kon! Nu heldert zich het geval op, en het was tyd, dat de eere van den Godsdienst gehandhaasd werdt in den Propheet. - Wanneer 'er gezegd wordt, dat de Propheet hen vloekte, zegt zulks niets anders, dan dat hy hun de straffe van God aankondigde, en dit deedt hy niet, dan na hen aangezien, dat is wel beschouwd, en gezien te hebben, wie zy eigenlyk waren, en uit welke beginzelen zy hem bespotten. Indien men te Beth-el reeds iet vernomen hadt van het opnemen van Elia, zou de bespotting nog vuiler zyn; en de daar by gebruikte bewoordingen op de opvaart van Elia doelen.’ Van de Godspraak van Elisa, Kap. III:16-19, geeft de Heer van hamelsveld de volgende Vertaaling: Zoo spreekt Jehova:
Delft in deeze vlakte,
Grachten by grachten.
| |
[pagina 483]
| |
Want zoo spreekt Jehova:
Geen' wind zult g'ontwaaren,
Geen regen vernemen;
En toch zal de vlakte
Stroomen van water.
Zoo dat gy zult drinken,
Uw Vee, en uw' beesten!
Nog is dit te weinig,
In 't oog van Jehovah.
Hy zal ook op Moab
De zege u verleenen!
De uitgelezenste Steden,
En vestingen, zult gy
Alle verwoesten;
De vruchtboomen vellen;
Alle bronnen verstoppen;
Alle vruchtbaare akkers
Met steenen verderven. -
En op de laatste regels tekent hy aan: ‘Dit is geen bevel van Jehova, ook geene goedkeuring eener wreede behandeling, maar alleen eene voorzegging van het geen gebeuren zou, en hoe verre de Israëliten hunne wraak tegen de wederspannelingen zouden voortzetten - anders was deze handelwyze tegen de wet van Moses. Deut. XX:19.’ Kap. VI:26, waar de gewoone Vertaaling duivenmest heeft, geeft de Heer hamelsveld gerooste erwten. Indien iemand het eerste wilde houden, zegt hy, dan zou hy moeten achten, dat dit eene soort van spreekwoord bevatte, om alle afzichtlyke spyze te betekenen; doch het laatste is het natuurlykste. Op vs. 33 tekent hy aan: ‘Volgends den tekst zyn dit woorden van 's Konings Afgevaardigden; doch 'er schynt iet uit den tekst uitgevallen te zyn; te weten onmiddelyk na den bode kwam de Koning, en zeide.’ Over de wyze van den dood van benhadad, Kap. VIII:15, zegt hy: ‘Het Hebr. woord is onzeker in zyne betekenis. - Michaëlis denkt aan een Moskito- of Vliegennet, dat men in warme landen, om niet van de vliegen gekweld te worden, over het aangezicht dekt. - Hezel meent, dat benhadad, om zyn hoofd te verkoelen, een natte doek met koud water om het hoofd geslagen hebbe, en dat dit, door het te schielyk stremmen der uitwaasseming, de oorzaak van zyn' dood ge- | |
[pagina 484]
| |
weest zy. - Het komt my nog steeds voor, dat hazaël, door een natten deken, hem gesmoord, en dus een geweldigen dood aangedaan heeft, en zich vervolgends van den troon meester gemaakt.’ Op Kap. X:1, verklaart hy de gissing van michaëlis niet geheel onwaarschynlyk, volgens welke men, in plaats van Jizreël, hier zou dienen te lezen Israël. ‘Evenwel, zegt hy, kunnen het Vorsten van Jizreël geweest zyn, die na Samarië gevlucht waren.’ Kap. XIV:8, 11, wordt de spreekwys ﬦינט האדחה vertaald elkander onder de oogen zien. Deze vertaaling, zegt de Heer hamelsveld, voegt niet kwalyk in de hoonende uitdaaging van amaziä, en de spreekwys wordt, vs. 11, door den Geschiedschryver gebezigd, met toespeling op deze uitdaaging. Men zou uit de volgende fabel, die Joäs, de Israëlitische Koning, aanvoert, kunnen afnemen, dat de eigenlyke oorzaak tot dezen oorlog voor amaziä was, dat hy, een huwlyks voorstel tusschen zynen zoon en de dochter van Joäs gedaan, en een weigerend antwoord bekomen hebbende, deswegens tot den oorlog besloten heeft, waar toe echter zyne verwaandheid op de overwinning, die hy op de Edomiten behaald had, veel toebragt, behalven nog andere redenen, 2 Chron. XXV:13. Van Kir, werwaarts de Assyrische Koning de inwooners van Damascus in ballingschap zond, volgens Kap. XVI:9, schryft onze Uitlegger: ‘Kir schynt een landschap in Medië geweest te zyn; daar is nog eene rivier, by de Russen Kur, by de Persiänen Kür, by de oude Grieken Kyros genoemd, die in de Kaspische zee valt. Hier, ten noorden van den Kur, vondt lerche een Usbeks volk van een uitlandsch en Joodsch gelaad. Misschien konden dezen nakomeiingen van deze Damasceensche volkplanting zyn.’ De geschiedenis, Kap. XVII:25, verklaart de Heer hamelsveld zeer eenvouwig en natuurlyk: ‘Volgens de Heidensche begrippen, hadt elk landschap een' byzonderen Bescherm-god, dus hieldt men Jehovah voor den byzonderen Bescherm god van Palaestina. Men vindt in de Bybel-geschiedenissen meermaalen gewag van leeuwen, in Palaestina; deze dieren, nu het land minder bewoond, en de nieuwe inwooners niet zoo afgericht waren, om ze te dooden, vermenigvuldigden dus sterker, en richtten hier en daar verwoestingen aan. - Men beschouwde dit als eene landplaag, toegezonden door den | |
[pagina 485]
| |
Bescherm-god des lands, dien men derhalven wilde verëeren, en door eeredienst bevredigen, of verzoenen. חונב חופם, aldaar vs. 30, vertaalt hy hutten voor de jonge dochters. ‘De lieden van Babel maakten gewyde hutten voor de jonge dochters,’ dat is, zoo als hy in de Aantekening zegt, ‘Venus-tempels, in welken de jonge dochters, ter eere van venus, haare eere en kuischheid, onder het pleegen van wellust, opofferden, en haaren maagdom verliezen moesten eer zy trouwen konden.’ - Wy zouden echter, met andere Uitleggers, deze woorden liever voor een naam van de Godinne der wellust houden, om het vervolg. Op Kap. XVIII:2. tekent hy aan: ‘Uit 2 Kon. XVI:2. blykt, dat achaz, de vader van hiskia, 20 jaaren oud was, toen hy aan de regeering kwam, en 16 jaaren regeerde, dus is hy niet ouder geworden, dan 36 jaaren; indien nu hiskia 25 jaar oud was, moet zyn vader hem reeds in zyn elfde of twaalfde jaar verwekt hebben. Maar is dit gelooflyk? Doch, misschien is hier eene fout in de getallen, en hiskia zal maar 20 jaaren oud geweest zyn, toen hy zynen vader achaz opvolgde. En, zo men al de lezing behoudt, is de zaak niet ongelooflyk in heete Oostersche landen, daar men by veele volken voorbeelden van vroege huwlyken vindt. Zie den Byb. Verd. III Deel, bl. 98, 99.’ Door den verdervenden Engel, die Kap. XIX:35, gezegd wordt 185,000 man in het Assyrisch leger verslagen te hebben, verstaan, gelyk bekend is, veele nieuwe Uitleggers den verdervenden wind Sammiël of SamumGa naar voetnoot(*). De Heer hamelsveld zegt over deze plaats het volgende: ‘Waarom zou men hier aan dien verheven persoon niet mogen denken, dien wy, onder dezen naam, meer in deze geschiedenissen ontmoet hebben, als den Vorst van Israëls legerschaaren, den geleider en beschermer van dit volk? Het zy dan, dat hy zich bediend hebbe van een natuurmiddel, de pest, den verdervenden wind Sammiël, een geweldig onweder, of hoe het zy?’ Omtrent Kap. XX:8, is onze Uitlegger nog van hetzelfde gevoelen, dat hy voorgesteld had Bybel Verded. | |
[pagina 486]
| |
Vde D. bl. 214. ‘Ik denk aan geen' Zonnewyzer, (zegt hy,) derzelver uitvinding schynt niet zoo oud te zyn, wy vinden ook tot hier toe nog geen gewag van uuren in de Bybelboeken; daar wordt alleen gesproken van zekere trappen van achaz, waarvan wy geene nadere berichten hebben; ook is de Zon niet terug gegaan, maar alleen de schaduwe, zoo dat dit zeldzaam verschynzel ook niet algemeen is geweest, trouwens het Babylonisch gezantschap kwam vervolgens ook onderzoek doen naar dat wonderteken, dat in dat land, het land van Juda, gebeurd was. 2 Chron. XXXII:31. Het terug gaan der schaduw kan door eene byzondere breking der zonnestraalen veröorzaakt zyn; welke onmidlyk op het gebed van jesaiä geschiedde, en dus voor hiskia een wonderteken was.’ Kap. XXV:7, lezen wy, dat zedekia geblind werdt. Dit geschiedde, zegt onze Schryver, ‘door hem een gloeiënd yzer voor de oogen te houden: eene gewoonte by de Oosterlingen, wanneer zy Vorsten onbekwaam willen maaken, om ooit te regeeren. Nu werdt de Godspraak van ezechiël, XII, 13, nopens dezen Vorst, dat hy na Babel gebracht zou worden, maar echter dat land niet zien zou, duidlyk vervuld.’ |
|