Henry en Louize. Eene Nederlandsche Geschiedenis in gemeenzaame Brieven, door Cornelia Lubertina van der Weyde. (Niet vertaald). In twee Deelen. Eerste Deel. Te Leyden by D. du Mortier en Zoon, 1794. In gr. 8vo., behalven 't Voorbericht, 480 bl.
Een Nederlandsche Roman, die, onder zulk zoort van schriften, met regt eene goede plaats verdient. Hy behelst de Liefdensgeschiedenis der op den titel genoemde Hoofd-personaadjen, die, op elkander by eene toevallige ontmoeting verliefd geworden, onder begunstiging van den Voogd van louize, hunne Vryerye voortzetten; doch eerst gedwarsboomd worden door eene vroome of fyne Tante van louize, en vervolgens in veelerleie zeer onaangenaame omstandigheden gewikkeld worden door eene boezemvriendin van louize, die, zelf op henry verliefd geworden, eerst twist en wantrouwen stookt tusschen de Gelieven, en naderhand louize in de handen speelt van een Huzaaren-Officier, een gemeenden Vriend van henry, door welken zy geschaakt word; doch, door toedoen van twee anderen van henry's Vrienden, word zy uit zyne handen gered. Waar mede, en met het vertrek van henry, zonder dat men weet werwaards, dit eerste Deel afloopt. - De Hoofd- en byzondere Characters zyn, over het gemeen genomen, wel geschetst, inzonderheid dat van de vroome Tante Bedil-ziek en den schynheiligen Broeder Bemoeial. De haatelyke ondeugd der Huichelarye word hier zeker met de sterkste kleuren afgemaald; jammer is het maar, dat, indien dit wél gedaan word, de Hoogsteerwaardige Naam van 't Opperweezen, en van onzen gezegenden Verlosser, die monsters zo dikwils, op eene onteerende wyze, moet in den mond en pen gelegd, en de spreekwyzen der Gewyde Schriften misbruikt en verdraaid moeten worden, 't geen eenen Eerbiediger daar van dikwerf stooten moet; doch evenwel dat nut kan doen, dat die met regt gevloekte ondeugd zo veel te haatelyker vertoond word. - Echter mogen wy niet ontveinzen, dat sommige Characters niet geheel vry zyn van eenige overdrevenheid, byzonder in 't stuk der Liefde; hoewel dit eenigzins verschoonlyk is; want het wil, met jonge Lieden, toch
gaarne dien weg heen. - Wy weeten wel, dat het 't voorregt is der Romanschryvers, met Ducaaten te gooijen als of het Pagtpenningkjens waren, even als het dit is der Schryveren van Nieuwstydingen, die het in hunne hand hebben, duizenden op een Slagveld te doen sneuvelen: maar het komt toch eenigzins vreemd in, eenen ryken Oostindisch-Vaarder, alleen uit dankbaarheid aan den Vader van louize, die hem, op zyn