| |
| |
| |
De Negerslaven, Treurspel, in vyf Bedryven. Naar het Hoegduitsch van Carel, Vryheer van Reitzenstein. Te Rotterdam by A. Danserweg, Willemsz., 1794. In 8vo. 219 bl.
Sedert eenigen tyd is de zaak der Negerslaaven het algemeene onderwerp der Europesche Natiën, vooräl in Engeland en Frankryk, geweest; alwaar het Parlement en de Nationale Vergadering opzettelyk zich aan hetzelve gelegen hebben laaten liggen. Deeze openlyke behandeling van eene zaak, welke in den tegenwoordigen toestand dier Mogendheden, welke buitenlandsche Colonien bezitten, zo veel voor- en tegenspreekers vindt, moest noodwendig ook in andere Landen oplettende beschouwers en onderzoekers aantreffen; zo dat men zich niet behoeft te verwonderen, dat een Duitsch-vryheer zulk eene ryke en belangryke stoffe tot het onderwerp van zyn Tooneelstuk verkozen heeft.
Daar het Tooneel zo wel geschikt is, om strydende belangens te vereenigen, door die in den mond van contrasteerende karakters te leggen, en met alle de werkingen der menschelyke driften, even als in de natuur, kunstmaatig voor te draagen; zo zal men, uit de volgende schets der Geschiedenisse van dit Treurspel, kunnen opmaaken, welk eene leiding de Opsteller gekozen heeft, en in hoe verre hy de onderscheidene denkbeelden vereenigt.
Julia, de Dochter van osdal, Gouverneur der Hoofdstad van een Westindisch Eiland, waar van de Engelschen bezitters zyn, is in stilte gehuwd met tado, een jonge vrygemaakte Neger, welke haar te vooren van den dood gered heeft, zonder zulks echter uit edelmoedigheid te willen weeten. De groote vyand van tado is een eigenbelangzoekend Planter barkly; blank van wezen, maar geheel zwart van ziel; zynde zoo wreed en gierig, dat hy een Slaaf, die zyn been gebroken heeft, zoo lang slaat tot hy sterft, om dat hy hem vervolgens voor niet de kost niet meer zal geeven; en die deeze moord tracht te verdeedigen, door het inroepen van de oude Wetten der Colonie, welke hem vryheid geeven, om zynen Slaaf, als zyn regtmaatig eigendom, te dooden, of te laaten leven, naar het hem gevalt, weshalven hy ook twintig zulke moorden in den tyd van vier jaaren gedaan heeft. Daar tegen is donald, de Neef van den Gouverneur, een groot en yverig vriend der Zwarten, en vooral van tado, welke door donald's Vader te Londen is opgevoed. De laatste komt in dit stuk voor als even van Londen gekomen zynde, alwaar hy wel veele vrienden der Zwarten vondt, maar nog meer vrienden van het Goud; en bericht dus, aan zynen vriend, het ongunstig besluit van het Parlement, ten opzichte der Negerslaaven. Op dat oogenblik ontdekt
| |
| |
donald eerst het huwelyk van zynen vriend, even naa dat hy van den Gouverneur deszelfs voorneemen verstaan heeft, om zyne Dochter aan barkly te geeven. Dit brengt alles in werking. Een verbond tusschen donald en tado, om een opstand in de Colonie te verwekken, wordt nog sterker door de komst van eenige Negers, welken over barkly, wegens het overlyden van den geslagen Slaaf, hunne klagten by den Gouverneur willen doen; doch door donald, die zich aan hun hoofd stelt, van den Gouverneur te rug gehouden, en door de volgende Aanspraak bemoedigd worden. ‘Koomt, Zwarten! gy hebt den Gouverneur niet noodig; wy zullen uwe wreekers zyn. Europeërs! ik zal u toonen, hoe de vertwyfeling vertrappers der beledigde natuur kan straffen; ik zal u toonen, dat het den mensch slechts eene gedachte kost, om zyne onderdrukkers te verpletteren! Koomt, ongelukkigen! Koom, rampzalig Vader! geef my het lyk uws Zoons; ik zal het laaten begraaven, met eene pracht - ô! Het zal eene Lykstatie wezen, waarvan de aarde geen voorbeeld zag!’
Uit deeze Aanspraak ziet men reeds, dat donald, door zyn' te vuurigen yver, eene daad begaat, die men, wanneer hy dezelve, naa het mislukken van meer gemaatigder en redelyker poogingen, beging, welligt nog eene misdaad zoude noemen. Het is ook aan deezen onvoorzigtigen stap voornamenlyk te wyten, als mede aan het te vroeg ontdekken van den Gouverneur, dat julia getrouwd is, en aan het driftige van zyn karakter, dat alles verkeerd uitvalt. Osdal doorsteekt zyne eigen Dochter, en vervolgens haaren echtgenoot tado; waarna hy zelf, even als barkly, door de woedende Negers wordt afgemaakt. Een gelyk lot ondergaat donald, die, te laat de ontembre woede der Zwarten gezien hebbende, geen aanvoerder van een Moordrot wil zyn. In deezen ongelukkigen uitslag deelen alle de vlugtende Europeërs der Colonie, en het stuk eindigt met de volgende Zedelessen van een ouden Planter, welken de Negers voor dood gehouden hebben. ‘Mogten de bestuurders der Volken, uit dit ysselyk voorbeeld, leeren, welken de gevolgen zyn van overheersching en geweld. De opstand der onderdrukten moge hunnen eigen val bewerken, maar hy is tevens de val der tyrannen. Mogten de Volken der aarde hier leeren erkennen, dat zy nimmer, met het Zwaard in de hand, hunne ellenden kunnen verminderen: dat zy het wyze plan der eeuwige Voorzienigheid, door oproer, niet mogen vooruit loopen: zy alleen weet, wanneer het de tyd is om heerschende misdaden te betoomen, en de weenende onschuld weder op te richten. En welk een zalig gewest zal dan de Waereld wezen, als de dwingelandy, en met haar de muitzucht, voor eeuwig van dezen aardkloot verbannen is!’
'Er zyn verscheidene schoone Tooneelen, en veele uitmuntende denkbeelden en gezegden, in dit Treurspel te vinden:
| |
| |
de volgende zullen tot eene proeve kunnen dienen. Wanneer tado aandringt, om van donald zeker geheim te mogen weeten, zegt deze: ‘Vraagt my niets meer! Bedenkt alleen dit, dat tado een Zwart is, en dat de menschen, in weêrwil van alle de schitterende voortreffelykheden van hunnen geest, evenwel in staat zyn, om hun eigen, en ook het geluk van anderen, te vernielen, alleen om eene donkerer of lichter kleur van het aangezicht. Zy meeten de hemelen, doorzoeken de afgronden, en volgen de zonnen op haare banen; maar nog hébben zy niet geleerd voor elkanderen te zyn, wat zelfs de tyger voor den tyger is! - Zy hebben nog niet geleerd, tegen menschen menschelyk te zyn, en het evenbeeld des Eeuwigen weder te vinden in een aangezicht, dat zwarter dan het hunne is! - ô Zy willen het niet vergeeven, dat zonnestraalen, die hier slechts verwarmen, in andere luchtstreeken verschroeijen!’
Niet minder schoon is de volgende beschouwing, van den voormaaligen en den tegenwoordigen toestand der Slaaven, welke donald hen voorstelt, om hen tot wraak aan te spooren. ‘Treed nader; hoor opmerkzaam naar alles wat ik zeggen zal; bewaar het in uw bloedend hart, en dan zult gy sterk genoeg zyn, om woedende snoodaarts te temmen en moordenaars te straffen. Treedt nader, myne Vrienden!
(De Zwarten schaaren zich digt om hem.)
Vrienden en Medebroeders! eens waart gy vry - nu zyt gy Slaaven; eens waart gy gelukkig - nu zyt gy ellendig. Waaröm zyt gy Slaaven? Waaröm zyt gy ellendig? - Ik liet u roepen, om u te zeggen, dat gy Slaaven zyt, dewyl gy het wezen wilt; maar dat gy vry en gelukkig kunt worden, zoo rasch gy vry en gelukkig zyn wilt. - Eens durfde gy de spooren van het vlugtend Wild volgen, door alle de bosschen, die uw oog - die uw snelle voet bereiken kon; nu wordt gy, als lastdieren, door een zwakken blanken, voortgedreven, waarheên het hem behaagt. Eens doorvischte gy alle de stroomen en meiren, in welken uwe glydende kanoes u voerden; nu wordt gy, by honderden, door een enkelen blanken, tot den drukkendsten arbeid gedwongen. Dezelfde moed, die eertyds nooit bezweek voor het moordgeweer uwer vyandelyke nabuuren, wordt nu door eene verachtelyke bullepees getemd. Eens, als gy des avonds vermoeid waart van de jagt, kost gy rusten, en u laaven aan de bemoschte bron, in het koele dal, of aan den oever der wyde Zee, om de zinkende straalen der Zon, op de speelende golven, te zien flikkeren en dansen; nu hebt gy geene rust, geen laafnis meer; gy moet u afmatten, dat het zweet van uwe slaapen afgusdt, - dat het bloed u tusschen de nage- | |
| |
len uitzypelt. Met de avondschemering stopt men u in onreine, onmenschelyke, holen; daar ziet gy geene zinkende Zon meer - daar omzuisen u geene verkoelende luchtjes. De geesselzweep is het laatste dat gy ziet en voelt, eer uwe verstramde leden door den slaap overweldigd worden; de geesselzweep is het eerste dat gy ziet en voelt, als gy weder voor de nieuwe smarten des nieuwen dags ontwaakt. En waaröm toch wordt gy zoo gemarteld, door een klein aantal zwakke Europeërs? Hebt gy hun ooit beledigd? Waren zy uwe Vyanden? neemen zy wraak aan u? Neen, gy wordt gemarteld, om dat deze zwakke Europeërs eene asschuwelyke begeerte hebben naar eene verharde, blinkende, aarde, welke zy Goud noemen, doch die u
geene enkele vryë ademhaling waardig is. Om deze te bezitten, haaten, vervolgen en vermoorden, zy elkanderen - om deze te bezitten, doen zy uw bloed, uwe traanen, als water, wegstroomen - voor één handvol meer of minder, verdelgen zy gansche geslachten van u! Is dat niet schandelyk?
veele zwarten door elkander.
Ha! schandelyk! schandelyk!
donald.
Wie zyn dan deze blanken, die u martelen, vertrappen en vermoorden? van waar hebben zy het regt, om met uw bloed en traanen te speelen? om dat zy zwakker en snooder zyn, dan gy? om dat hun aangezicht bleeker is, dan het uwe?’
Voor de leezing bevalt dit Treurspel zeer wel, alleen het Karakter van osdal komt ons voor te weiflend te zyn, en niet genoeg overeenkomst met 's mans redenen te hebben. Hy spreekt te wel, om telkens tot uitersten over te slaan, en nu door dreigen, en daadelyk daar op door smeeken, zyne Dochter haar geheim te willen ontwringen: men verwondert zich daarom dat hy haar eindelyk doorstoot, om dat men zo veel stoutheid in hem niet durfde vooronderstellen. - Hier en daar bezigt hy, in het woeden zyner driften, uitdrukkingen, die te veel kunst vertoonen, om in die oogenblikken zoo te kunnen denken: by voorb. in het Vyfde Bedryf, na den moord van tado en julia gepleegd te hebben, zegt hy: ‘De wreedste pynigingen zou ik zegenen, indien zy my slechts konden verdelgen uit het ryk der Wezens; maar ik sta daar, in volle kragt, als eene eeuwige rots van welken duizend geslingerde blikzems, als vonken, te rug stuiven.’ - Zekerlyk zou iemand, in zulk een toestand als osdal, zeer wel aan een Rots kunnen denken; maar van de daar op aanvallende bliksems dan zulk eene Dichterlyke beschryving te geeven, is niet natuur- | |
| |
lyk. Hier spreekt derhalven de Dichter reitzenstein, en niet de verleegen Moordenaar osdal.
Uit de medegedeelde Proeven zal men kunnen zien, dat de Vertaaling zeer wel, en vloeijend, is: zynde overäl zuiver Nederduitsch. De Vertaaler zag gaarne, dat dit Stuk in Nederland ten tooneele gevoerd wierdt, al ware het, dat men, om deszelfs uitvoerigheid, 'er geen Nastukje agter gaf: 't welk hy als eene door vooroordeelen gevestigde gewoonte aanziet. Dan, ten opzichte van het laatste, kunnen wy berichten, dat men, sedert eenige jaaren, verscheide maalen reeds, op den Amsteldamschen Schouwburg, zodanige groote Stukken enkel door een Ballet heeft doen volgen; zo dat het vooroordeel, om altoos nog een Klucht of Naspel te zien, in Amsteldam zo groot niet meer is. Maar wat het eerste aanbelangt: daar de Vertaaler meent reden te hebben, om te gelooven, dat niemand zich zyn geld beklaagen zou, al zag hy dien avond niets anders dan het speelen van dit Stuk, gelooven wy in tegendeel, dat hy hier een te gunstig vooroordeel heeft van zyn vertaald Treurspel, of van den algemeenen smaak onzer Natie. Onze Natie bemint, over 't geheel genomen, die soort van Treurspelen nog niet, in welken zo veele persoonen sneuvelen; zo als in dit Stuk, van de elf Vertooners, de vyf voornaamste afgemaakt worden. Zy ziet de handelende persoonen gaerne op het eind van het Spel gelukkig; ten minsten het meerdergedeelte. Onze oude Dichters schreeven daarom, boven hunne Stukken: Treur- bly- eindend-spel. 'Er zyn zeker eenigen die uitzondering verdienen, by voorb: een Titus en Aran, enz., doch zulke speelt men thans niet meer: en dus zou de vraag zyn, of eenige lieden, by het zien speelen van deeze Negerslaaven, (in welken alle de persoonen vallen of vluchten, en de laatste alleen weêr van onder de dooden opstaat,) niet even zouden denken als jaap by langendyk, toen hy bovengenoemd Treurspel Titus en Aran, op den Amsteldamschen Schouwburg,
zag:
Het gong 'er zo, dat ik 'er 's nachts te met van droom.
Men stak menkaer daer dood as katten en as hongden,
Zo dat 'er op het lest gien over eind meer stongden,
As twie of drie. Ik zaay, kom Maertje loop je best;
Want meuglyk worden strak de kykers ook equest.
|
|