| |
Reis langs den Rhyn van Maintz tot Dusseldorp, behelzende eene zo naauwkeurige als belangryke Beschryving der Steden, Dorpen en Vlekken, aan den oever des Rhyns gelegen. Benevens een zeer omstandig bericht van den Wynbouw, als ook van den geheelen Houthandel, toestel en bestuuring der Houtvlotten. Met Plaaten en Kaarten. Eerste Deel. Maintz - Andernach. Te Haarlem, by F. Bohn, 1793. In gr. 8vo. 131 bl.
Wie deeze Reis gedaan heeft, en wanneer dezelve gedaan is, blykt niet ten vollen. Alleen kunnen wy, uit eene Aantekening (bl. 163), opmaaken, dat hy, ten eenigen tyde, te Nieuwied, in het Huis der Boekdrukkers-Societeit, woonde; en vinden wy, wat den Tyd betreft, spooren naa den Jaare 1789. Eene toevallige ontmoeting (bl. 115) te Coblentz leert ons, dat de onbekende Reiziger deezen Tocht langs den Rhyn deedt en beschreef met oogmerk om het Reisverhaal te doen drukken. - Oorspronglyk is dezelve in 't Hoogduitsch opgesteld; en ons staat voor 'er eene Fransche Vertaaling van gezien te hebben.
Die Uitgeever deezer Nederduitsche Overzetting merkt, in zyn Voorbericht, te recht op. ‘Alhoewel 'er bereids veele beschryvingen van den zo alonden als ver- | |
| |
rukkenden Rhynstroom, en der Steden aan deszelfs oevers gelegen, voorhanden zyn, zal het echter den Nederlander niet verdrieten, dit getal met nog ééne vermeerderd te zien: daar, in de eerste plaats, de genwoordige Staatsomstandigheden den Rhyn een nieuw belang, in de geschiedenissen der Waereld, byzetten, en de verderslyke verwoesting, welke den woedenden Kryg op de hielen volgt, het herdenken aan den voorigen bloeistaat van zommige Rhynsteden niet ontydig maakt.’ Dit inzonderheid ten aanziene van het gryze Maintz, ten tyde des schryvens van dit Voorberigt, door het Oorlogsgeweld bestormd, meer byzonder opgemerkt hebbende, vervolgt hy: ‘Maar ook, ten tweeden, alle Reizigers beschouwen en beschryven de plaatzen, die zy doortrekken, niet op dezelfde wyze; deeze zien dezelve uit een Staatkundig, geene uit een Zedekundig, anderen wederom uit een Kunst- of Handelkundig, oogpunt. - Onze Reiziger heeft genoegzaam dit alles byeen getrokken, en zyn schilderagtig beschreeven Reistocht, welke hy voor de vierdemaal gedaan heeft; (dit zal de Steller des Voorberigts ontleend hebben uit des Schryvers Voorreden, voor de Hoogduitsche uitgave, welke onvertaald gelaaten is, als niets zonderlings omtrent het Werk zelve bevattende,) met Oudheid- Geschied- Zede- en Koophandelkundige, nuttige en aangenaame, aanmerkingen doorweeven; zo dat zyn arbeid, behalven het nut, dat de Nederlandsche Koopman uit de zo uitvoerige en nergens elders zo voorkomende, beschouwing van den Wynbouw en van den voor Nederland zo gewigtigen Houthandel, trekken kan; ook om deszelfs, na de natuur en op de plaats zelve geschilderde
tasereelen van den heerlyken Rhynstroom, den Nederlander in 't algemeen, wiens Land dergelyke schoonheden der grootsche Natuur niet oplevert, ten hoogsten verrukken moet; daar ook zelfs de Geleerde zich niet zal beklaagen, zynen tyd aan de doorbladering van dit Werk besteed te hebben.’
Men moet, op het doorleezen deezer Reize, bekennen, dat de schilderagtige Rhynstroom een Schilder met de pen aangetroffen hebbe. Weleens vervalt hy, door deezen schryftrant, tot het gebrek, 't geen hy zelve gevoelde, en met deeze woorden uitdrukt: ‘Het is in de daad moeilyk, zo iets schilderagtigs te schetzen, zonder in het gezwollene van den Poëtischen schryf- | |
| |
trant te vervallen, welke altyd het eenvoudig schoone der Natuur nadeelig is. (bl. 55).’ Hiervan is niet vry te kennen de volgende beschryving: ‘De hitte van den onbeschryflyk schoonen dag was reeds gebrooken, en de in 't westen gedaalde Zonne wierp nog heur blikkerend rood door de verdeelde wolken, over de boschryke kruinen der bergen, welkers toppen van dien goudgloed blonken. De avondklok hadt reeds, uit den hoogverheven Kerktoren, zyn geluid over de stille velden doen nederrollen, en in de wyde velden en heuvelen den vermoeiden akkerman en wynbouwer in de armen der ruste en zyner wagtende gade terug geroepen; de bleeke Maan tradt reeds agter het donker woud ten voorschyn, en liet heur witten zagten wederschyn op den kronkelenden stroom schitteren, eer ik, getroffen door die tooneelen, de herberg bereikte.’ Dan men bedenke dat die het einde was van eenen Dag, van welken de Schryver zegt: ‘Deeze zo gelukkig als welbesteedde dag behoort in de daad tot den voornaamsten en aangenaamsten myns leevens. Dronken van aandoening over de ryke Natuurtooneelen, ging myn avond in stille overdenking om.’
Terwyl wy als verlegen staan, om eene keus te doen van de waarlyk schoon getroffene Schilderyen, valt ous oog op zyne Landschaps-schildery, als hy op den Rhyn tot de hoogte van de Triersche Tol- en Overamptstad Boppard genaderd is. Men zie - ‘De heldere stille Rivier vormt hier een zeer regelmaatige kom. Men ziet zig in een langwerpig ovaal, door het ryk gestoffeerde Landschap, als ingeslooten; aan de eene zyde gebergte, drie hoog opgestuwd, waar het oog tusschen struiken eene hermitage gewaar wordt, en onder dezelve de Stad met heure zwaare muuren, kloosters en kerktorens; aan de andere zyde wynbergen met afperkingen en wegen doorslingerd, en aan den voet met wachthuisjes, hutjes, vischnetten en overvaarende menschen, gestoffeerd; in 't verschiet Kamp, voor zig de vreedzaame Dorpen Niedersburg en Filsen, tusschen akkers en vrugtboomen gelegord, en boven, in een dikbewassen donker woud, van den lachenden Jacobsberg, een schoone ruime hof- en lustplaats der geweezene Jesuiten van Coblentz, welk de op- en afgaande schepen, zonder bemerkt te worden, bespiedt. Dit alles vormt en versterkt het romaneske deezer streek, dat
| |
| |
zig somwylen met het verhevene vermengt. - Doch is het mogelyk, al het schoone, alle de verscheide afwisselingen, de verbaazende vertooningen voor 't gezicht, op te merken en te beschryven!’
Dit wekt by den Reiziger eene spraakwending aan den jongen Landschaps-schilder, welke wy zullen overneemen, om veel schilderagtigs, elders uitvoeriger getekend, by een te vinden. ‘Hier, jonge Landschaps-schilder! hier opent zig voor u de rykste School. - Het tafereel der waarheid ligt u steeds voor oogen, en biedt u meer dan alle de schatten der rykste galleryen en kabinetten der waereld. Mogten toch onze jonge Kunstenaars, gelyk swaneveld en sachtleven, schultz en mannskirsch deeden, de oevers van den Rhyn bezoeken; hoe veele duizende onnoembaare voorwerpen zouden zig niet vanzelve aan hun voorstellen, welk zelfs het vindingrykste vernuft niet in staat is uit eigen dichterlyke krachten voort te brengen. - Het oorspronglyke overtreft alle kunst van navolging. - Welk een tekenschool tusschen deeze stille en egter bewassen bergen en hangende klippen, aan welkers voeten de edelste Rivier van Duitschland zig in de onderscheidenste kronkelingen slingert! Welk eene menigte belangryke en verhevene voorwerpen, door de Natuur reeds in regelmaatige orde ontworpen, en in verrassende harmonieerende groepen samengesteld! - Hier zagtlyk afhellende schaduwryke heuvelen, die, door de lieflyke zonne verguld, blinken - daar gescheurde rotzen, van welke beeken of wilde regenplassen nederbruisschen, en in welker holen en uitstekken, treurige overblyfzelen van vervallen Sloten, de wooningen van lang verdweenen Helden, met mosch, braambeziën en vaalgroene struiken, bekleed, het bevallig ontroerende in het landschap verwekken: oude gryze wouden, die zig met ontzag wekkende deftigheid tot boven de wolken opstapelen, en den prachtigen gezigtskring plegtig bestuiten. - Bontgekleurde dorpen en kloosters, kapellen en torens, molens en afzonderlyke hoven met boomen omslooten - bezeilde schepen en belaaden aaken, vaten, en ten deele overeind staande baalen, die den ledigen
aanschouweren tot steun en ruste dienen, en met welke zig het gevoel van het arbeidend scheepsvolk verbindt. Dit alles op een kleinen afstand met de overal groenende en lachende Natuur gelukkig veree- | |
| |
nigd te zien - welk een voedzel verschaft dit voor den geest! welk een uitmuntend voorbeeld voor den jongen, zich zelf oefenenden, Landschapsschilder!’
Naa dit alles zou men zich zeer vergissen, indien men deeze Reis, als geheel uit Tafereelen van Rhyngezigten, aanmerkte. Niet weinig, tot de Oudheidkunde behoorende, treft men in de Stad- en Plaatsbeschryvingen aan, en wordt het duistere der Oudheid door veelvuldige Aantekeningen aan den voet des blads toegelicht. - Terwyl de tegenwoordige toestand der Steden zyn deel krygt. In het mededeelen der berigten blykt des Schryvers recht inzigt van het belang des Handels, van de voortzetting der Weetenschappen en den Menschdomme nutte kundigheden, niet alleen in de verhevene takken van Taalgeleerdheid en Wysbegeerte, maar ook van Burgerlyk Onderwys. Was het niet te uitvoerig voor ons bestek, wy zouden overneemen 't geen hy van de Inrigtingen te Coblentz vermeldt; en byzonder die het Kweekschool van Schoolmeesteren betressen. Een stuk van zo veel aanbelangs, en waar op thans de aandagt van veele Leden der Nederlandsche Maatschappy: Tot Nut van 't Algemeen, gevestigd is, en die hier wel eenige aanleiding tot het ontwerpen of verbeteren van hun Plan kunnen vinden. Door de schikkingen te Coblentz door den Keurvorst gemaakt, door de medewerking der Geestlyken, door de voordeelen en voorregten aan de Schoolmeesters geschonken, die in de Reis zelve moeten geleezen worden, heeft men een daadlyk bestaan gegeeven aan eene verbetering in het Schoolweezen, welke den gevoeligen Schryver doet uitroepen: - ‘Gelukkige tyd voor elken Vriend van 't Menschdom! - waarin men - dank zy der goede Voorzienigheid! - alle takken van nuttige en aangenaame Kundigheden, niet alleen voor den stand der Geleerden, maar voor elken beminnaar van het goede en schoone in 't gemeen bearbeidt, en den mensch, door de vereischte beschaaving van geest en lichaamskragten, steeds meer tracht voor te bereiden tot dien graad van volkomenheid, welke by ongehinderd in toekomende tyden, onder de bescherming en het geleide van belanglooze
en menschlievende aanvoerders, kan en zal bereiken; in welke de waarheid, door de verhevenste Throonen van Duitschland, geëerbiedigd en gehoord wordt, in welke de Regenten, de Wysgeeren, in het
| |
| |
Kabinet, op den Rechterstoel, en in de Studeerkamer, eendragtig werken, om bygeloof, zelfbelang, volksverdrukking, kabaalen, veragting van den geringeren stand, onweetendheid en onbeschaafdheid onder den gemeenen hoop, allengs uit te roeijen, en de Regten der Menschheid tot het meetsnoer hunner Wetten en Voorstellen te maaken.’
De beschryving van het Nieuw Paleis des Keurvorsts is schoon, en toont de Reiziger hier, gelyk elders, een bevoegd Kunstregter te weezen in 't geen tot een goeden smaak, en wel byzonder tot de Schilderkunst, behoort.
Met Nieuwied is de Reiziger zeer ingenomen, en geeft een gansch voordeelig berigt van 't geen de tegenwoordige Vorst frederic alexander doet om zynen kleinen staat welstand te bezorgen; door Vlytbetoon en Handel aan te moedigen, Buitenlanders te lokken. ‘Alom heerscht,’ schryft hy, ‘in dit kleine Graafschap, dat eerst onlangs tot een Prinsdom verheven is, leeven en werkzaamheid onder de Ingezetenen, die uit omtrent 1500 Huisgezinnen bestaan; overal een streeven naar meerdere beschaaving en hoogere volkomenheid. Verdraagzaamheid en Vryheid in den Godsdienst, in denken en handelen. - De Belyderen van allerlei Godsdienstgezindheden, Gereformeerden, Lutheraanen, Hernhutters, Mennoniten, Quakers, Roomschen, Jooden, enz. woonen hier vreedzaam by elkander, en bieden de een den ander broederlyk de hand.’ - Zeer gunstig is zyne Beschryving van de Hernhutters, of zogenaamde Moravische Broeders.
Eene Kaart van den Rhynstroom, van Maintz tot Andernash, of zo verre dit Deel loopt, helpt den Leezer om hem die Rivier langs te leiden, en is 'er, tot verfraaijing, een Gezigt op de Stad Maintz bygevoegd.
Uit de bygebragte Staalen zullen onze Leezers hebben kunnen zien, dat de Vertaaling deezes Werks in gelukkige handen gevallen is. Wy verwagten eerstdaags een tweede en laatste Deel. |
|