| |
| |
| |
Peter de Groote en Karel de Groote, met elkänderen vergeleeken, door A.J.L. van Wackerbarth. Te Amsterdam by W. Holtrop, 1793. In gr. 166 bl.
Deeze bladen zyn, blykens het Voorberigt, het eerste voortbrengzel van den geest eens Jongelings, die 'er vermaak in schept om groote Mannen van vroeger en laater tyd te beschouwen. De jonge Heer wackerbarth erkent, dat veelen dit terstond zullen bemerken; hy roept hunne toegeeflykheid in, en verzoekt zyne misslagen over 't hoofd te zien.
Hoe genegen wy zyn dit verzoek in te willigen, zouden wy aan onzen pligt te kort doen, als wy deeze over 't hoofd gezien lieten; daar ze zo veelvuldig zyn, en door het geheele Werkje heen heerschen.
Beter hadt hy, wat het geheele Plan betreft, gedaan met plutarchus, dat verheeven Voorbeeld der oudheid, te volgen: doch, buiten die ongelykheid in schikking, mag de Schryver gezegd worden wel verre te weezen van den leiddraad diens beroemden Mans in allen deele te volgen.
Wy laaten des jongen Heers gevoelen over de Alleenheersching, en derzelver uitmuntenheid boven ieder beperkte Regeeringsvorm, voor zyne rekening, en hem zeggen: ‘Regenten hebben, om over millioenen van menschen en uitgestrekte Landen onbepaald te heerschen, een gegrond recht, en zy doen 'er wel aan: want hoe zou de wereld, hoe het menschdom, anders kunnen bestaan, indien men hun de onbepaalde magt niet wilde inruimen, om de menschen, zelfs tegen wil en dank, tot gelukzaligheid op te leiden?’ Doch, dit zyne begrippen zynde, kunnen wy zeer gereed begrypen, dat hy, in de beide hier vergeleekene Vorsten, alles groot vindt, en uitbundig is in hunnen lof; wat ter vermindering daar van zou kunnen strekken, verzwygt, of de gebreken in een donkere schaduw plaatst. Zonder hier op te merken zyne gereedheid om veel als welbeweezene Geschiedkundige Waarheden aan te neemen, in beider geval, 't welk den toets des onderzoeks niet zou kunnen doorstaan.
Uitbundig schreeven wy, was hy in hunnen lof. - ‘Verdienen,’ dus laat hy zich hooren, ‘zulke groote
| |
| |
Mannen, gelyk peter en karel waren, niet reeds daarom tot in de laatste Eeuwen met het warmst gevoel van dankbaarheid geëerbiedigd te worden; dewyl zy millioenen van hunne Menschenkinderen door wyze Wetten zo gelukkig als mogelyk poogden te maaken, al hadden zy ook verder niets merkwaardigs verrigt? Verdienen Mannen, die het menschdom zo veel goeds hebben beweezen, niet even zeer hooggeagt, geroemd en gepreezen te worden als de grootste Wetgeevers uit den gryzen Ouderdom? [dit moet mogelyk Oudheid weezen, althans het zou beter zyn.] Zouden zy, die alles door zichzelven wrochten, niet even zo veel, ja nog veel meer, gedaan hebben, dan een justiniaan, een numa, een minos? Zyn zy wel iets minder dan een lycurgus of moses?’ - En elders. ‘Mannen, die zulke verbaazende daaden uitvoeren, zo grooten roem verwerven, en zich tot zulk een hoogen trap van aanzien verheffen, die zo algemeen worden geëerbiedigd, en byna aangebeden door hunne tydgenooten, daar tydgenooten toch zeldzaam iemands waare grootheid erkennen; deeze Mannen verdienen immers wel den toenaam van groot, die men zo dikwerf te onregt verkwist heeft? De eeuw, waar in zy leefden, zo wel als de nakomelingschap, liet hun in dit opzicht gerechtigheid wedervaaren. Op deeze wyze zyn zy elkanderen zelfs in hunnen toenaam gelyk!’ - Om de maate des lofs geheel ja overloopend vol te meeten, zegt de Schryver. ‘Wy moogen peter en karel de groote beschouwen, uit wat oogpunt wy ook willen, overal vinden wy zo veel groots, zo veel verhevens, zo veel voortreflyks in hun character, in hunne denkwyze, in hunne gevoelens, dat wy hen eerbiedigen, bewonderen ja aanbidden, moeten. Dit is geene vleijery; het is alleen die dankbaarheid, welke de nakomelingschap hun verschuldigd
is!’
In deeze aanbidding zullen veelen gewis geen deel willen neemen; veelen zulks voor de hoogstgaande vleijery, zo niet iets ergers, houden, en, peter den I van naderby kennende, met den Schryver der Hist. de la Maison de Brandenbourg, zeggen: ‘Hy liet stervende veeleer den roem naa van een zonderling dan van een groot Man; de Wreedheden van een Dwingeland met de Deugden van een Wetgeever zoekende te dekken.’ Beide deeze Vor- | |
| |
sten groote daaden te ontzeggen, zou de Geschiedenis wederspreeken. Zy hebben in verscheide opzigten uitgemunt; maar dit geregtigt hun niet tot dien toon van onbegrensde loftuiting, welke dit geheele Werkje door klinkt, doch soms gemengd met iet schors en vreemds.
By voorbeeld. ‘Beiden wisten zy zich van den Godsdienst zeer goed te bedienen, wanneer zy denzelven behoefden, en in hunne aangelegenheden noodig hadden. Zo zeide karel, dat hy alléén deswegen tegen de Arabieren na Spanje optrok, om de Christenen, die zich aldaar bevonden, van het juk der Muhamedaanen te bevryden. Peter deedt juist het zelfde, toen hy te velde trok tegen de ongeloovige Turken. Voor het overige hadden zy dit nog met elkanderen gemeen, dat zy in alle kerken lieten bidden om een gelukkigen uitslag van den veldtocht. In Gods naam greep men de vestingen aan, en in Gods naam leverde men veldslagen. Welk een vermaak mag God 'er toch wel in scheppen, wanneer men onder het moorden en bloedvergieten zynen naam aanroept?
Aan de verbetering van de geestlykheid, van den priesterstand, en deszelfs gebruiken, arbeidden peter en karel met veel meer yver, dan ooit eenig Vorst onder hunne Tydgenooten. Beiden bezogten zy de talryke vergaderingen van hunne geestlyken, namen daar by de eerste plaats in, luisterden naauwkeurig toe by alle hunne onderhandelingen, die in hun eigen tegenwoordigheid plaats greepen, voerden het eerste woord by dezelve, en beslisten de zaaken zelf, wanneer hunne driftige priesters het niet eens konden worden. Zy waren dus niet alleen regenten over lichaamlyke en burgerlyke, maar te gelyk over de geestlyke en zedelyke belangen van het groot aantal burgers in hunnen Staat.’ - Is dit, en 't geen 'er verder volgt, over hunne gedraagingen in het stuk van den Godsdienst, waarlyk tot hun lof gemeend, dan begrypen wy niet hoe hy in hun kan pryzen, 't geen (bl. 50) in een ander gelaakt wordt.
Gelykvormigheden deeden zich gewis, in veele trekken, op, die de Schryver in de beste gedeelten van deeze Vergelyking in agt neemt. Doch hy wil alles vergelyken, en vervalt tot kleinigheden. - ‘Hunne zorg en welmeenende poogingen strekten zich zelfs uit tot het uitwendige, tot de zindelykheid der inwoonders van
| |
| |
hunnen Staat. Van alle uitmuntende verbeteringen, die ontelbaar zyn, zal ik hier slechts één eenige aanstippen, waarin zy elkander geleeken. Liet karel zyne Burgers de afzichtlyk lange baarden afneemen, peter zorgde 'er niet minder voor, dat men zyne Russen hunne ontzachlyk lange baarden afzabelde.’ Dit afzabelen der baarden is, op dat wy zulks in 't voorbygaan opmerken, een dier geschiedkundige onnaauwkeurig- of onwaarheden, waarvan wy hier boven, met een woord, melding maakten. Zie w. coxe, Travels into Poland, Russia, &c. Vol. II.
Ten aanzien van hunne Persoonen ontmoeten wy deeze vergelyking. ‘Groot en welgemaakt was het gebouw van hun lighaam. Peter de groote was zes voet en acht Engelsche duimen lang; karel de groote hadt juist dezelfde lengte. Daar by was hun lighaam sterk en vast. Door hunne onvermoeide reizen, en rustlooze werkzaamheid, bewaarden zy beiden hunne gezondheid byna stooreloos, en bleeven zy aanhoudend in eenen frissen bloei. Werden zy door eenige lighaams-ongesteldheid overvallen, men bespeurde ook hieromtrent by hen al weder de verwonderenswaardigste evenredigheid; want geen van beiden hadt ooit met eenige andere ziekte te worstelen, dan met eene ligte koorts.’ De Heer wackerbarth schynt niet geweeten te hebben, dat Czaar peter met vlaagen van Vallende Ziekte, zyn leeven lang, gekweld was. Zie coxe als boven, Vol. I.
Om beider spaarzaam- en huishoudelykheid af te schilderen, vindt men bygebragt ‘dat karel de onnutte Gewassen uit zyn tuin verkoopen liet; dat peter's wollen Koussen moesten gestopt worden, en hy droeg ze nog een geheel jaar.’
Gelyken moeten deeze Vorsten zyn. En de Schryver weet de gelykenis te vinden. ‘Men heeft beiden beschuldigd, dat zy de maatigheid in eeten en drinken niet behoorlyk in agt genomen, en het diëet menigmaal gekwetst hebben. Maar ten allen tyde heeft men nydige lasteraars onder de menschen gevonden, die zich ergerden aan de glansryke daaden van groote mannen, en die hunne uitgebreide deugden niet konden bevatten. Dit mag hier ook het geval wel weezen; verlaaten wy ons egter op hunne gelyktydige Geschiedschryvers, dan kwamen zy ook in dit opzicht beiden met elkander overeen.
| |
| |
De tafel van peter den grooten was zeer spaarzaam ingerigt. Ieder privaat persoon in Engeland en Duitschland, die niet geheel behoeftig is, spyst thans onbetwistbaar met veel meer verkwisting, dan deeze groote Keizer in 't begin van onze eeuw. Het geen hy ondertusschen van deezen kant ontbeerde, zogt hy op eene andere wyze weêr ryklyk te vergoeden. De wyn begaf zyn tafel nooit; gestadig moest die dezelve bedekken. Niemand mogt hieromtrent den huichelaar of eenig bedrog speelen in het drinken: deedt de een of ander zulks evenwel, dan moest hy den grootsten pokaal uit geheel Rusland, op de gezondheid van alle aanweezenden, in éénen teug uitdrinken. Voor 't overige was hy op reis altyd voorzien van een goede fles wyn.
Karel de groote had, naar oud- Duitsche Zeden, altyd maar zeer weinige schotels. Meer dan vier, of vyf ten hoogsten, kwamen 'er op zyne tafel nooit. In den Wyn hadt hy niet den minsten smaak. Maar, in plaatze daar van, at hy gaarne Wildbraad. Het kan daarom wel weezen, dat hy van zyn geliefkoosden schotel somtyds een weinig te veel gebruikt heeft. Op deeze wyze was dit verschil dan weder vereffend, terwyl de een een byzonder liefhebber van het Wildbraad, en de ander van den Wyn was.’ - Heerlyk gevonden!
Wildbraad en Wyn komen nog al by elkander, en maaken beide op tafel een goed geheel. Doch hoe de Schryver 'er toe komt, om het bemagtigen van Schlusselberg, (welk wonderbaarlyk verhaal, geheel strydig met 't geen wy by coxe Vol. I. geboekt vinden, wy voor rekening van den Schryver laaten,) in vergelyking te brengen met eginhard's sluikminnehandel by karel's Dogter imma, konden wy niet bevroeden, voor dat wy, dit liefdensgeschiedenisje geleezen hebbende, en hoe karel het met dien Staatsdienaar maakte, opgetekend vonden: ‘Hoe schielyk weeten toch groote Mannen zich te redden uit de verwardste en bedenkelykste omstandigheden!’
De Styl, op dat wy dit Boekdeeltje ter zyde leggen, is zeer ongelyk; zomtyds hoog zwellende, en zomtyds laag kruipende. Op de Zuiverheid van Taal valt niet te boogen. De opgegeeven staaltjes kunnen van 't een en ander, zonder verdere blyken, getuigenis draagen. |
|